RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
zaaknummer: 306125 KG ZA 11-444 LH 4059
kort geding vonnis d.d. 10 mei 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Nelle Tabak Nederland B.V., handelend onder de naam Imperial Tobacco,
gevestigd te Joure,
verder ook te noemen Imperial Tobacco,
eisende partij,
advocaat: mr. D.J. Wentink-Kolk,
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FNV Bondgenoten,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen FNV Bondgenoten,
gedaagde partij,
advocaat: mr. M.A.C. Vijn,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CNV Vakmensen,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen CNV Vakmensen,
gedaagde partij,
advocaat: mr. drs. H. Aydemir.
Het verloop van de procedure
Imperial Tobacco heeft FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen in kort geding doen dagvaarden. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nog producties toegezonden.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2011. Daarvan is aantekening gehouden. De advocaten van partijen hebben ter zitting het woord gevoerd, mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities.
Hierna is in verband met de spoedeisendheid van de zaak uitspraak bepaald op 10 mei 2011. Van het (verkorte) vonnis zijn partijen die dag in kennis gesteld. Hetgeen hierna volgt, is opgemaakt op 13 mei 2011 en vormt daarvan de nadere schriftelijke uitwerking.
1.1. Imperial Tobacco enerzijds en FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen (toen nog CNV Bedrijvenbond geheten) anderzijds zijn partij bij de Collectieve Arbeidsovereenkomst Imperial Tobacco (verder te noemen de CAO), afgesloten voor de periode van 1 april 2009 tot 1 april 2010. Het betreft een CAO voor de door Imperial Tobacco te Joure in stand gehouden onderneming, zijnde een productiebedrijf dat tabaksproducten vervaardigt.
1.2. De CAO 2009/2010 geeft, net als de daaraan - sinds 2001 - voorafgegane versies, in artikel 16 een regeling voor ‘inkomensvermindering’. Deze regeling heeft onder meer tot gevolg gehad dat ongeveer 58 werknemers (ongeveer een vijfde deel van het personeel) van Imperial Tobacco, die bij een eerdere functiewaardering in een lagere salarisgroep zijn ingedeeld, een persoonlijke of individuele toeslag ontvangen waarmee het verschil tussen hun eerdere - hogere - loon en het sindsdien geldende - lagere - schaalsalaris wordt gecompenseerd. De toeslagen bedragen gemiddeld € 630,-- bruto per maand. Artikel 16 sub B, lid 4, aanhef en onder 3 van de CAO 2009/2010 bepaalt: ‘De Individuele en de Persoonlijke Toeslag wordt - zo mogelijk - afgebouwd met (-) (v)erhogingen als gevolg van een structuurwijziging van de salarisschaal.’ Artikel 16 sub B, lid 2 onder 2 van de CAO 2009/2010 luidt: ‘De Persoonlijke Toeslag wordt naast de afbouw genoemd onder punt 4 afgebouwd met de helft van de collectieve verhogingen met een maximum van 1% van het schaalsalaris van voor de verhoging.’
1.3. Nadat de CAO 2009/2010 op 1 april 2010 was geëindigd, hebben partijen onderhandeld over een nieuwe CAO die bedoeld is vanaf 1 april 2010 te gelden. Bij deze onderhandelingen waren van de zijde van Imperial Tobacco (onder meer) haar directeur, [directeur], en namens de vakbonden de heren [x] (FNV) en [y] (CNV) aanwezig. Inzet van de vakbonden was onder meer een loonsverhoging van 2% per jaar en een uitbreiding van de loonschalen met een extra periodiek.
1.4. Op 9 juli 2010 hebben partijen een principeakkoord bereikt voor een driejarige CAO, geldend voor de periode van 1 april 2010 tot 1 april 2013. De daarvan op diezelfde dag in het overleg van partijen opgestelde tekst luidt, voor zover hier van belang: ‘De salarissen en salarisschalen worden als volgt verhoogd: 0,75% per 1 april 2010; 1,00% per 1 oktober 2010; 0,75% per 1 april 2011; 1,00% per 1 oktober 2011; 0,75% 1 april 2012; 1,00% per 1 oktober 2012. Daarnaast worden de bestaande salarisschalen 1 tot en met 6 met een (1) extra periodiek verhoogd. Deze ophoging van de salarisschalen zal in drie gelijke stappen plaatsvinden gedurende de looptijd van de CAO, waarbij de salarisschalen met 1/3 extra periodiek worden verhoogd met ingang van 1 januari 2011; 1/3 extra periodiek worden verhoogd met ingang van 1 januari 2012; 1/3 extra periodiek worden verhoogd met ingang van 1 januari 2013. Voor de salarisschalen 7 tot en met 12 geldt dat het maximum schaalsalaris met 2% wordt verhoogd, eveneens gefaseerd en in drie gelijke stappen volgens bovenstaande staffel.’ In het principeakkoord wordt geen melding gemaakt van een hiermee gepaard gaande afbouw van de persoonlijke en individuele toeslag, als bedoeld in artikel 16 sub B, lid 4.3 van de CAO 2009/2010. Naar die CAO-bepaling wordt in het principeakkoord niet verwezen.
1.5. De vakbonden hebben het principeakkoord aan hun leden, werkzaam bij Imperial Tobacco in Joure, voorgelegd. Bij e-mail van 26 augustus 2010 heeft de heer [x] namens FNV Bondgenoten aan de heer [directeur] gemeld: ‘De leden van FNV Bondgenoten hebben gisteren in grote meerderheid ingestemd met de 3-jarige c.a.o. voor ITG. Wij stellen je voor de volgende activiteiten te(-) ontwikkelen, teneinde onnodige opwinding te voorkomen: -Een publicatie aan de borden waarin tot uitdrukking wordt gebracht, dat een ieder de extra periodiek ontvangen zal. -Zo snel mogelijk data plannen voor de studie triobanen. -Een c.a.o. boekje laten drukken en verstrekken.’ Bij e-mail van 27 augustus 2010 heeft de heer [y] namens CNV Vakmensen aan de heer [directeur] meegedeeld: ‘In aanvulling op de mail van [x] ([x], voorzieningenrechter) kan ik jou melden dat de leden van CNV Vakmensen ook instemmen met het bereikte principeakkoord. Verder lijkt het mij een goed idee om de communicatie hoe om te gaan met de extra periodiek bij werknemers met een PT, vooraf kort te sluiten met de vakbonden. CNV Vakmensen zou graag het onderzoek naar de prestatie afhankelijke beloning zo spoedig mogelijk willen starten. Neemt ITG hiertoe het initiatief?’
1.6. Op 4 november 2010 heeft de heer H.W. Wassing (als adviseur arbeidsvoorwaarden verbonden aan werkgeversvereniging AWVN) namens Imperial Tobacco een nota van wijzigingen, in de vorm van in de tekst van de CAO 2009/2010 verwerkte aanpassingen, aan de heren [x] en [y] toegezonden. Daarin is de hierboven onder 1.4. weergegeven tekst in artikel 8 van de CAO verwerkt. Het eerdere artikel 16 van de CAO 2009/2010 is in deze nota van wijzigingen onveranderd gelaten.
1.7. FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen hebben niet met deze nota van wijzigingen ingestemd. Zij hebben geweigerd de voorgestelde tekst van de CAO 2010/2013 te ondertekenen, met name omdat zou zijn afgesproken dat elke medewerker de extra periodiek zal krijgen, zonder verrekening met een eventuele persoonlijke of individuele toeslag. Bij brief van 8 december 2010 heeft Imperial Tobacco dit standpunt bestreden. Voortgezet overleg tussen partijen heeft niet tot een minnelijke regeling van het geschil geleid.
1.8. Bij brieven van 3 mei 2011 hebben FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen aan Imperial Tobacco een ultimatum gesteld. Met name hebben zij van haar verlangd dat zij er vóór 6 mei 2011 om 12.00 uur mee instemde dat het bepaalde in artikel 16 sub B, lid 2.2 en lid 4 van de CAO buiten toepassing zal blijven. Bij gebreke hiervan zijn werkonderbrekingen in het vooruitzicht gesteld. Aan de door de vakbonden gestelde eis heeft Imperial Tobacco niet willen voldoen. Op 9 mei 2011 hebben leden van FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen, werknemers van Imperial Tobacco, hun werk neergelegd.
1.9. Imperial Tobacco heeft inmiddels de loonsverhogingen per 1 april 2010, 1 oktober 2010 en 1 april 2011 doorgevoerd en aan de werknemers uitbetaald. Ook zijn de salarisschalen aangepast overeenkomstig het bepaalde in het principeakkoord van 9 juli 2010.
De vordering en de standpunten van partijen
2.1. Imperial Tobacco vordert in dit kort geding, zakelijk weergegeven, dat FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen bij wijze van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, (1.) worden veroordeeld om met onmiddellijke ingang de door Imperial Tobacco opgestelde en per e-mail van 4 november 2010 aan de bonden toegezonden tekst van de CAO voor het tijdvak van 1 april 2010 tot 1 april 2013 te ondertekenen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- ineens en van € 25.000,-- per (gedeelte van een) dag dat FNV Bondgenoten of CNV Vakmensen dit nalaten. Voorts vordert Imperial Tobacco (2.) dat het aan FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen met onmiddellijke ingang wordt verboden tot collectieve actie over te gaan en deze te ondersteunen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- voor elke keer dat FNV Bondgenoten of CNV Vakmensen in strijd met dit verbod handelen, en van € 25.000,-- per (gedeelte van een) dag dat de overtreding voortduurt. Tevens vordert Imperial Tobacco (3.) dat FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen worden veroordeeld binnen één uur na betekening van het vonnis de oproep tot collectieve acties aan het personeel van Imperial Tobacco schriftelijk in te trekken, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- ineens en van € 25.000,-- per (gedeelte van een) dag dat FNV Bondgenoten of CNV Vakmensen hiermee in gebreke blijven. Ook vordert Imperial Tobacco (4.) dat aan FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen wordt verboden andere acties dan de aangekondigde werkonderbrekingen in gang te zetten of te ondersteunen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- voor elke keer dat FNV Bondgenoten of CNV Vakmensen in strijd met dit verbod handelen, en van € 25.000,-- per (gedeelte van een) dag dat de overtreding voortduurt. Na wijziging van de eis ter zitting, vordert Imperial Tobacco subsidiair dat FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen worden veroordeeld andere gesprekspartners/bestuurders aan te wijzen. Ten slotte vordert Imperial Tobacco dat FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen worden veroordeeld in de proceskosten.
2.2. Imperial Tobacco legt aan haar vordering ten grondslag dat op 9 juli 2010 met de vakbonden volledige overeenstemming is bereikt over de, voor een periode van 3 jaar na 1 april 2010 geldende, wijzigingen ten opzichte van de CAO 2009/2010. Het principeakkoord is daarvan een correcte weergave. Weliswaar is tijdens de aan het principeakkoord voorafgegane onderhandelingen afgesproken dat de extra periodiek voor alle werknemers (‘voor iedereen’) zou gelden, maar over het achterwege laten van de afbouw in de zin van artikel 16 sub B lid 4, aanhef en onder 3 van de CAO is nimmer gesproken. Die bepaling is dan ook op grond van het door de vakbondsleden aanvaarde principeakkoord onverminderd blijven gelden. De uitbreiding van de salarisschalen met een extra periodiek is een structuurwijziging van de salarisschaal, zoals in die bepaling bedoeld. Uit de e-mails van 26 en 27 augustus 2010 blijkt niet van een voorwaardelijke instemming met het bereikte principeakkoord.
2.3. De op 9 mei 2011 aangevangen werkstaking is volgens Imperial Tobacco onrechtmatig. Van een belangengeschil in de zin van artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) is geen sprake, omdat het CAO-overleg is afgerond doordat op 9 juli 2010 volledige overeenstemming is bereikt en de vakbondsleden onvoorwaardelijk met het akkoord hebben ingestemd. De vakbonden stellen ten onrechte achteraf - te laat - een nieuwe eis van beperking van de reikwijdte van artikel 16 van de CAO en frustreren de aanmelding van een nieuwe CAO bij het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid (SZW).
3.1. FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen betwisten de vordering, op merendeels identieke gronden. In de CAO-onderhandelingen is door de vakbonden expliciet en bij herhaling gesteld dat de extra periodiek (in de schalen 1 tot en met 6) voor iedereen moest gelden en dat er daarom geen verrekening met persoonlijke of individuele toeslagen mocht plaatsvinden. De heer [directeur] heeft namens Imperial Tobacco meermalen bevestigd dat van een dergelijke verrekening geen sprake zal zijn. De vakbonden gingen er daarom op 9 juli 2010 vanuit dat er, ook op dit voor een belangrijk deel van hun achterban wezenlijke onderdeel, overeenstemming bestond. In de e-mails van 26 en 27 augustus 2010, waarin Imperial Tobacco werd meegedeeld dat de leden bij meerderheid met het bereikte akkoord instemden, is ook nog eens als voorwaarde opgenomen dat ook de werknemers met een toeslag de extra periodiek zullen ontvangen. Achteraf, in november 2010, is gebleken dat toch geen overeenstemming was bereikt over de gevolgen die de toekenning van een extra periodiek voor de werknemers met een persoonlijke of individuele toeslag zal hebben, althans dat aan de gestelde voorwaarde niet is voldaan. Uit de nota van wijzigingen bleek dat Imperial Tobacco het principeakkoord op dit onderdeel verschillend, en in strijd met de in het CAO-overleg door de heer [directeur] gedane mededelingen, uitlegt. Voor het geval zou komen vast te staan dat niettemin overeenstemming in de door Imperial Tobacco voorgestane zin is bereikt, beroepen de vakbonden zich op de vernietigbaarheid van het principeakkoord op grond van dwaling en bedrog. CNV Vakmensen heeft nog betoogd dat de uitbereiding van salarisschalen met een extra periodiek niet een structuurwijziging in de zin van artikel 16 sub B, lid 4, aanhef en onder 3 van de CAO 2009/2010 is, omdat daardoor alleen de hoogte van het loon, en niet de structuur van de beloning, wordt gewijzigd.
3.2. De staking, waartoe de vakbonden hun leden hebben opgeroepen en die op 9 mei 2011 is begonnen, dient ertoe om nader overleg met Imperial Tobacco over een nieuwe CAO af te dwingen en haar ertoe te brengen de afbouw van toeslagen met de extra periodiek achterwege te laten. De staking betreft aldus een - alleen door collectieve actie op te lossen - belangengeschil in de zin van artikel 6 lid 4 ESH en is rechtmatig. Zowel aan de procedureregels, als aan het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Van enigerlei beperking als bedoeld in artikel G ESH is geen sprake. De door Imperial Tobacco gestelde schade is inherent aan de inzet van een staking. Zij kan (verdere) schade voorkomen door aan de eisen van de vakbonden tegemoet te komen.
De beoordeling van het geschil
4.1. Het geschil van partijen betreft ten eerste de vraag in welke zin de vakbonden hebben ingestemd met het principeakkoord van 9 juli 2010 en of zij gehouden zijn hun medewerking te verlenen aan (de voorbereiding van) de aanmelding van een overeenkomstig dat akkoord geredigeerde CAO voor de periode van 1 april 2010 tot 1 april 2013 bij het ministerie van SZW. Ten tweede twisten partijen over de vraag naar de rechtmatigheid van de door de vakbonden uitgeroepen werkstaking. De voorzieningenrechter zal deze beide vragen hierna achtereenvolgend beoordelen. Vooropgesteld wordt dat het voor toewijzing van een vordering in kort geding, zoals door Imperial Tobacco ingesteld, waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.2. Bij de beantwoording van de vraag of partijen op 9 juli 2010, althans eind augustus 2010 - toen de vakbondsleden instemden met het bereikte principeakkoord -, overeenstemming hebben bereikt over de gevolgen die dat akkoord heeft voor de werknemers van Imperial Tobacco die een persoonlijke of individuele toeslag ontvangen, komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981 NJ 1981, 635). Dit is het zogenoemde Haviltex-criterium. Anders dan Imperial Tobacco heeft betoogd, vindt de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde zogenoemde CAO-uitlegnorm (vgl. HR 17 september 1993 NJ 1994, 173) hier geen toepassing. Laatstbedoelde norm strekt ertoe dat bepalingen van een CAO, die erdoor worden gekenmerkt dat de individuele werknemers voor wie de CAO geldt bij de totstandkoming ervan niet betrokken zijn en dat de daaraan ten grondslag liggende overwegingen voor hen niet kenbaar zijn, moeten worden uitgelegd naar de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO-bepalingen (en een eventuele toelichting daarop) zijn gesteld, waarbij ondermeer acht kan worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 31 mei 2002 NJ 2003, 110). Hoewel er tussen deze Haviltex-norm en de CAO-norm geen tegenstelling, maar een vloeiende overgang bestaat en beide een gemeenschappelijke grondslag hebben, in die zin dat bij de uitleg van een schriftelijk contract de taalkundige betekenis die de bewoordingen, gezien de context van het geschrift als geheel, hebben vaak wel van groot belang is (vgl. HR 20 februari 2004 NJ 2005, 493), blijft het wezenlijke verschil tussen beide normen dat bij de uitleg volgens de CAO-norm de bedoeling van de contracterende partijen, voor zover deze voor de individuele werknemers niet uit het betreffende geschrift blijkt, geen gewicht in de schaal legt, terwijl dat bij de uitleg volgens de Haviltex-norm wèl het geval is.
4.3. In dit kort geding draait het om een tussen Imperial Tobacco en de vakbonden gesloten principeakkoord, waarin de contracterende partijen de wijzigingen in de tot 1 april 2010 gegolden hebbende CAO hebben geformuleerd met het oog op een voor de periode daarna af te sluiten CAO. De individuele werknemers zijn aan het principeakkoord niet gebonden. Dat hun instemming ermee is gevraagd, houdt verband met de democratische besluitvorming in de vereniging waarvan ze lid zijn. Bij gebreke van een authentieke of onderhandse akte, als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, is tussen partijen sindsdien nog geen nieuwe CAO tot stand gekomen. Evenmin is voorzienbaar of er wel een
- de individuele werknemers wèl bindende - CAO overeenkomstig het bereikte principeakkoord tot stand zal komen. Voorshands kan daarom niet worden geconcludeerd dat het principeakkoord een zodanige gelijkenis vertoont met een CAO dat bij de uitleg ervan de genoemde CAO-norm evenzeer van toepassing is. In zoverre verschilt deze zaak van die welke geleid heeft tot het arrest van de Hoge Raad van 26 mei 2000 (JAR 2000, 151), waarin is uitgemaakt dat niet kan worden aanvaard dat een beding (destijds ging het om een bepaling in een sociaal plan) op verschillende wijze zou moeten worden uitgelegd al naar gelang wie bij een geschil daaromtrent als wederpartij van de werkgever optreden, een vakvereniging of een individuele werknemer. Zou er alsnog op basis van het principeakkoord van 9 juli 2010 een CAO tot stand komen, dan zal naar verwachting in een mogelijk geding over de uitleg daarvan de CAO-norm toepassing vinden, óók indien de vakbonden in dat geding ten behoeve van (een) individuele werknemer(s) optreden. In dat geval zullen zij de door hun betrokkenheid bij de CAO-onderhandelingen verkregen wetenschap niet tegen Imperial Tobacco kunnen inroepen. Nu thans evenwel slechts de rechtspositie van partijen (enerzijds Imperial Tobacco en anderzijds de vakbonden) onderwerp van geschil is, komt bij de beantwoording van de in dit kort geding voorliggende vraag of zij met elkaar overeenstemming hebben bereikt, en wat daarvan met betrekking tot de afbouw van persoonlijke en individuele toeslagen de strekking is, mede betekenis toe aan hetgeen partijen gelet op hun uitlatingen in het CAO-overleg redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De bewoordingen van het principeakkoord dienen daarom mede te worden verstaan in het licht van hetgeen partijen tijdens de onderhandelingen die aan het sluiten van het principeakkoord vooraf zijn gegaan over en weer hebben verklaard.
4.4. Over hetgeen partijen in de CAO-onderhandelingen tot en met 9 juli 2010 hebben besproken, verschillen partijen op een voor de beantwoording van de vraag naar de bereikte overeenstemming essentieel onderdeel van mening. Waar de vakbonden stellen dat in het CAO-overleg namens Imperial Tobacco is bevestigd dat de extra periodiek niet zal worden verrekend met persoonlijke of individuele toeslagen, bestrijdt Imperial Tobacco dat dit onderwerp in het CAO-overleg voorafgaand aan het sluiten van het principeakkoord ook maar aan de orde is geweest. Een kort geding, en zeker als die zoals nu onder tijdsdruk wordt gevoerd, leent zich niet voor het horen van getuigen onder ede, teneinde hierover opheldering te verkrijgen. Daarvoor zal een bodemprocedure moeten worden gevoerd. Op basis van de in dit kort geding door partijen betrokken stellingen kan niet worden voorzien hoe de bodemrechter zal oordelen. Daarvoor lijkt het horen van getuigen aangewezen. Indien juist mocht blijken te zijn dat, zoals de vakbonden stellen, in het CAO-overleg is besproken en overeengekomen dat geen afbouw van persoonlijke of individuele toeslagen zal plaatsvinden, is niet onaannemelijk dat de bodemrechter geen doorslaggevende betekenis zal hechten aan de bewoordingen van het betreffende onderdeel van het principeakkoord en aan de omstandigheid dat de vakbonden op 9 juli 2010 niet hebben aangedrongen op een uitdrukkelijke vermelding van dit voor hen ook op dat ogenblijk reeds zwaarwegende deel van het akkoord, welke bewoordingen en welke omstandigheid op het eerste gezicht niet in het voordeel van de vakbonden lijken te pleiten.
4.5. De voorzieningenrechter verwerpt voorshands het standpunt van de vakbonden, inhoudende dat blijkens hun e-mails van 26 en 27 augustus 2010 slechts voorwaardelijk met het principeakkoord is ingestemd. Anders dan de vakbonden menen, kan in deze e-mails geen voorwaarde of voorbehoud in de door hen voorgestane zin worden gelezen. Integendeel: de instemming van de achterban is in de eerste volzin van beide e-mails onvoorwaardelijk gegeven, en daaraan wordt in de verdere tekst van de e-mails niet afgedaan. Voor zover hier van belang, wordt Imperial Tobacco daarin slechts verzocht ‘teneinde onnodige opwinding te voorkomen’ bepaalde ‘activiteiten te ontwikkelen’ (FNV Bondgenoten) en voorgesteld ‘de communicatie hoe om te gaan met de extra periodiek bij werknemers met een PT vooraf kort te sluiten met de vakbonden’ (CNV Vakmensen).
4.6. De voorzieningenrechter volgt de vakbonden voorshands niet in hun standpunt dat het principeakkoord onder invloed van bedrog of dwaling tot stand is gekomen. Dat Imperial Tobacco hen tot het sluiten van het akkoord heeft bewogen door een opzettelijk onjuiste mededeling of door het opzettelijk verzwijgen van wat zij behoorde mee te delen, is niet voldoende gemotiveerd gesteld. Het beroep op de vernietigbaarheid van het principeakkoord wegens dwaling stuit voorshands reeds hierop af, dat de vakbonden hunnerzijds hebben nagelaten in dat akkoord de door hen verlangde, en voor hun achterban belangrijke, uitzondering op de afbouwbepaling van artikel 16 sub B, lid 4, aanhef en onder 3 van de CAO uitdrukkelijk te doen opnemen. Mede gezien de aard van de overeenkomst en de positie van de vakbonden in het maatschappelijk verkeer behoort dit voor hun rekening te blijven.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat in dit kort geding onvoldoende duidelijk is geworden of Imperial Tobacco en de vakbonden op 9 juli 2010 zijn overeengekomen dat de persoonlijke en individuele toeslagen met de afgesproken extra periodiek worden afgebouwd. Vooruitlopend op de uitkomst van een te voeren bodemprocedure kunnen de vakbonden dan ook niet worden veroordeeld tot ondertekening van een CAO-tekst waarmee zij volhouden niet te hebben ingestemd en waarmee zij zich niet kunnen verenigen. Een veroordeling tot ondertekening, als gevorderd, zou bovendien leiden tot een onomkeerbare situatie, ervan uitgaande dat op basis daarvan de aanmelding van de nieuwe CAO bij het ministerie van SZW zou geschieden. Daarvoor is in dit kort geding geen plaats.
4.8. Ook de subsidiaire vordering van Imperial Tobacco, om de vakbonden te veroordelen om andere gesprekspartners/bestuurders voor het met haar te voeren overleg aan te wijzen, is niet toewijsbaar, zodat op het door de vakbonden tegen de eiswijziging ter zitting gemaakte bezwaar niet behoeft te worden beslist. Deze subsidiaire vordering stuit af op het door artikel 6 ESH beschermde recht op collectief onderhandelen en op de contractsvrijheid van de vakbonden. Daaronder is mede begrepen de vrijheid om te bepalen wie de onderhandelingen namens de vakbonden voert.
4.9. Partijen twisten voorts over de vraag naar de (on)rechtmatigheid van de op 9 mei 2011 aangevangen werkstaking. De voorzieningenrechter oordeelt hieromtrent als volgt. Het recht op het voeren van collectieve actie van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden, daaronder begrepen het stakingsrecht, wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van het Europees Sociaal Handvest. In artikel 6, aanhef en lid 4 van het ESH wordt het recht van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met werkgevers, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten. Laatstbedoelde beperking doet zich hier niet voor. Voor zover Imperial Tobacco heeft willen betogen dat de CAO 2009/2010 sinds 1 april 2010 in die zin nawerkt dat de vakbonden gehouden zijn zich van collectieve acties te onthouden, wordt dit standpunt verworpen omdat dat in strijd zou zijn met het door artikel 6 ESH beschermde grondrecht op collectieve onderhandelingen tot het afsluiten van een nieuwe CAO. Zoals hierboven (onder 4.3.) is overwogen, hebben partijen (nog) geen CAO voor de periode vanaf 1 april 2010 gesloten.
4.10. Resteert de vraag of de staking moet worden geacht betrekking te hebben op een belangengeschil in de zin van artikel 6 lid 4 ESH. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. In het algemeen - en hier is dat niet anders - moet als een belangengeschil in de zin van deze verdragsbepaling worden aangemerkt, elk geschil tussen een werkgever en een deel van het personeel, dat door collectief onderhandelen kan worden opgelost, niet zijnde een rechtsgeschil, in het bijzonder niet één met betrekking tot het bestaan, de geldigheid en de interpretatie van een CAO of de schending daarvan. De vraag die partijen in dit kort geding verdeeld houdt, is wat zij zijn overeengekomen over het - al dan niet - afbouwen van persoonlijke en individuele toeslagen met de bedongen extra periodiek. Dat geschil leent zich ervoor om in een rechtsgeding te worden opgelost, en wel door middel van een bodemprocedure waarin getuigen onder ede kunnen worden gehoord.
4.11. Het gebruik van het collectieve actierecht strookt in dit geval niet met de ratio van artikel 6 lid 4 ESH. Het daarin erkende recht op collectief optreden strekt ertoe de onbelemmerde uitoefening van het recht op collectief onderhandelen te waarborgen, teneinde het recht op vereniging van werknemers volledig te kunnen uitoefenen. Dit (grond)recht hebben de vakbonden tegenover Imperial Tobacco volledig en onbelemmerd kunnen uitoefenen, en ook uitgeoefend. Dat heeft geleid tot het op 9 juli 2010 gesloten principeakkoord waarmee de leden van de vakbonden nadien hebben ingestemd. Daarmee was het proces van collectieve onderhandelingen, dat tot de beoogde nieuwe CAO moest leiden, afgerond. Dat partijen in de periode daarna nog verder met elkaar hebben overlegd, doet hieraan niet af. Die besprekingen hadden immers slechts ten doel te trachten het gerezen geschil over de inhoud van de bereikte overeenstemming in der minne te regelen. Het in dat kader door Imperial Tobacco gedane (door de vakbonden afgewezen) voorstel was slechts bedoeld om de ontstane impasse te doorbreken, niet om het CAO-overleg te heropenen.
4.12. Op de uitkomst van een te voeren bodemprocedure kan in dit kort geding niet worden geanticipeerd. Het stakingsrecht is niet bedoeld als drukmiddel om een werkgever te dwingen af te zien van het naar diens overtuiging reeds bereikte akkoord of tot het openbreken of opnieuw ter discussie stellen daarvan. Dat zou in strijd zijn met de onderhandelings- en contractsvrijheid die (ook) aan de werkgever toekomt. Zou in de bodemprocedure komen vast te staan dat, zoals Imperial Tobacco meent, geen overeenstemming in de door de vakbonden bepleite zin is bereikt, en het principeakkoord moet worden uitgelegd zoals zij (Imperial Tobacco) voorstaat, dan rust op de vakbonden de verplichting om te goeder trouw mee te werken aan de totstandkoming van een CAO waarin tot uitdrukking komt dat toeslagen met de extra periodiek kunnen worden afgebouwd. Mocht de bodemrechter vaststellen dat partijen, zoals door de vakbonden is betoogd, overeenstemming hebben bereikt over het achterwege laten van de afbouw van toeslagen en dat het principeakkoord dienovereenkomstig moet worden verstaan, dan rust op Imperial Tobacco de verplichting om eraan mee te werken dat een CAO wordt gesloten die aan een dergelijke afbouw in de weg staat.
4.13. Nu de staking op grond van het voorgaande niet wordt gedekt door artikel 6, aanhef en lid 4 ESH, dient de rechtmatigheid ervan te worden beoordeeld aan de hand van het nationale burgerlijke recht. Uitgangspunt daarbij is, ten aanzien van iedere afzonderlijke werknemer die aan de collectieve actie deelneemt, de arbeidsovereenkomst met Imperial Tobacco. Dit uitgangspunt brengt mee dat, ook bij een werkweigering in collectief verband, de weigering van de werknemer om de overeengekomen arbeidsprestatie te verrichten in beginsel een toerekenbare tekortkoming tegenover Imperial Tobacco als werkgeefster oplevert. Weliswaar is het mogelijk dat de omstandigheden waaronder die werkweigering plaatsvindt van dien aard zijn dat redelijkerwijs niet van de betrokken werknemers kan worden gevergd dat zij de bedongen werkzaamheden (blijven) verrichten, maar van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. De staking wordt daarom voorshands onrechtmatig geoordeeld.
4.14. De onderdelen van de gevorderde voorziening die beogen Imperial Tobacco te vrijwaren van (verdere) collectieve acties van de vakbonden, voor zover betrekking hebbend op het in dit kort geding aan de orde zijnde geschil, worden toegewezen, zoals hierna omschreven. Daarbij is in aanmerking genomen dat de eis in de dagvaarding is geredigeerd voordat het gestelde ultimatum op 6 mei 2011 verstreek en voordat op 9 mei 2011 gehoord werd gegeven aan de stakingsoproep van de vakbonden. De gevorderde dwangsom(men) worden afgewezen, nu de vakbonden ter zitting uitdrukkelijk hebben toegezegd aan dit vonnis te zullen voldoen en niet is gesteld of gebleken dat er grond bestaat om daaraan te twijfelen. De veroordeling van de vakbonden wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.15. Omdat partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, bestaat reden de proceskosten te compenseren, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
veroordeelt FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen om zich, met betrekking tot het geschil over de gevolgen van het op 9 juli 2010 door partijen gesloten principeakkoord voor de werknemers van Imperial Tobacco die een persoonlijke of individuele toeslag ontvangen, met ingang van woensdag 11 mei 2011 te 00.00 uur te onthouden van het oproepen tot, en het in gang zetten, voortzetten en ondersteunen van collectieve acties van (haar leden onder de) werknemers van Imperial Tobacco te Joure, werkstaking en werkonderbreking daaronder begrepen;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, voorzieningenrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2011.