ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ3542

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-712499-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal met geweld door chauffeur in samenwerking met mededaders

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 28 april 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot diefstal in vereniging met geweld. De zaak kwam voort uit een incident op 5 november 2010, waarbij de aangever, een koerier, werd benaderd door de verdachte en zijn mededaders. De aangever had zijn bestelauto geparkeerd en werd benaderd door de verdachte, die als chauffeur van een Volkswagen-taxibusje optrad. De verdachte wenkte de aangever om te stoppen, waarna een van de mededaders met pepperspray in het gezicht van de aangever spoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol speelde in de uitvoering van het delict door de aangever te volgen en te signaleren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verklaring dat hij niet op de hoogte was van de plannen van zijn mededaders, een wezenlijke rol had in de samenwerking en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het overvallen van de aangever. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de poging tot diefstal met geweld en legde een werkstraf van 120 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, maar oordeelde dat de straf voldoende recht deed aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/712499-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 april 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1986] te [geboorteplaats] (Turkije)
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouwe mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(primair) samen met anderen heeft gepoogd een koerier van mobiele telefoons te beroven;
(subsidiair) verdachte daarbij medeplichtig is geweest.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de feiten en omstandigheden zoals deze uit de verklaring van aangever [aangever 1] en de verklaring van verdachte zijn gebleken.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen noch van het primair noch van het subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsvrouwe namens verdachte – kort gezegd - bepleit dat verdachte weliswaar uit hoofde van zijn functie als taxichauffeur mensen heeft vervoerd, maar hij geen wetenschap had van de overval. De opzet op de diefstal kan niet uit het dossier worden afgeleid.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouwe zich op het standpunt gesteld dat er sprake dient te zijn van dubbel opzet, te weten opzet gericht op de eigen hulpverlening en op het misdrijf ten aanzien waarvan de hulp wordt verleend. In ieder geval ontbreekt de opzet op het misdrijf.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent het bewijs het volgende.
Op 5 november 2010 heeft [aangever 1] aangifte gedaan van een poging tot beroving. Aangever is werkzaam als koerier bij [bedrijf 1], een koeriersbedrijf dat rijdt voor een telecomaanbieder. Bijna alle afleveringen bestaan uit telefoontjes. [bedrijf 1] is gevestigd op de [adres] te Utrecht. Op 5 november 2010 was aangever om 7.15 uur bij het bedrijf en heeft zijn spullen geladen en kort daarna is hij met zijn witte bestelauto gaan rijden naar zijn eerste stop in Best. Nadat aangever in Best klaar was, wilde hij wegrijden naar zijn volgende bestemming. Toen hij de poort uitreed, zag hij dat voor hem een Volkswagen-busje stapvoets reed en hij besloot dit busje in te halen. Op het moment dat aangever het busje aan het passeren was, wenkte ‘hij’ met zijn linkerhand. Ter terechtzitting d.d. 14 april 2011 heeft verdachte verklaard dat hij als bestuurder van zijn Volkswagen-taxibusje gewenkt heeft. Aangever had het idee dat hij iets wilde vragen en is daarop gestopt. Volgens aangever stapte de bestuurder uit en kwam naar aangever toegelopen richting de bestuurderszijde. Aangever opende het portierraam aan bestuurderszijde, maar ineens liep de persoon voor het busje langs naar de passagierszijde. Aangever opende ook het portierraam aan de passagierszijde. In zijn rechterbuitenspiegel zag aangever vervolgens iemand achter zijn bus langsglippen en kreeg hij aan de bestuurderskant direct pepperspray in zijn gezicht gespoten. Ondanks dat, is de aangever weggereden. De persoon aan de bijrijderskant hing op dat moment nog aan de bestelbus van aangever, maar heeft daarna losgelaten.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 14 april 2011 verklaard dat hij de bestuurder was van de Volkswagen-taxibus en dat hij dit taxibusje uit hoofde van zijn functie als taxichauffeur onder zich had. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 5 november 2011 rond 5.00 à 6.00 uur klaar was met werken en naar een eetcafé in Utrecht is gegaan, waar hij twee personen tegenkwam, te weten [betrokkene 1] (hierna te noemen: [betrokkene 1]) en [betrokkene 2] (hierna te noemen: [betrokkene 2]). Met [betrokkene 1] was verdachte bevriend. [betrokkene 2] was geen vriend van verdachte, maar had hij wel één of twee keer thuis afgezet. Verdachte noemt ter zitting [betrokkene 2] ‘een crimineel’.
[betrokkene 2] vroeg die bewuste ochtend aan verdachte, volgens zijn verklaring ter zitting, of hij nog tijd had voor een ritje. [betrokkene 1] was bij dit gesprek aanwezig. Verdachte heeft daarmee ingestemd omdat hij wat geld wilde verdienen en is met de twee mannen in zijn taxibusje gestapt. Verdachte moest eerst naar de [betrokkene 2] te Utrecht rijden. Daar moest hij wat rondjes rijden en op een parkeerplaats wachten. Volgens verdachte ter terechtzitting heeft hij ongeveer 10 minuten staan wachten. [betrokkene 2] zei dat er zo een witte bestelbus zou komen en dat verdachte dat busje onopvallend moest gaan volgen, zodat de bestuurder van de bestelbus niet in de gaten zou hebben dat hij gevolgd werd. Toen er een witte bestelbus langskwam, kreeg verdachte opdracht achter het busje aan te rijden. Ze reden via de snelweg A2 richting ’s-Hertogenbosch en het busje nam de afslag bij Best.
Na 5 à 6 minuten kwam het busje bij een groot huis en reed het busje het terrein op. Verdachte moest van [betrokkene 2] bij de ingang wachten. Zij stonden op dat moment aan de rechterkant van een smalle weg. Na 5 minuten kwam het busje weer het terrein af.
Verdachte had opdracht gekregen dat hij de bestuurder een seintje moest geven. Toen de auto, volgens verdachte ter terechtzitting, nog achter hem was, gaf hij een teken dat de bestuurder even moest stoppen. Daarop opende [betrokkene 2], die aan de bestuurderskant achter verdachte zat de schuifdeur en liep naar de chauffeur van het busje. [betrokkene 2] stond, volgens verdachte ter zitting, met een telefoon in zijn hand voor de bus. In eerste instantie leek het alsof hij naar bestuurderskant ging, maar uiteindelijk liep hij naar de passagierskant. Ondertussen stapte [betrokkene 1] aan de passagierszijde uit en liep om de achterkant van het bestelbusje heen richting het bestuurdersportier. Toen [betrokkene 1] naast de bestuurder was, spoot hij met pepperspray. Op dat moment begon de bestuurder van het busje al te rijden.
Verdachte zag dat de bestuurder hard wegreed. Verdachte zag dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] nog probeerden het busje tegen te houden.
Vervolgens zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 1] weer ingestapt in de taxibus van verdachte en heeft verdachte hen teruggebracht naar Utrecht.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting in grote lijnen overeenkomt met de verklaring van aangever [aangever 1]. Daar waar de aangever heeft verklaard dat de bestuurder is uitgestapt en naar hem toe kwam lopen, heeft verdachte echter verklaard ter zitting dat [betrokkene 2] aan de bestuurderskant via de schuifdeur van het taxibusje is uitgestapt. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt niet onaannemelijk, mede gelet op de positie van de auto van aangever ten opzichte van de auto van verdachte en het feit dat het bestuurdersportier en de schuifdeur aan de bestuurderszijde zich direct achter elkaar bevinden.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde – het medeplegen – neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking:
- verdachte heeft in Utrecht in de vroege ochtend ingestemd met een rit tegen een geldelijke vergoeding;
- hij heeft als chauffeur voor [betrokkene 2] en [betrokkene 1] opgetreden;
- verdachte heeft verklaard dat hij wist van de criminele reputatie van [betrokkene 2];
- hij is eerst naar een industrieterrein in Utrecht gereden, waar hij rondjes moest rijden en vervolgens 10 minuten op een parkeerplaats moest wachten op een witte bestelbus;
- vervolgens moest hij deze bestelbus onopvallend volgen, zodat de bestuurder niet in de gaten had dat hij werd gevolgd;
- verdachte is achter het busje aan blijven rijden en heeft het busje op het landweggetje opgewacht;
- verdachte heeft, toen het busje eraan kwam rijden, naar de bestuurder van het busje gewenkt om te stoppen;
- hij heeft gezien dat de medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn uitgestapt en naar de bestelbus zijn gelopen, waarbij met pepperspay in het gezicht van aangever [aangever 1] is gespoten; en
- verdachte heeft [betrokkene 2] en [betrokkene 1] mee terug genomen in zijn taxibus naar Utrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bovenstaande dat sprake is van een patroon van handelen door verdachte waarbij hij telkens, te weten bij aanvang in Utrecht, het onopvallend volgen van de bestelauto onderweg op de snelweg en ter plaatse in Best, op meerdere momenten (stilzwijgend) heeft ingestemd met het handelen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank op de koop toegenomen wat er ging gebeuren en is doorgegaan met zijn rol in het geheel. Verdachte heeft voorts een actieve rol gehad bij de uitvoering door de aangever tot stoppen te manen. Derhalve heeft verdachte een zodanig wezenlijke rol in de samenwerking met de medeverdachten gehad, dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bovenvermelde omstandigheden worden afgeleid dat die samenwerking gericht is geweest op het overvallen van aangever. Daaraan doet niet af dat het verdachte volgens zijn verklaring ter zitting niet boeide wat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] van plan waren, maar dat hij enkel sterke vermoedens zou hebben gehad dat er iets niet goed was. Bij het op een bepaald delict gericht (voorwaardelijk) opzet hoeft immers niet steeds vast te staan dat de verdachte van te voren weet heeft van de precieze gedragingen van zijn mededaders.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij onderweg driemaal is bedreigd door de medeverdachten, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, gelet op zijn eerdere verklaringen bij de politie dat het hem eigenlijk niet boeide waarom hij het busje moest volgen en dat hij zich alleen zorgen maakte dat hij het busje niet op tijd terug zou brengen in Utrecht.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het primair ten laste gelegde strafbare feit.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 05 november 2010 te Utrecht en te Best en op het traject tussen Utrecht en Best, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg
te nemen een of meer mobiele telefoon(s), geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld tegen [aangever 1], met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s)
- het bestelbusje waarin die [aangever 1] als chauffeur reed vanaf het vertrekadres in Utrecht gevolgd en
- naar die [aangever 1] gewenkt en daarbij de indruk gewekt dat hij/zij iets wilde(n) vragen waarop die [aangever 1] ruiten van zijn bestelbus heeft geopend en
- vervolgens pepperspray in het gezicht van die [aangever 1] hebben gespoten en
- terwijl die [aangever 1] weg reed aan die deur zijn/is blijven hangen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van primair:
Poging tot diefstal vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest, en een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan is een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op zijn plaats.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld jegens een koerier. Het slachtoffer deed zijn werk als koerier. Het spreekt voor zich dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachten diepe impact op het slachtoffer zal hebben gehad, te meer daar hij met pepperspray in zijn gezicht is gespoten. Ondanks dat heeft het slachtoffer kans gezien zo snel mogelijk met zijn auto weg te rijden en heeft hij zo wellicht erger voor zichzelf voorkomen.
Een dergelijk ernstig feit veroorzaakt bij de slachtoffers daarvan veelal gevoelens van onveiligheid en brengt in de samenleving grote onrust teweeg.
Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen.
In beginsel dient hierop dan ook gereageerd te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee het geringe strafblad van verdachte, zijn positieve proceshouding en het feit dat verdachte niet de initiator van de geplande overval is geweest.
Daar staat tegenover dat verdachte zich erg gemakkelijk in het delict heeft laten meeslepen en de rechtbank niet volledig overtuigd is van het feit dat de verdachte niet opnieuw in een dergelijke situatie zal kunnen komen. Een voorwaardelijk strafdeel is derhalve op zijn plaats om verdachte van strafbare feiten in de toekomst te weerhouden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot diefstal vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het onherroepelijk worden van het onderhavige vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G. van Doorn, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 april 2011.