ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ2824
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- I. Bruna
- M.J. Grapperhaus
- J. Schwillens
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens onvoldoende bewijs
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. De zaak werd aanhangig gemaakt op de terechtzittingen van 27 september 2010 en 31 januari 2011. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie voorafgaand aan de zitting van 27 september 2010 al had aangegeven dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te vervolgen. Ondanks deze kennisgeving heeft het openbaar ministerie de zaak niet ingetrokken, wat volgens de rechtbank een grove veronachtzaming van de rechten van de verdachte betekende. De verdachte had een blanco strafblad en het belang om niet voor de rechter te verschijnen was groot. Hierdoor zag de rechtbank zich genoodzaakt om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
De tenlastelegging omvatte twee feiten: deelname aan een geweldsdelict op de Verdiweg te Amersfoort en het voorhanden hebben van een nabootsing van een vuurwapen. De verdediging voerde aan dat de schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde zo ernstig was dat het openbaar ministerie haar recht tot vervolging had verspeeld. De officier van justitie erkende dat de handelwijze niet netjes was, maar vond dat dit niet tot niet-ontvankelijkheid moest leiden. De rechtbank oordeelde echter dat de officier van justitie, door niet tijdig te handelen, de belangen van de verdachte had verwaarloosd.
Het vonnis is uitgesproken op 31 januari 2011 door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt. De rechtbank heeft de zaak grondig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de vervolging niet kon doorgaan, wat resulteerde in de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.