ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ2813

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600912-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar DNA-onderzoek in een strafzaak met betrekking tot een gewapende overval en inbraken

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is op 21 april 2011 een tussenvonnis uitgesproken in het kader van een onderzoek naar een gewapende overval op een supermarkt en meerdere inbraken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdachte en zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat er belangrijke DNA-onderzoeken door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) nog niet zijn uitgevoerd, wat van belang is voor de waarheidsvinding. Er zijn sporen aangetroffen op een joggingbroek en spijkerbroeken die in beslag zijn genomen van de verdachte, maar de bewijswaarde van deze sporen is door het NFI als gering beoordeeld. De rechtbank heeft de noodzaak van aanvullend onderzoek benadrukt, waarbij het NFI moet rapporteren over de gehanteerde onderzoeksmethodiek en de overeenkomsten tussen de beschadigingen aan de kledingstukken en de letsels van de verdachte. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de termijn voor hervatting van het onderzoek vastgesteld op drie maanden. De stukken zijn in handen gesteld van de rechter-commissaris voor verder onderzoek. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De zaak is van groot belang voor de verdachte, die wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder een gewapende overval en inbraken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600912-10
tussenvonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 april 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2011. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander een gewapende overval heeft gepleegd op een supermarkt te Zeist. Voorts wordt verdachte verdacht van een woninginbraak, een bedrijfsinbraak en inbraak in een auto.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De onvolledigheid van het onderzoek ter terechtzitting.
Na sluiting van het onderzoek is tijdens de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
4.1. DNA-onderzoek pet
Uit het dossier is gebleken dat er met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) – onder meer – onderzoek is verricht naar biologische contactsporen op een op het plaats delict aangetroffen pet, die is veiliggesteld als AACQ2837NL. Uit het rapport van het NFI d.d. 22 februari 2011 blijkt, dat op deze pet één of meerdere op haren gelijkende sporen zijn waargenomen. Door het NFI wordt hierover opgemerkt, dat deze mogelijke haren vooralsnog niet zijn veiliggesteld, maar nog op deze pet aanwezig zijn.
De rechtbank acht het van belang dat deze sporen alsnog door het NFI aan een (vergelijkend) DNA-onderzoek worden onderworpen, nu de waarheidsvinding daarmee is gediend.
4.2. DNA-onderzoek rastapruik
Uit het dossier is voorts met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde uit een door het NFI opgemaakt rapport d.d. 25 november 2010 gebleken, dat op een zeer nabij de plaats delict aangetroffen rastapruik op haren gelijkende sporen zijn aangetroffen, die zijn veiliggesteld als AACC8023NL, maar dat deze niet zijn onderzocht.
De rechtbank acht het van belang dat ook deze sporen alsnog door het NFI aan een (vergelijkend) DNA-onderzoek worden onderworpen, nu de waarheidsvinding daarmee is gediend.
4.3. DNA-onderzoek joggingbroek
In het hiervoor genoemde rapport van het NFI d.d. 25 november 2010 wordt voorts opgemerkt, dat een joggingbroek is bemonsterd op plaatsen waar zich biologische contactsporen kunnen bevinden en dat deze bemonsteringen zijn veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Uit het dossier blijkt niet dat deze bemonsteringen onderwerp van DNA-onderzoek zijn geweest.
De rechtbank acht het van belang dat ook deze bemonsteringen alsnog door het NFI aan een (vergelijkend) DNA-onderzoek worden onderworpen, nu de waarheidsvinding daarmee is gediend.
4.4. Relatie beschadigingen joggingbroek en spijkerbroeken
Naar aanleiding van – kort gezegd – het onderzoek aan de joggingbroek, de bij verdachte aangetroffen twee spijkerbroeken en het onderzoek aan letsel aan de benen van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Nabij de plaats delict is een wit/grijze joggingbroek aangetroffen. Na forensisch onderzoek is vastgesteld dat deze joggingbroek op vier plaatsen is beschadigd. De schade aan de achterzijde betreft volgens het NFI een waarschijnlijke inschotbeschadiging. De schade aan de voorzijde betreft een mogelijke uitschotbeschadiging.
Onder verdachte zijn twee spijkerbroeken in beslag genomen. Deze spijkerbroeken hadden beschadigingen. De politie heeft de spijkerbroeken visueel geschouwd en geconcludeerd, dat de locaties van de beschadigingen aan de spijkerbroeken niet overeenkomen met de locaties van de beschadigingen aan de joggingbroek. Uit nader onderzoek door het NFI d.d. 12 november 2010 blijkt echter, dat de locaties van de beschadigingen niet geheel overeenkomen met de locaties van de beschadigingen in de joggingbroek. Uit onderzoek door het NFI d.d. 22 maart 2011 blijkt voorts, dat twee vezels op één van de spijkerbroeken overeenkomen met vezels zoals verwerkt in de joggingbroek. De NFI acht de bewijswaarde van deze laatste bevinding echter gering, omdat de vezelsporen frequent voorkomen en maar beperkt op de spijkerbroek voorkomen. Het NFI concludeert dan, dat de resultaten van het onderzoek iets waarschijnlijker zouden zijn indien de joggingbroek in contact is geweest met de spijkerbroek dan wanneer dergelijk contact niet heeft plaatsgevonden. Het NFI concludeert voorts, dat rond de aanwezige beschadigingen in de spijkerbroeken geen sporen zijn aangetroffen die erop wijzen dat dit schotbeschadigingen zijn en dat niet kan worden vastgesteld dat de joggingbroek over één van de spijkerbroeken is gedragen.
Het is de rechtbank uit voormelde rapportages niet duidelijk geworden hoe de hierboven genoemde NFI-onderzoeken naar de locaties van de beschadigingen van de spijkerbroeken en de joggingbroek zijn uitgevoerd en welke methodieken (bijvoorbeeld het over elkaar plaatsen van de broeken over een paspop) daarbij zijn gebruikt. Uit de betreffende rapportage en de daarbij gevoegde foto’s kan voorts onvoldoende blijken welke locaties van beschadigingen van de joggingbroek en de spijkerbroek wèl overeenkomen, en met name niet of dit ook de locaties van beschadigingen betreft waarvan het NFI (eerder) heeft gerapporteerd dat het waarschijnlijke dan wel mogelijke schotbeschadigingen betreft.
De rechtbank acht het van belang dat het NFI in dezen alsnog aanvullend rapporteert omtrent de gehanteerde onderzoeksmethodiek en daarbij tevens een meer volledige beschrijving geeft omtrent de vraag in hoeverre de locaties beschadigingen aan de joggingbroek en de spijkerbroek(en) wèl overeenkomen, nu de waarheidsvinding daarmee is gediend.
4.5. Relatie beschadigingen joggingbroek, spijkerbroeken en geconstateerd letsel bij verdachte
Met betrekking tot zichtbaar letsel aan de benen van verdachte heeft het NFI d.d. 7 december 2010 geconcludeerd, dat er geen conclusie kan worden getrokken over de oorzaak van de letsels van verdachte en er derhalve ook geen uitspraak kan worden gedaan over een mogelijk verband met één of meerdere schietincidenten. Het NFI merkt evenwel ook op, dat het evenmin kan worden uitgesloten dat de letsels zijn veroorzaakt door een schietincident, indien er sprake was van schampschotletsel(s) of van een situatie na verlies dan wel verwijdering van één of meerdere projectielen of delen ervan. Drie huiddefecten (aan de binnen/achterzijde van het linker bovenbeen en aan de binnen/voorzijde van het rechter onderbeen) zouden qua fase van wondgenezing mogelijk kunnen zijn veroorzaakt op of omstreeks de datum van het schietincident, aldus het NFI.
Gebleken is dat het NFI de uitkomsten van de hiervoor weergegeven deelonderzoeken betreffende de verwondingen van de verdachte, de beschadigingen van de broeken en de vraag of de joggingbroek over de spijkerbroek(en) is gedragen de gegevens van de deelonderzoeken niet ook in onderlinge samenhang heeft bezien. Daartoe had het NFI overigens eerder ook geen opdracht gekregen. De rechtbank constateert na het onderzoek ter terechtzitting en bestudering van het dossier dat hierdoor vooralsnog niet met voldoende zekerheid de vraag kan worden beantwoord in hoeverre de locaties van de bij verdachte geconstateerde mogelijke huiddefecten overeenkomsten vertonen dan wel overeenkomen met de locaties van de beschadigingen op de joggingbroek en/of op de onderzochte spijkerbroeken.
De rechtbank acht het van belang dat het NFI in dezen alsnog aanvullend rapporteert omtrent de vraag of en zo ja, in hoeverre, de locaties van de beschadigingen aan de joggingbroek en/of de spijkerbroek(en) overeenkomen met die van de locaties van de bij verdachte zichtbare huiddefecten aan de benen, nu de waarheidsvinding daarmee is gediend.
5. Nader te verrichten onderzoek
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat nader onderzoek dient te worden verricht. De rechtbank verzoekt het NFI derhalve:
a. de hiervoor onder 4.1, 4.2 en 4.3. omschreven vergelijkende DNA-onderzoeken uit te voeren en de uitkomsten daarvan te vergelijken met de profielen van de beide verdachten in deze zaak, alsook met die welke zich in de NFI-DNA databank bevinden;
b. aanvullend te rapporteren omtrent de gehanteerde onderzoeksmethodiek bij het onderzoek naar de locaties van de beschadigingen op de joggingbroek en de spijkerbroeken en daarbij tevens nader te beschrijven in hoeverre de locaties van de beschadigingen aan de joggingbroek en die op de spijkerbroek(en) niet, dan wel wèl overeenkomen;
c. aanvullend te rapporteren omtrent de vraag of, en zo ja; in hoeverre, de locaties van de beschadigingen aan de joggingbroek en/of de spijkerbroek(en) overeenkomen met die van de locaties van de bij verdachte zichtbare letsels/huiddefecten aan de benen.
Voorts verzoekt de rechtbank het NFI of, en zo ja in hoeverre zij, in het licht van haar bevindingen met betrekking tot de joggingbroek, de spijkerbroeken en de letsels/
huiddefecten op de benen van verdachte, in onderlinge samenhang bezien, een uitspraak kan doen omtrent de mate waarin deze bevindingen steun verlenen aan de volgende hypotheses:
A.
1. de joggingbroek en het letsel/de huiddefecten op de benen van verdachte zijn gerelateerd aan eenzelfde schietproces
en
2. de joggingbroek en het letsel/de huiddefecten op de benen van verdachte zijn niet gerelateerd aan eenzelfde schietproces
B.
1. (een van) de spijkerbroek(en) en het letsel/de huiddefecten op de benen van verdachte zijn gerelateerd aan eenzelfde schietproces
en
2. (een van) de spijkerbroek(en) en het letsel/de huiddefecten op de benen van verdachte zijn niet gerelateerd aan eenzelfde schietproces
C.
1. de joggingbroek en (een van) de spijkerbroek(en) zijn gerelateerd aan eenzelfde schietproces
en
2. de joggingbroek en (een van) de spijkerbroek(en) zijn niet gerelateerd aan eenzelfde schietproces
D.
1) (een van) de onderzochte spijkerbroek(en), de onderzochte joggingbroek en het letsel/de huiddefecten op de benen van verdachte zijn gerelateerd aan eenzelfde schietproces
en
2. (een van) de onderzochte spijkerbroek(en), de onderzochte joggingbroek en de het letsel/de huiddefecten op de benen van verdachte zijn niet gerelateerd aan eenzelfde schietproces.
Indien de deskundige(n) naar zijn of hun deskundig inzicht van oordeel zijn dat de formulering van de onderzoeksvragen ter bevordering van een zo volledige mogelijke informatieverschaffing aan de rechtbank aanvulling dan wel aanpassing behoeft, kunnen zij in overleg treden met de rechter-commissaris, die alsdan namens de rechtbank daaromtrent nader zal beslissen.
De rechtbank zal de stukken in handen van de rechter-commissaris stellen opdat deze genoemd onderzoek doet uitvoeren.
In de omstandigheid dat niet te verwachten is dat het vereiste onderzoek binnen een periode van een maand zal zijn afgerond, ziet de rechtbank een klemmende reden de termijn voor hervatting van het onderzoek ter terechtzitting niet tot een maand te beperken.
6. De beslissing
De rechtbank:
- heropent het onderzoek en schorst dit tot een nader te appointeren terechtzitting;
- bepaalt dat het onderzoek in deze zaak zal worden hervat binnen een periode van drie maanden na heden;
- beveelt de oproeping van verdachte en de raadsman tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat;
- stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken opdat deze de hierboven onder 5. omschreven onderzoeken laat uitvoeren en de hiervoor gestelde vragen laat beantwoorden;
- gelast kennisgeving aan de benadeelde partij van die nader te appointeren zitting.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 april 2011.