ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ2476

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
303609 / KG ZA 11-267
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke rente over rentetermijnen in aandelenleaseovereenkomst met minderjarige

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, ging het om een geschil tussen een minderjarige eiseres en Aegon Bank N.V. betreffende een Sprintplanovereenkomst. De eiseres, die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst minderjarig was, had een geldlening van fl. 37.500,-- ontvangen, waarvoor zij gedurende 60 maanden rente betaalde. De eiseres vorderde de wettelijke rente over de door haar betaalde rentetermijnen, die Aegon inmiddels had terugbetaald. De voorzieningenrechter moest zich buigen over de ingangsdatum van deze wettelijke rente. De rechter oordeelde dat het zeer aannemelijk was dat de bodemrechter de wettelijke rente zou laten ingaan op het moment van betaling van de rentetermijnen door de eiseres, en niet op het moment van beëindiging van de overeenkomst. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere jurisprudentie en de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de eiseres ten tijde van de overeenkomst slechts zeven jaar oud was en haar ouders de overeenkomst hadden ondertekend. De voorzieningenrechter wees de vordering van de eiseres toe, inclusief de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen, en veroordeelde Aegon in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van financiële instellingen bij het aangaan van overeenkomsten met minderjarigen en de gevolgen van onrechtmatig handelen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 303609 / KG ZA 11-267
Vonnis in kort geding van 29 april 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. L.C.M. Jurgens te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
(voorheen) handelende onder de naam Spaarbeleg,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. B.W.G. van der Velden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Aegon genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte overlegging producties van [eiseres]
- de akte wijziging/aanvulling gronden, tevens overlegging producties
- de akte overlegging producties van Aegon
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de vermindering van eis met een bedrag van EUR 7.342,39
- de pleitnota van Aegon.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Met ingang van 1 maart 1999 is tussen [eiseres] (toen minderjarig (geboren op 12 juli 1991), waardoor haar ouders namens haar hebben getekend) en Aegon een Sprintplan-overeenkomst tot stand gekomen, die ertoe strekt dat Aegon aan [eiseres] een geldlening verstrekt van fl. 37.500,--, tegen betaling door [eiseres] gedurende 60 maanden van een bedrag van fl. 250,--. De geldlening zou vervolgens door Aegon ten behoeve van [eiseres] worden belegd. [eiseres] heeft gedurende de looptijd van de Sprintplan-overeenkomst in totaal aan rente betaald: 60x fl. 250,-- = fl. 15.000,-- (EUR 6.806,70)
2.2. Bij brief van 10 maart 2004 heeft Aegon aan [eiseres] bericht dat de Sprintplan-overeenkomst voor [eiseres] een negatief rendement heeft opgeleverd, waardoor zij geen uitkering uit het Sprintplan zou ontvangen.
2.3. Bij brief van 15 maart 2011 heeft de raadsman van [eiseres] de vernietiging van de Sprintplan-overeenkomst ingeroepen, onder meer vanwege het feit dat [eiseres] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst minderjarig was, en voor het afsluiten van de betreffende overeenkomst geen machtiging van de kantonrechter was verkregen.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert heeft bij dagvaarding gevorderd dat Aegon veroordeeld wordt tot betaling van een bedrag van EUR 6.807,60, vermeerderd met de wettelijke rente over de door [eiseres] voldane rentetermijnen vanaf het moment van betaling van deze rentetermijnen tot de dag van voldoening, vermeerderd met proceskosten en nakosten. Ter gelegenheid van de zitting heeft [eiseres] haar eis verminderd met een bedrag van EUR 7.342,39 in verband met de betaling door Aegon van de hoofdsom, de wettelijke rente over de rentetermijnen vanaf 23 maart 2011 en een bedrag van EUR 527,00 aan proceskosten.
3.2. Aegon voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2. Aegon heeft het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar (resterende) vordering betwist met de stelling dat Aegon reeds de hoofdsom (een bedrag van ruim EUR 6.800,--) aan [eiseres] heeft voldaan, en het geschil nu alleen nog maar gaat om de toe- of afwijzing van een deel van de gevorderde wettelijke rente.
4.3. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar spoedeisend belang aangevoerd dat zij de gevorderde gelden dringend nodig heeft om te voorzien in haar kosten van levensonderhoud, waaronder opleiding en studie, alsmede voor aflossing van een geldschuld.
4.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] op zich voldoende spoedeisend belang bij haar hoofdvordering heeft. De enkele omstandigheid dat Aegon na dagvaarding deze hoofdvordering heeft voldaan, betekent niet dat daarmee de spoedeisendheid aan de nevenvorderingen, zoals de wettelijke rente, is komen te ontvallen. Als de hoofdvordering spoedeisend is, is de nevenvordering dat ook (vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, LJN: BA1522). Overigens heeft [eiseres] ter zitting onweersproken gesteld dat de nog verschuldigde wettelijke rente ongeveer EUR 4.500,-- bedraagt, zodat de hoogte van de resterende vordering ook geen grond kan zijn om geen spoedeisend belang aanwezig te achten.
4.5. Ter onderbouwing van haar resterende vordering, strekkende tot betaling van de verschuldigde wettelijke rente over de door [eiseres] betaalde rentetermijnen vanaf de data van betaling daarvan tot en met 22 maart 2011, heeft [eiseres] aangevoerd dat Aegon deze betalingen te kwader trouw in ontvangst heeft genomen in de zin van artikel 6:205 BW, zodat Aegon zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt. Voorts heeft zij aangevoerd dat Aegon tevens de (voor banken geldende) zorgplicht heeft geschonden, zodat Aegon ook op grond van artikel 6:83 sub b BW zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt met de terugbetaling van de betaalde rentetermijnen.
4.6. De voorzieningenrechter laat in het midden of Aegon terzake van het ontvangen van de rentebetalingen te kwader trouw is geweest. Immers, ook indien dat niet het geval is, acht de voorzieningenrechter in hoge mate aannemelijk dat de bodemrechter de wettelijke rente over de door [eiseres] betaalde rentetermijnen op grond van het aan Aegon verweten onrechtmatige handelen zal toewijzen vanaf de betaaldata daarvan. Immers, in een vergelijkbaar geval heeft de bodemrechter van deze rechtbank (bij vonnis van 22 april 2009, LJN BI2004) geoordeeld dat Aegon haar zorgplicht tegenover twee van de betreffende minderjarige kinderen had geschonden, waarna de rechtbank vervolgens de wettelijke rente over de rentetermijnen heeft toegewezen “vanaf de dag waarop deze termijnen (bij vooruitbetaling) door hen zijn voldaan” (overweging 5.17 van dat vonnis). Aegon heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat in hoge mate aannemelijk is dat de bodemrechter in het onderhavige, vergelijkbare, geval anders zal oordelen.
4.7. Anders dan Aegon heeft betoogd, heeft [eiseres] ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de verplichtingen uit de overeenkomst ten tijde van het aangaan daarvan in het onderhavige geval een onaanvaardbaar zware financiële last voor haar vormden. [eiseres] was immers ten tijde van de overeenkomst een meisje van zeven jaar. Aangenomen kan worden dat zij niet over inkomen en vermogen beschikte om de verplichtingen te dragen. De omstandigheid dat de ouders van [eiseres] haar kennelijk door stortingen in staat hebben gesteld om de lopende rentetermijnen te voldoen, maakt dit niet anders, omdat het betalen van rentetermijnen niet de enige (potentiële) financiële last was die [eiseres] met het sluiten van de overeenkomst op zich nam. Voor haar gold ook bijvoorbeeld de bijbetalingsverplichting bij vervroegde opzegging.
4.8. Voor zover Aegon aanvoert dat slechts een deel van de wettelijke rente over de rentetermijnen toewijsbaar is vanwege eigen schuld aan de zijde van [eiseres], kan dit haar niet baten, omdat niet valt in te zien dat er aan een bij het sluiten van de overeenkomst zevenjarig meisje enig verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het totstandkomen van de Sprintplanovereenkomst.
4.9. Het betoog van Aegon dat het hof Amsterdam (o.a. in zijn arrest van
1 december 2009, LJN BK4982) heeft geoordeeld dat verzuim pas intreedt wanneer er een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is ontstaan, en dat daarvan pas sprake kan zijn bij beëindiging van de aandelenlease-overeenkomst, doet aan het voorgaande niet af. Blijkens het door [eiseres] overgelegde arrest van het hof te ’s-Hertogenbosch (van 31 augustus 2010, zaaknummer HD 103.005.840, niet gepubliceerd), waarin het hof de rente over de betaalde rentetermijnen heeft laten ingaan vanaf de dag van betaling daarvan, kan het arrest van het hof Amsterdam niet als een uiting van een eensluidende jurisprudentie worden beschouwd. Voorts is het oordeel van het hof Amsterdam moeilijk te rijmen met hetgeen is bepaald in artikel 6:83 sub b BW. De schade moet immers geacht te zijn geleden op het moment van het doen van de betreffende betalingen, zodat de opeisbaarheid en het verzuim terzake van de rentetermijnen telkens op moment van betaling is ingetreden.
4.10. Het verweer van Aegon dat [eiseres], wanneer zij zich op vernietiging beroept, zich niet tevens kan beroepen op de wijze waarop de wettelijke rente zou moeten worden berekend ingeval deze wordt gebaseerd op een schending van de zorgplicht, faalt eveneens. Immers, de omstandigheid dat de Sprintplan-overeenkomst vernietigbaar is, sluit niet uit dat tevens voorafgaande aan de totstandkoming van deze overeenkomst onrechtmatig kan zijn gehandeld in de vorm van het schenden van de zorgplicht.
4.11. Het voorgaande betekent dat in zodanig hoge mate aannemelijk is dat de bodemrechter de gevorderde wettelijke rente over de rentetermijnen vanaf de betaaldata zal toewijzen, dat een eventueel restitutierisico niet aan toewijzing van de vordering in de weg staat. De vordering is dan ook in beginsel toewijsbaar. Anders dan [eiseres] heeft verzocht, zal de voorzieningenrechter daarbij geen toepassing (kunnen) geven aan de imputatieregel van artikel 6:44 BW, omdat [eiseres] heeft verzuimd de daarvoor benodigde gegevens (de betaaldata van de rentetermijnen) te verstrekken. De vordering zal dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.
4.12. Aegon zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- in debet gestelde exploitkosten EUR 69,11 (deurwaarder: LAVG Nieuwegein)
- betaalde exploitkosten 23,03
- informatiekosten 7,00
- vast recht 71,00
- salaris advocaat 289,00 (EUR 816,00 minus reeds betaalde
EUR 527,00)
Totaal EUR 459,14
4.13. De nakosten, waarvan [eiseres] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal - vanwege het verschil in het moment van intreden van verzuim ten aanzien van de in het dictum vermelde onderdelen van de nakosten - als volgt worden toegewezen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt Aegon om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente over de door [eiseres] aan Aegon op grond van het Sprintplan voldane rentetermijnen vanaf de data van betaling van deze rentetermijnen tot en met 22 maart 2011,
5.2. veroordeelt Aegon in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 459,14 (waarvan een bedrag van EUR 358,11 te voldoen aan de griffier op het moment dat de veroordeelde partij een nota van de rechtbank daarvoor heeft ontvangen), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vierde dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt Aegon in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vierde dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na voormelde aanschrijving tot de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2011.?