parketnummer: 16/601345-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 april 2011
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats] (Marokko)
Gedetineerd: Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
27 december 2010 te Veenendaal:
1. primair: heeft geprobeerd onbekend gebleven personen te doden, althans heeft geprobeerd hen zwaar te mishandelen;
1. subsidiair: onbekend gebleven personen heeft bedreigd;
2. [slachtoffer] heeft mishandeld;
3. een vuurwapen van categorie III en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit bepleit de verdediging dat de dagvaarding op dit onderdeel nietig is omdat deze onvoldoende feitelijk is, aangezien in de tenlastelegging één of meer onbekend gebleven personen als ‘slachtoffers’ van de vermeende bedreiging worden opgevoerd. De verdediging kan op basis van de tenlastelegging en het dossier niet nagaan tot wie de bedreiging gericht zou zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt de vermelding van de bedreigden in de tenlastelegging geen vereiste voor de geldigheid van de dagvaarding.
Tegen de achtergrond van het dossier en de verklaringen van de verdachte zelf, moet ook de verdachte hebben begrepen waarop de tenlastelegging in dit opzicht ziet. Door of namens verdachte is ook niet betoogd dat voor hem niet duidelijk was op welke gedragingen het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit betrekking heeft.
Het genoemde verweer wordt derhalve afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting.
Voor het onder 1 primair ten gelaste gelegde feit vordert de officier van justitie vrijspraak, omdat zij van mening is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het opzet, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft gehad op het doden van of zwaar lichamelijk letsel toebrengen aan onbekend gebleven personen.
Uit het dossier is het schootsveld namelijk onvoldoende af te leiden. Voor zover al enige duidelijkheid ten aanzien van het schootsveld is komen vast te staan, is onduidelijk of zich in het schootsveld van de verdachte personen hebben bevonden die een aanmerkelijke kans hebben gehad te worden geraakt door de afgevuurde projectielen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit - evenals de officier van justitie - dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van (voorwaardelijke) opzet.
Voor zover het opvoeren van onbekende slachtoffers niet tot partiële nietigheid van de dagvaarding zou leiden, betoogt de verdediging dat verdachte van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de bedreigden daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de kennelijk tegen hen gerichte dreiging.
Met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan poging tot doodslag heeft schuldig gemaakt, zodat hij van het onder 1 primair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (bedreiging) wel wettig en overtuigend bewezen gelet op de ter terechtzitting getoonde beelden van de beveiligingscamera en de eigen verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij met het vuurwapen naar buiten is gegaan en heeft geschoten om de voor het cafe [X] ruziënde groepen Joegoslaven en Marokkanen uit elkaar te halen.
De rechtbank heeft op de camerabeelden waargenomen dat verdachte op 27 december 2010 met een vuurwapen in zijn rechterhand over het plein voor café [X] te Veenendaal heeft gelopen, dat verdachte met gestrekte arm in diverse richtingen heeft geschoten, dat zich op dat moment een flink aantal mensen op het plein bevond en dat deze mensen terugdeinsden bij het zien van verdachte met het vuurwapen in zijn hand. Het is onder deze omstandigheden voor de bewezenverklaring van bedreiging niet noodzakelijk, dat de bedreigden met name bekend zijn geworden en uitdrukkelijk hebben verklaard dat zij zich bedreigd gevoeld hebben.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en vindt de volgende feiten en omstandigheden daartoe redengevend.
Op 27 december 2010 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling door verdachte waarbij hij heeft verklaard dat verdachte hem op enig moment bij de nek pakte en hem een knietje gaf. Aangever voelde dat dit knietje hem raakte tussen zijn neus en zijn mond en voelde pijn. Uit een medische verklaring d.d. 27 december 2010 blijkt dat sprake is van een kneuzing van de bovenlip en de neus. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat zij zagen dat verdachte boos werd op een jongen, dat verdachte deze jongen vastpakte, een knietje gaf en kennelijk opzettelijk een harde vuistslag in het gezicht gaf. Verbalisanten zagen dat de jongen bloedde uit zijn lip.
Het onder 3 ten laste gelegde feit acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaring van verdachte dat hij met een vuurwapen heeft geschoten , de op het plein voor café [X] aangetroffen hulzen en kogelpunten en de vaststelling door verbalisant [verbalisant 3] dat de hulzen van het kaliber 6.35 mm zijn en kunnen worden afgevuurd door een semi-automatisch vuurwapen van het kaliber 6.35 mm, dat sprake is van een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, ten derde, gelet op artikel 2, eerste lid, Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie en van munitie als bedoeld in artikel 1, ten vierde, gelet op artikel 2, tweede lid, Categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 december 2010 te Veenendaal, onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen met een vuurwapen op korte afstand van en in de nabijheid van die personen in de lucht en op de grond en in de richting van een reclamebord en een muur geschoten;
2.
op 27 december 2010 te Veenendaal, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] tegen zijn gezicht heeft gestompt/geslagen en die [slachtoffer] een zogenaamd knietje tegen zijn gezicht/hoofd heeft gegeven, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 27 december 2010 te Veenendaal, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (kaliber 6.35 mm), en munitie van categorie III, te weten 5 volmantel patronen (kaliber 6.35 mm), voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. mishandeling;
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Noodweerexces
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een beroep gedaan op noodweerexces. Daartoe heeft de verdediging gesteld dat verdachte in reactie op de onrust in het café en later het gooien van een voorwerp tegen het raam van café [X], waardoor een ster in het raam is gekomen, heeft besloten naar buiten te gaan om het café en het personeel te beschermen door een aantal keren te schieten met een vuurwapen en zodoende de ruziënde partijen af te schrikken en weg te jagen. Daarbij is verdachte wel verder gegaan dan geboden was in het kader van een noodzakelijke verdediging, maar dit is volgens de verdediging het gevolg geweest van een ernstige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door het geweld van de personen voor het café. Verdachte dient ten aanzien van feit 1 te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was, noch dat de situatie zo dreigend was dat hij geen andere mogelijkheid had dan naar buiten te gaan en de confrontatie met de personen voor het café aan te gaan. Verdachte stond ten tijde van het incident met het raam van café [X] in dat café waarvan de deuren op slot waren. Verdachte had (nogmaals) de politie kunnen bellen en had in afwachting van de komst van de politie in het café kunnen blijven en aldus een escalatie kunnen vermijden.
Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen
- een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- bijzondere voorwaarde: verplicht reclasseringstoezicht gedurende 2 jaren, ook als dat inhoudt een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie en een behandelverplichting.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat indien de rechtbank komt tot een vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde, dit grote consequenties dient te hebben voor de strafmaat. De raadsman heeft voorts betoogd dat hij zich kan vinden in het voorstel van Reclassering Nederland, zoals verwoord in het rapport d.d. 9 maart 2011. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is mee te werken aan de in het rapport genoemde bijzondere voorwaarden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en uit de bespreking van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 9 maart 2011, alsmede het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 30 december 2010, waaruit volgt dat verdachte in de negentiger jaren wegens geweldsdelicten is veroordeeld en in 2009 een transactie is aangeboden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een vuurwapen, mishandeling en verboden wapenbezit als hiervoor omschreven. De bedreiging en de mishandeling hebben plaatsgevonden op een moment dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, ‘in de olie’ was, waardoor met name de bedreiging met een vuurwapen heel anders had kunnen aflopen. Verdachte heeft immers in het nachtelijk duister meerdere malen met het vuurwapen geschoten terwijl hij zich bevond op een openbare plaats waar op dat moment enkele tientallen personen aanwezig waren. Hoewel niet is gebleken dat bij verdachte het (voorwaardelijk) opzet aanwezig was om een van deze personen te raken, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank een voor die mensen zeer bedreigende situatie doen ontstaan en daarbij onaanvaardbare risico’s genomen gelet op ondermeer de mogelijkheid van afketsende kogels.
Voornoemde feiten zijn ernstige strafbare feiten. Van slachtoffers van een dergelijke heftige vorm van bedreiging en van mishandeling is bekend dat zij een dergelijke gebeurtenis als zeer traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog lang last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Tevens is door een gewelddadig feit als het onderhavige de rechtsorde ernstig geschokt en brengt een dergelijk feit in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
Gelet op de betrekkelijk geringe documentatie van verdachte en de omstandigheid dat verdachte ook al gestraft is door de intrekking van zijn horecavergunning door de gemeente, ziet de rechtbank echter aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder onder 1. primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: mishandeling;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet verdachte zich na een schriftelijke oproep melden op het Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze perioden nodig acht;
* dat verdachte deelneemt aan de Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa);
* dat verdachte deelneemt aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld;
* dat verdachte zich coöperatief opstelt om zo een eventuele diagnose mogelijk te maken, gevolgd door een behandeling, indien geïndiceerd;
- draagt de Reclassering Nederland op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een jas van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. J.R. Krol, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 april 2011.
Mr. M.J. Veldhuijzen is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.