Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 278373 / HA ZA 09-2748
Vonnis in incident van 20 april 2011
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WOON EN ZORGMANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Huissen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] HYPOTHEKEN EN VASTGOED B.V.,
h.o.d.n. Regio Vastgoed,
gevestigd te Tilligte,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
1. de kerkelijke rechtspersoon
NIEUW APOSTOLISCHE KERK IN NEDERLAND,
gevestigd te Amersfoort,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NAK VASTGOEDONTWIKKELING NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. P.A. de Lange te Barendrecht.
Partijen zullen hierna WZM en Regio Vastgoed en NAK en NVO genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 15 september 2010
- de incidentele conclusie van NAK en NVO houdende incident ex artikel 843a Rv tevens houdende een vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen
- de incidentele conclusie van antwoord
- de akte uitlating producties in het incident tevens houdende verzoek tot pleidooi in het incident
- de beslissing van de rolrechter tot afwijzing van het pleidooiverzoek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. NAK en NVO vorderen in dit incident:
a. dat de rechtbank WZM ex artikel 843a Rv veroordeelt om over te gaan tot afgifte aan NVO van (kopieën van) de in de incidentele conclusie aangeduide stukken, althans om daarin inzage te verschaffen;
b. dat de rechtbank, bij wijze van voorlopige voorziening, WZM en Regio Vastgoed veroordeelt om de door hen (op basis van het op 23 oktober 2009 verleende beslagverlof) gelegde beslagen op te heffen of dat de rechtbank de beslagen tot een bepaald bedrag beperkt, dan wel, subsidiair, dat de rechtbank WZM en Regio Vastgoed veroordeelt de gelegde beslagen op te heffen tegen zekerheidsstelling door NAK en NVO;
c. dat de rechtbank, bij wijze van voorlopige voorziening, WZM en Regio Vastgoed verbiedt om opnieuw beslag te leggen.
2.2. WZM en Regio Vastgoed voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De akte uitlating producties van NAK en NVO
2.3. De rechtbank constateert dat NAK en NVO in hun akte uitlating producties op bepaalde punten verder gaan dan de (inhoud van de) producties waarover zij hun akte mochten nemen. De rechtbank zal de akte in zoverre buiten beschouwing laten.
De incidentele vordering tot afgifte van stukken (artikel 843a Rv)
2.4. Deze incidentele vordering ziet op de volgende stukken:
1. de overeenkomst tussen WZM en NVO op basis waarvan kosten van mevrouw [B] bij NVO in rekening gebracht dienden te worden;
2. de realisatieovereenkomst met betrekking tot de ontwikkeling van Eimerstaete tussen WZM en Zass B.V., zoals door [eiser sub 2] genoemd in zijn e-mail van 21 januari 2008, alsmede:
a. de originele facturen van WZM aan Zass B.V.
b. de grootboek-, bank- en fiscale administratie van WZM inzake Zass en eventueel daaraan gelieerde ondernemingen;
3. de realisatieovereenkomst tussen WZM en Janssen de Jong B.V., alsmede
a. de originele facturen van WZM aan Janssen de Jong B.V.;
4. alle tussen WZM, NVO, Janssen de Jong B.V. en Plegt Vos Oost B.V. gewisselde correspondentie met betrekking tot:
a. de overeenkomst van 28 april 2009, welke is getekend namens WZM en NVO door [eiser sub 2];
b. de op 5 maart 2009 door [eiser sub 2] ondertekende overeenkomst(en) tussen WZM, NVO en Plegt Vos Oost B.V.;
c. de op 5 maart 2009 door [eiser sub 2] ondertekende overeenkomst(en) tussen WZM, NVO en Janssen de Jong B.V.
2.5. Ingevolge artikel 843a Rv moet aan vier voorwaarden zijn voldaan voordat NVO aan deze bepaling jegens WZM een recht op verstrekking van de gevraagde bescheiden kan ontlenen:
– rechtmatig belang,
– bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij NVO of haar rechtsvoorganger partij is,
– bepaalde bescheiden,
– van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
2.6. Als rechtmatig belang heeft NVO aangevoerd dat zij stukken nodig heeft, kort gezegd, om een administratieve aansluiting te kunnen maken tussen de boekhouding van NVO en de in de (onder punt 2.5 van de) dagvaarding bedoelde facturen van WZM, alsmede om de mogelijkheid te onderzoeken dat er door ingeschakelde bouwondernemingen fees zijn voorgeschoten, die op een of andere wijze zijn terugbetaald door NAK en NVO.
2.7. Voor zover het rechtmatig belang gelegen is in de mogelijkheid om te onderzoeken of er door ingeschakelde bouwondernemingen fees zijn voorgeschoten (hetgeen NVO heeft aangevoerd in het kader van de hiervoor onder 2, 3 en 4 bedoelde stukken), kan dit niet tot toewijzing van de vordering leiden, nu dat in wezen zou neerkomen op het toestaan van een ‘fishing expedition’, hetgeen artikel 843a Rv nu juist beoogt te voorkomen. In het bijzonder geldt ten aanzien van de gevorderde afgifte van “alle tussen WZM, NVO, Janssen de Jong B.V. en Plegt Vos Oost B.V. gewisselde correspondentie” met betrekking tot enkele overeenkomsten, dat niet is voldaan aan het vereiste van ‘bepaalde bescheiden’.
2.8. Voor zover het aangevoerde belang ziet op de aansluiting tussen de boekhouding van NVO en de facturen van WZM (hetgeen NVO aanvoert - zo begrijpt de rechtbank - in het kader van de onder 1 en 4 bedoelde stukken) overweegt de rechtbank dat toewijzing van de vordering tot afgifte van de onder 4 bedoelde stukken ook in dit kader afstuit op het niet voldoen aan het vereiste van ‘bepaalde bescheiden’.
2.9. Ten aanzien van de onder 1 bedoelde stukken heeft WZM aangevoerd dat er geen schriftelijke overeenkomst met mevrouw [B] bestaat. De door mevrouw [B] te verrichten werkzaamheden en daarvoor te ontvangen vergoeding is enkel vastgelegd in de als productie II bij conclusie van antwoord in het incident overgelegde specificatie, aldus WZM.
NVO heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd weersproken. In haar akte uitlating producties heeft zij enkel de juistheid en de realiteitswaarde van de productie betwist, maar niet aannemelijk gemaakt dat WZM wel over een schriftelijke overeenkomst met mevrouw [B] beschikt. Daarmee is niet voldaan aan het door artikel 843a Rv gestelde vereiste dat WZM de beschikking heeft over de gevraagde bescheiden.
2.10. Deze incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
De incidentele vordering tot opheffing van de beslagen (artikel 223 Rv)
2.11. WZM en Regio Vastgoed hebben betwist dat NAK en NVO voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vordering tot opheffing van de gelegde beslagen.
2.12. De rechtbank is van oordeel dat - nu de gelegde beslagen een aanzienlijk bedrag betreffen (ongeveer EUR 1,4 miljoen) - voldoende aannemelijk is dat de beslagen, in ieder geval voor zover deze gelegd zijn op de banktegoeden, een nadelige invloed hebben op de liquiditeitspositie van NAK en NVO. In zoverre hebben NAK en NVO dan ook een spoedeisend belang bij deze incidentele vordering.
2.13. De gevraagde voorlopige voorziening hangt op zich voldoende samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven.
Daarbij merkt de rechtbank wel op dat een opheffing van een beslag die bij voorlopige voorziening wordt gevorderd afwijkt van een opheffing die bij kort geding wordt gevorderd, in die zin dat een voorlopige voorziening automatisch haar werking verliest zodra in de hoofdzaak uitspraak is gedaan in de instantie die de voorziening heeft verleend. Dit geldt in beginsel ongeacht de beslissing van de rechtbank op de in de hoofdzaak door WZM en Regio Vastgoed ingestelde vorderingen. Immers, een beslag vervalt ingevolge artikel 704 lid 2 Rv pas van rechtswege op het moment van het in kracht van gewijsde gaan van de einduitspraak, derhalve pas op het moment dat een eventuele afwijzing van de vordering in de hoofdzaak (in conventie) in kracht van gewijsde is gegaan (wegens het ongebruikt verlopen van de appeltermijn, dan wel het bekrachtigen van het vonnis in hoger beroep en cassatie). Dit is alleen anders, indien NAK en NVO in de onderhavige bodemprocedure een vordering in reconventie zouden instellen die strekt tot opheffing van de beslagen. In een dergelijk geval zou de voorlopige voorziening door de einduitspraak op de vordering in reconventie worden vervangen, en kan deze (bij toewijzing) daardoor langer haar werking behouden.
2.14. De rechtbank komt nu toe aan een inhoudelijke beoordeling van de incidentele vordering. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
2.15. NAK en NVO hebben in dit kader aangevoerd dat de vordering van WZM en Regio Vastgoed in het verlof tot beslaglegging van 23 oktober 2009 begroot is op ‘slechts’ een bedrag van EUR 1.385.000,--, terwijl in de beslagexploten is vermeld dat de voorzieningenrechter de vordering zou hebben begroot op een bedrag van een
EUR 1.400.000,--. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 719 lid 1 Rv, zodat de betreffende beslagexploten nietig zijn, aldus NAK en NVO.
2.16. Ingevolge het bepaalde in artikel 705 lid 3 Rv is artikel 438 tweede lid, vierde zin Rv van overeenkomstige toepassing op de opheffing van conservatoire beslagen. Dit betekent dat de rechter bij verzuim van op nietigheid voorgeschreven vormen niet de nietigheid moet uitspreken, maar ook kan bepalen dat de verzuimde formaliteiten worden hersteld. Gelet op de parlementaire geschiedenis met betrekking tot artikel 66 Rv (Memorie van Toelichting van de Herziening Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, pagina’s 216 en 217) moet het voorts mogelijk worden geacht dat de rechter aan een gering verzuim van de formaliteiten geen gevolgen verbindt, indien degene voor wie het exploot bestemd is door het gebrek niet onredelijk is benadeeld. Gelet op het geringe verschil tussen het bedrag waarvoor verlof is verleend en het bedrag dat terzake is genoemd in de beslagexploten, alsmede het feit dat het correcte bedrag aan NAK en NVO bekend is op basis van de betekening van het verlof, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een ernstig verzuim, dat nietigheid van de beslagexploten tot gevolg moet hebben. Het betreffende verzuim kan worden hersteld door WZM en Regio Vastgoed door na de uitspraak van dit vonnis herstelexploten uit te laten brengen waarin de gelegde beslagen worden beperkt tot een bedrag van EUR 1.385.000,--. De incidentele vordering is in die zin toewijsbaar dat de gelegde beslagen door de rechtbank tot laatstgenoemd bedrag zullen worden beperkt.
2.17. NAK en NVO hebben voorts betoogd dat de vorderingen waarvoor het beslag is gelegd, ondeugdelijk zijn, althans dat het beslag onnodig is gelegd, althans vexatoir is. Daartoe hebben zij aangevoerd:
a. dat WZM en Regio Vastgoed hun vorderingen bij elkaar opgeteld hebben, en daarmee op slinkse wijze twee maal beslag hebben gelegd voor dezelfde vordering;
b. dat de vordering van WZM onvoldoende is onderbouwd, alsmede berust op een overeenkomst (de overeenkomst van 28 april 2009), die zowel namens NVO als namens WZM is getekend door dezelfde persoon, de heer [eiser sub 2], die (via zijn holding) enig bestuurder is van WZM;
c. dat de vordering van Regio Vastgoed onvoldoende is onderbouwd, althans dat de betreffende, door Regio Vastgoed beweerdelijk uitgevoerde werkzaamheden vallen onder de in de vaststellingsovereenkomst van 21 mei 2008 opgenomen vrijwaringsbepaling, althans dat NAK terzake een beroep toekomt op verrekening met een door haar verstrekte geldlening van EUR 100.000,--.
Ad a.
2.18. De rechtbank overweegt dat het op zichzelf toegestaan is voor twee beslagleggers om in één verzoekschrift terzake van twee afzonderlijke vorderingen beslag te leggen. NAK en NVO hebben onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat zij nadeel lijden doordat de beslagen bij 1 verzoekschrift voor in totaal ongeveer EUR 1,4 miljoen zijn gelegd, in plaats van bij 2 verzoekschriften voor onderscheidenlijk EUR 933.000
(EUR 716.975,-- + kosten) en EUR 452.000,-- (EUR 346.420,90 + kosten). Daarmee kan de stelling van NAK en NVO op dit punt niet leiden tot opheffing van de gelegde beslagen.
Ad b.
2.19. De rechtbank stelt ten aanzien van de vordering van WZM voorop dat deze bestaat uit de door haar aan NVO gezonden facturen met nummers 2009013, 2009016, 2009017, 2009018, 2009071 en 2009072 (overgelegd als productie 10 door WZM en Regio Vastgoed). Deze facturen berusten - zo begrijpt de rechtbank - op de overeenkomst van 28 april 2009. Die overeenkomst biedt, gelet op de stelling van WZM en Regio Vastgoed dat NAK en NVO de samenwerking hebben verbroken, op zichzelf (in de artikelen 2 en 5) voldoende grondslag voor een dergelijke vordering. Dit zou alleen anders zijn, indien in het kader van de beoordeling van dit incident, waarbij de vordering summierlijk ondeugdelijk moet blijken, buiten kijf zou staan dat deze overeenkomst niet rechtsgeldig tot stand gekomen is. Van een dergelijk geval is, gelet op het debat dat daarover mogelijk is en ook door partijen wordt gevoerd, geen sprake. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet summierlijk gebleken is van de ondeugdelijkheid van de vordering van WZM.
Ad c.
2.20. NAK en NVO hebben in dit kader aangevoerd dat in de vaststellingsovereenkomst van 21 mei 2008 die tussen partijen tot stand gekomen is, de volgende bepalingen zijn opgenomen:
“(…)
Vergoedingen NAK aan [eiser sub 2] tot 1 juni 2008
18. [eiser sub 2] heeft in het verleden werkzaamheden voor de NAK gedaan rondom beheer van kerkgebouwen gedurende een declarabele dag. Hiermee was één dag per week gemoeid, waarvoor € 400 per dag (€ 50 per uur) in rekening is gebracht.
19. NAK Vastgoed [NVO; toevoeging rechtbank] heeft in januari 2008 totaal
€ 107.100 betaald aan WZM. Bij de betaling is de omschrijving “ontwikkelingsfee”’ meegegeven. Partijen komen overeen in deze betaling te berusten en deze aan te merken als vergoeding voor de diensten van de heer [eiser sub 2] voor werkzaamheden en door hem voor of ten behoeve van de N.A.K. gemaakte kosten tot 15 mei 2008.
(…)
29. Vrijwaring
Partijen verklaren over en weer in alle hoedanigheden geen vorderingen op elkaar te hebben of afspraken met elkaar te hebben gemaakt dan in deze vaststellingovereenkomst vastgelegd.
(…)”
Volgens NAK en NVO valt de vordering die Regio Vastgoed aan het beslag ten grondslag heeft gelegd, onder de hiervoor geciteerde vrijwaringsbepaling, zodat deze vordering ondeugdelijk is.
2.21. WZM en Regio Vastgoed hebben in dit kader als verweer aangevoerd dat de vaststellingsovereenkomst - blijkens de considerans - ziet op kosten die gemaakt zijn ten behoeve van projectontwikkeling, terwijl de facturen waarvan Regio Vastgoed in deze procedure betaling vordert, zien op kosten met betrekking tot het onderhoud, beheer en administratie van de registergoederen van NAK.
2.22. De rechtbank kan WZM en Regio Vastgoed niet volgen in hun standpunt. Immers, in artikel 18 van de vaststellingsovereenkomst wordt gesproken over werkzaamheden die [eiser sub 2] heeft verricht rondom “beheer” van kerkgebouwen. Daarmee kan deze vaststellingsovereenkomst - naar voorlopig oordeel van de rechtbank - niet zo beperkt worden gelezen dat daarin alleen een vrijwaring is overeengekomen terzake van werkzaamheden met betrekking tot projectontwikkeling. Het voorgaande wordt bevestigd door het feit dat Regio Vastgoed pas jaren na de uitvoering van de betreffende werkzaamheden, op het moment dat het onderhavige geschil tussen partijen is ontstaan, tot facturering van de gestelde werkzaamheden is overgegaan.
De facturen waarvan Regio Vastgoed in deze procedure betaling vordert (productie 11 bij dagvaarding), zien deels op werkzaamheden die vóór de in artikel 19 van de vaststellingsovereenkomst genoemde datum (15 mei 2008) zijn verricht, zodat de vordering de rechtbank in zoverre ondeugdelijk voorkomt. De rechtbank zal de vordering van Regio Vastgoed waarvoor de beslagen zijn gelegd, dan ook verminderen met de volgende euro-bedragen:
2005 22.680
2006 74.520
2007 74.520
2008 74.520 x 19/46 = 30.780
Subtotaal 202.500
BTW 38.475
Totaal 240.975,--
2.23. Dit betekent dat de gelegde beslagen zullen worden beperkt tot een bedrag van:
EUR 1.385.000,-- minus (EUR 240.975,00 + 30% opslag voor rente en kosten
(EUR 72.292,50)) = EUR 1.071.732,50 (afgerond: EUR 1.072.000,00). De incidentele vordering is dan ook in zoverre toewijsbaar.
De incidentele vordering strekkende tot een verbod om opnieuw beslag te leggen (artikel 223 Rv)
2.24. NAK en NVO hebben aan deze vordering geen andere stellingen ten grondslag gelegd dan aan de vordering tot opheffing van de beslagen. Gelet op de verwerping (voor het overgrote deel) van die stellingen kan niet geoordeeld worden dat laatstgenoemden misbruik hebben gemaakt van het middel van beslaglegging of zullen maken wanneer zij tot verdere beslagen mochten wensen over te gaan (binnen de daarvoor ter beschikking staande wettelijke kaders). Deze vordering dient derhalve reeds om die reden te worden afgewezen.
2.25. NAK en NVO zullen als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
3. De beoordeling in de hoofdzaak
3.1. De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Deze comparitie zal plaatsvinden gelijktijdig met de comparitie in de gevoegde zaak met zaaknr./rolnr. 277762/HA ZA 09-2659.
3.2. In de onderhavige hoofdzaak is ook een vrijwaringszaak aanhangig bij deze rechtbank met zaaknr./rolnr. 294432/HA ZA 10-2157. NAK en NVO worden verzocht om de gedaagde in die vrijwaringszaak, de heer [eiser sub 2], voor de comparitie in onderhavige hoofdzaak uit te nodigen.
3.3. Elk van partijen wordt verzocht uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum aan de rechter (t.a.v. Zittingsplanning Civiel, kamer H.1.87 van het gebouw van de rechtbank aan het Vrouwe Justitiaplein 1 te Utrecht) en aan de wederpartij toe te zenden (kopieën van) de bescheiden (voor zover nog niet in het geding gebracht) waarop zij ter comparitie een beroep wenst te doen.
3.4. NAK en NVO hebben tot uiterlijk vier weken vóór de comparitie de gelegenheid de conclusie van antwoord ter comparitie te nemen. Uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord zal – in het licht van het feit dat gelijktijdige behandeling met een gevoegde zaak plaatsvindt – niet worden gehonoreerd. Nadere incidentele vorderingen die NAK en NVO willen instellen, zullen tegelijk met de conclusie van antwoord moeten worden ingediend. Dergelijke incidentele vorderingen zullen dan onderdeel uitmaken van de behandeling ter comparitie.
3.5. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
3.6. De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
3.7. In beginsel zal ter comparitie niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
3.8. Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
3.9. Indien alle partijen, zonder dat daaraan voorafgaand een comparitie wordt gehouden, gebruik willen maken van de mogelijkheid de zaak door te verwijzen naar een mediator, dienen zij dat binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan de griffie te berichten.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. veroordeelt WZM en Regio Vastgoed om - voor de duur van dit geding - de beslagen op te heffen die zij hebben gelegd op basis van het op 23 oktober 2009 daartoe gegeven verlof, voor zover deze beslagen het bedrag van EUR 1.072.000,00 te boven gaan,
4.2. veroordeelt NAK en NVO in de kosten van dit incident, aan de zijde van WZM en Regio Vastgoed begroot op EUR 452,00,
4.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4. wijst af het meer of anders gevorderde,
in de hoofdzaak
4.5. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. R.J. Verschoof in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op
9 september 2011 van 9.00 tot 12.00 uur,
4.6. bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
4.7. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen (ook de partijen in de gevoegde zaak) in de drie maanden volgend op genoemde datum,
4.8. bepaalt dat NAK en NVO tot uiterlijk vier weken vóór de comparitie de gelegenheid hebben een conclusie van antwoord te nemen en dat uitstel daarvan niet zal worden gehonoreerd; nadere incidentele vorderingen zullen tegelijk met de conclusie van antwoord moeten worden ingediend, waarna deze onderdeel zullen uitmaken van de behandeling ter comparitie,
4.9. indien NAK en NVO een reconventionele vordering instellen, zullen WZM en Regio Vastgoed in de gelegenheid zijn daarop te reageren door het indienen van een conclusie van antwoord in reconventie uiterlijk twee weken voor de zitting, dan wel door het geven van een mondeling reactie ter comparitie,
4.10. bepaalt dat eventuele stukken waarvan partijen ter comparitie gebruik willen maken, uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting aan de rechtbank en de wederpartij moeten zijn toegestuurd,
4.11. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2011.