parketnummer: 16/601055-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 april 2011
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
gedetineerd in PI Utrecht – Huis van Bewaring Nieuwegein te Nieuwegein
raadsman mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort
Het onderzoek ter terechtzitting heeft op 7 februari 2011 en 11 april 2011 plaatsgevonden. Verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting telkens laten bijstaan door mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: opzettelijk de heer [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een te hoge snelheid, gebruikmakend van de rijbaan voor het linksafslaande verkeer en/of de busbaan, het rode verkeerslicht negerend, een kruising is opgereden, waar hij in botsing is gekomen met de heer [slachtoffer], die de kruising op dat moment overstak op zijn fiets;
subsidiair: als bestuurder van een personenauto zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen, waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen naar het oordeel van de rechtbank als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Op 21 oktober 2010 vond te Nieuwegein een verkeersongeval plaats op het kruispunt van de Wijkerslootweg en de Weg naar de Poort met de Batauweg en de Buizerdlaan. Bij dit ongeval zijn een personenauto en een fietser betrokken; de bestuurder van een zwarte Volkswagen Golf is op het kruisingsvlak tegen de linker zijkant van de fietser gebotst. De Volkwagen Golf werd bestuurd door verdachte. De heer [slachtoffer], de fietser, is tengevolge van dit ongeval op 5 november 2010 overleden.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, met dien verstande dat er sprake was van schuld in de zin van roekeloos rijden. Volgens de officier van justitie zijn ook strafverzwarende omstandigheden, te weten een ernstige snelheidsovertreding en geen voorrang verlenen, bewezen. Naar het oordeel van de officier van justitie dient verdachte vrijgesproken te worden van het primair tenlastegelegde.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde en de raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de – met gedachtestreepjes aangegeven – verwijten in het subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de strafverzwarende omstandigheden, zoals opgenomen in het subsidiair tenlastegelegde, nu deze naar zijn oordeel niet bewezen kunnen worden verklaard.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
In de tenlastelegging zijn aan verdachte verschillende verwijten gemaakt, te weten:
- dat hij het rood licht uitstralende verkeerslicht bestemd voor het rechtdoorgaand verkeer heeft genegeerd;
- dat hij gebruik heeft gemaakt van de rijstrook bestemd voor het linksaf slaande verkeer en/of van de busbaan, terwijl hij zijn weg rechtdoor vervolgde;
- dat hij reed met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, althans met een, gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid;
- dat hij zijn voertuig niet tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verwijten het volgende.
Rood licht
Verschillende getuigen die vanuit dezelfde richting als verdachte kwamen, hebben verklaard dat verdachte het rode verkeerslicht heeft genegeerd.
Uit onderzoek door de politie, mede gebaseerd op getuigenverklaringen, is gebleken dat zowel de verkeerslichten voor het rechtdoorgaande verkeer, als de verkeerslichten voor het linksafslaande verkeer en de verkeerslichten voor de bus rood licht uitstraalden ten tijde van de botsing.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet weet welke kleur het verkeerslicht had toen hij de kruising opreed. Hij denkt dat het geen groen licht was.
Verkeerde rijbaan
Door verschillende getuigen is verklaard dat verdachte via de baan voor het linksafslaande verkeer of de busbaan de kruising opreed en zijn weg rechtdoor vervolgde.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, aankomend bij het betreffende kruispunt, moest afremmen voor een auto die plotseling voor hem remde en dat hij hierdoor is uitgeweken naar links. Hij vermoedt dat hij op de baan voor het linksafslaande verkeer heeft gereden, maar hij weet het niet meer zeker.
Snelheid
Door het Nederlands Forensisch Instituut is onderzoek gedaan, onder andere aan de hand van botsproeven, naar de snelheid van verdachte ten tijde van het ongeval.
De resultaten hiervan worden door de onderzoeker – zakelijk weergegeven – zo uitgelegd dat de ondergrens van de snelheid van verdachte, als bestuurder van de Volkswagen Golf, een snelheid van 60 kilometer per uur is terwijl er een aanwijzing is dat de snelheid minder dan 71 kilometer per uur of niet veel hoger is geweest.
Deze technische gegevens worden ondersteund door getuigenverklaringen waarin sprake is van een snelheid van 70 km per uur en zelfs meer.
Het niet tijdig kunnen stoppen
Verdachte is niet tijdig gestopt. Naar zijn eigen verklaring op de terechtzitting heeft hij het slachtoffer niet gezien en heeft hij de weg niet goed overzien.
Had het slachtoffer groen licht?
Vast staat dat het autoverkeer op de Batauweg groen licht had gekregen (overgang verkeerslichteninstallatie naar stage 4). Getuige [getuige] verklaart dat hij (komend uit de richting van de Buizerdweg) al groen licht had gekregen, zodat fietsverkeer in de tegenovergestelde ook groen licht zou hebben moeten krijgen.
Het technisch rapport over de verkeersregelinstallatie houdt in dat wanneer een aanvraag is gedaan, het fietsverkeerslicht voor de richting van de heer [slachtoffer] groen kreeg bij de overgang van stage 3 naar stage 4. Voor het gecursiveerde gedeelte is echter onvoldoende bewijs aanwezig.
Geen van de getuigen op de Batauweg heeft verklaard te hebben gezien dat het fietslicht op groen sprong en evenmin dat zij een fietser hebben zien staan tijdens hun rood licht-fase (stage 3) waardoor een aanvraag voor groen zou zijn getriggerd. De verkeersregelinstallatie legt gegevens niet vast.
De rechtbank acht op grond van deze gegevens wel aannemelijk dat [slachtoffer] groen licht had, maar dit is niet met de in het strafprocesrecht vereiste mate van zekerheid bewezen.
Opzet of schuld
De hiervoor door de rechtbank op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden wijzen uit dat verdachte met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende snelheid van 50 kilometer per uur, een rood verkeerslicht negerend en gebruikmakend van de rijbaan voor het links afslaande verkeer of de busbaan, de kruising is opgereden. Verdachtes rijgedrag is uitgemond in een verkeersongeval ten gevolge waarvan een slachtoffer is komen te overlijden. Uit deze wijze van rijden volgt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer dat verdachte zich op hoogst onverantwoorde en roekeloze wijze in het verkeer heeft gedragen. Dit rechtvaardigt echter nog niet de conclusie dat verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad, welke conclusie zou betekenen dat hij tenminste “willens en wetens” de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een ongeval met dodelijke afloop zou veroorzaken.
Op basis van het rijgedrag van verdachte kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zo duidelijk onverschillig was over de afloop van zijn gedragingen dat daarin een bewuste aanvaarding van de kans op de dood van het slachtoffer ligt besloten; andersoortig bewijs van die aanvaarding van de mogelijkheid van een heftige botsing waardoor een ander het leven zou verliezen ontbreekt.
Nu naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte primair is tenlastegelegd, behoort verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
De strafverzwarende omstandigheden
Overschrijding van de maximumsnelheid in ernstige mate?
Ten laste is gelegd dat het feit (mede) is veroorzaakt door ernstige overschrijding van de maximumsnelheid.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte ten tijde van het ongeval reed met een snelheid gelegen tussen de 60 en 71 kilometer per uur.
Voor de vraag of bewezen is dat sprake was van (mede)veroorzaking van het ongeval door een ernstige overschrijding van de maximumsnelheid moet worden uitgegaan van de snelheid die in ieder geval gereden is, dus van 60 kilometer per uur.
De officier van justitie heeft nog aangegeven dat feitelijk de maximale snelheid 0 kilometer per uur was, omdat de verdachte rood licht had.
De rechtbank is echter van oordeel dat het rode licht geen invloed heeft op de geldende snelheidslimiet.
Daarbij wordt nog overwogen dat ook in het eerste deel van de tenlastelegging met maximumsnelheid wordt gedoeld op de door verkeersborden aangegeven snelheid zoals die geldt bij groen licht of niet werken van de verkeerslichten.
De raadsman heeft in dit verband verwezen naar de Aanwijzing verkeersongevallen (Strcrt 17-12-2009, nr. 19483). Deze houdt in dat voor de vraag of een overschrijding van de maximale snelheid is aan te merken als ernstige snelheidsovertreding kan worden aangesloten bij het bepaalde in artikel 164 lid 2 onder d en e van de Wegenverkeerswet 1994, namelijk - voor zover hier van belang - overschrijding van de maximumsnelheid met 50 kilometer per uur of meer.
Dat standpunt wordt door de rechtbank verworpen: uit de wetsgeschiedenis blijkt dat behalve de feitelijk gereden snelheid ten opzichte van de geldende maximumsnelheid ook andere omstandigheden van belang zijn voor het oordeel of sprake was van een ernstige overschrijding.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter een overschrijding met 10 km per uur in het onderhavige geval niet aan te merken als ernstige overschrijding.
Gevaarlijk inhalen
Wat betreft het gevaarlijk inhalen geldt, dat daarvan zonder meer sprake was, maar dat dit niet het gedrag is dat het ongeval (mede) heeft veroorzaakt: de inhaalmanoeuvre was immers al beëindigd op het moment van het ongeval.
Geen voorrang verlenen
Verdachte heeft het voor hem rode verkeerslicht genegeerd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit reeds dat verdachte geen voorrang heeft verleend: hij had voorrang moeten verlenen aan andere rijrichtingen tot hij weer groen licht had.
Deze strafverzwarende omstandigheid is dus bewezen.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 oktober 2010 te Nieuwegein, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee komende vanaf de Wijkerslootweg, ter hoogte van de kruising met de Batauweg, de Buizerdlaan en de Weg naar de Poort, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
- met het door hem bestuurde motorrijtuig niet te stoppen voor het rood licht
uitstralende verkeerslicht bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer en
- gebruik te maken van de rijstrook bestemd voor het linksaf slaande verkeer
en/of van de busbaan, terwijl hij zijn weg rechtdoor vervolgde en
- te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum
snelheid van 50 kilometer per uur, en
- het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te kunnen brengen
binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was waardoor hij
is gereden/gebotst tegen [slachtoffer] die op zijn fiets vanaf de Batauweg
genoemde kruising overstak, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is
overleden, terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat
hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en zes maanden, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafoplegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 7 januari 2011, de inhoud van het door de verdediging ingebrachte rapport van Robur Advies d.d. 30 maart 2011 evenals met de vordering van de officier van justitie.
Op 21 oktober 2010 verliet de heer [slachtoffer] zijn woning in Nieuwegein. Hij is niet meer teruggekeerd, omdat hij als gevolg van een ongeval is overleden. Zijn vrouw en zoon hebben ter terechtzitting op aangrijpende en krachtige wijze verklaard hoe zwaar dit verlies weegt voor hen, maar ook voor andere nabestaanden, vrienden en buurtgenoten.
Dit ongeval is aan verdachte te verwijten en hij moet voor het veroorzaken daarvan bestraft worden.
De rechtbank realiseert zich dat geen straf recht kan doen aan het geleden verlies.
De officier van justitie gaat er van uit dat verdachte ook voorafgaand aan het tenlastegelegde verkeersgedrag gevaarlijk gereden heeft, door met een andere auto te racen. Hoewel er getuigen zijn die verklaren dat zij racende auto’s gezien hebben, staat naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate vast dat het verdachte is geweest die ‘geraced’ heeft. Verdachte ontkent dit rijgedrag en de politie heeft, ook na nader onderzoek, niet de identiteit van de bestuurder van de andere racende auto kunnen achterhalen.
De verdachte heeft roekeloos gereden: op een drukke kruising heeft hij het rode licht genegeerd en is hij met een te hoge snelheid een oversteekplaats voor fietsers opgereden, waarbij hij het slachtoffer heeft geschept. Hij heeft zich tevoren niet bekommerd om de grote gevaren voor andere verkeersdeelnemers.
De ernst van het feit leidt ertoe dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
Strafrechters kiezen als uitgangspunt voor de straftoemeting bij een veroordeling voor roekeloos rijden waardoor een verkeersongeval wordt veroorzaakt met een dodelijk slachtoffer een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar. Voor een dergelijk feit is de maximumstraf 6 jaar.
Wanneer sprake is van strafverzwarende omstandigheden van het derde lid van artikel 175 is de maximumstraf 9 jaar.
De rechtbank acht een strafverzwarende omstandigheid van toepassing, te weten het niet verlenen van voorrang.
De mate van roekeloosheid van verdachte is voorts zo groot, dat een afwijking naar boven ten opzichte van het uitgangspunt naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd is.
Hoewel de officier van justitie terecht stelt dat de houding van verdachte na het ongeval de zaak voor de nabestaanden nog moeilijker maakte, komt de rechtbank tot een wat andere beoordeling van de persoon van verdachte dan de officier van justitie. De rechtbank neemt deze houding niet als strafverhogende factor in aanmerking.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de houding van verdachte zich gaande de procedure enigszins heeft verbeterd van een – tegen beter weten in – ontkennen en zwemen naar zelfmedelijden, naar iets meer besef van en berouw over het leed dat de nabestaanden is aangedaan. Dat blijkt niet alleen uit het rapport van Robur Advies, maar ook uit zijn houding op de laatste terechtzitting. De rechtbank overweegt dat verdachtes aanvankelijke opstelling in dit proces waarschijnlijk mede te wijten is aan zijn jeugdige leeftijd.
De rechtbank heeft er overigens alle begrip voor dat de nabestaanden deze verandering van houding niet (meer) accepteren omdat deze nu op hen onwaarachtig overkomt.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte pas 19 jaar is, voor het eerst gedetineerd is, en dat de op te leggen gevangenisstraf voor hem een forse breuk in zijn opleiding en ontwikkeling betekent.
Vooral hierin vindt de rechtbank aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
De officier van justitie heeft voor hetgeen hij bewezen heeft geacht 3 jaar en 6 maanden gevangenisstraf gevorderd met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren.
Daarmee heeft hij kennelijk aangesloten bij de Richtlijn strafvordering verkeersongevallen. Deze gaat uit van een eis van 1 jaar gevangenisstraf en 3 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid wanneer een verkeersongeval een dodelijke afloop heeft terwijl sprake is van roekeloos rijden en van 4 jaar gevangenisstraf wanneer sprake is van fors alcoholgebruik van de bestuurder en/of de strafverzwarende omstandigheden van art. 175 lid 3 van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen zij bewezen heeft verklaard aan verdachte een gedeeltelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf van te melden duur en een een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, passend en geboden is.
Dit is een lagere straf dan gevorderd. De rechtbank wijst er – in dit verband – op dat de officier van justitie tot een bewezenverklaring van meer strafverzwarende omstandigheden komt dan de rechtbank, dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte voorafgaand aan het tenlastegelegde feit ‘geraced’ heeft en dat de door de rechtbank bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid niet zonder meer het maximum van de strafverhoging meebrengt, zoals de Richtlijn van het Openbaar Ministerie kennelijk suggereert.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 jaren;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. I. Bruna en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 april 2011.