ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ1962

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
698955 UC EXPL 10-9812
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot aanbieding arbeidsovereenkomst bij contractswisseling in de schoonmaakbranche

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 13 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en een schoonmaakbedrijf, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de verplichting van [gedaagde] om aan [eiser] een arbeidsovereenkomst aan te bieden na een contractswisseling als gevolg van heraanbesteding van een object, in dit geval de locatie van DHL te Utrecht. De werknemer vorderde dat [gedaagde] hem per 1 juli 2009 een arbeidsovereenkomst zou aanbieden die voldeed aan de geldende cao voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf. De kantonrechter heeft in zijn overwegingen de relevante bepalingen van de cao besproken, met name artikel 34, dat de verplichting tot het aanbieden van een arbeidsovereenkomst bij contractswisseling regelt. De rechter oordeelde dat [gedaagde] niet verplicht was om [eiser] een arbeidsovereenkomst aan te bieden, omdat [eiser] als objectleider was aangemerkt en deze functie was uitgezonderd van de aanbiedingsverplichting. Bovendien was het aanbod van [gedaagde] om [eiser] op andere objecten in Haarlem te laten werken, redelijk, aangezien DHL niet wenste dat [eiser] op hun object werkzaam zou zijn. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 698955 UC EXPL 10-9812 PK
vonnis d.d. 13 april 2011
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Hoogenboom,
tegen:
[gedaagde], h.o.d.n. [gedaagde],
wonende te Heiloo,
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.A.M. Schram.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 22 september 2010.
[eiser] heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 9 november 2010. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is in 2006 bij het schoonmaakbedrijf Adiar Dienstengroep Nederland B.V. in dienst getreden. Hij was werkzaam op de vestiging van DHL te Utrecht. Door heraanbesteding is het object van DHL per 1 juli 2009 naar [gedaagde] gegaan. [eiser] was laatstelijk werkzaam als meewerkend voorman ([eiser]) dan wel als objectleider ([gedaagde]).
2.2. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: de cao).
Artikel 34 van de cao luidt voor zover van belang:
“WERKGELEGENHEID BIJ CONTRACTSWISSELING
(…)
3. De werkgever die een object verwerft als gevolg van een heraanbesteding (verder te noemen contractswisseling) zal aan de werknemers die op het moment van contractswisseling tenminste 1,5 jaar op het object werkzaam zijn een arbeidsovereenkomst aanbieden met uitzondering van:
- werknemers ingedeeld in de functies 21.01 en 21.02 (objectleider);
(…).
6. Het verwervende bedrijf dient bij het aanbieden van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de bepalingen van artikel 8 van de CAO en met de volgende bepalingen:
a. het CAO loon geldend voor betrokkene en andere opgebouwde rechten voor zover gebaseerd op de CAO worden gehonoreerd;
b. het aantal uren in de individuele arbeidsovereenkomst zal bij contractswisseling bij de nieuwe werkgever een gelijk aantal uren per periode bedragen zoals voor de contractswisseling op het object werd gewerkt” .
2.3. Na de contractswisseling heeft [eiser] zich tegenover [gedaagde] op het standpunt gesteld dat [gedaagde] hem een arbeidsovereenkomst op het object DHL moet aanbieden. Hierover is tussen (de gemachtigden van) partijen gecorrespondeerd.
2.4. Bij e-mail bericht van 21 oktober 2009 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] onder meer geschreven:
“Cliënte is van oordeel dat uw cliënt niet bij hem in dienst is. Cliënte heeft uw cliënt - onder protest - een arbeidsovereenkomst aangeboden, waarbij de werkplaats Haarlem zou zijn. U heeft in uw brief van 21 september 2009 aangegeven dat cliënte zou hebben gesteld dat uw cliënt salaris zou moeten inleveren, doch dat is niet correct. Het salaris blijft hetzelfde.
Uw cliënt heeft aangegeven dat hij niet bereid is om op het aanbod van cliënt in te gaan, omdat hij niet in Haarlem wil werken. In uw brief heeft u aangegeven dat cliënte gehouden zou zijn op grond van de CAO om uw cliënt in Utrecht op de DHL locatie werkzaamheden aan te bieden. Dat is echter onjuist; dat volgt niet uit de CAO; een dergelijke verplichting bestaat niet en dat zou in het onderhavige geval ook niet gaan; overigens heeft DHL aangegeven dat ze uw cliënt “nooit meer wil zien”.
Mocht uw cliënt toch nog gebruik willen maken van het eerdere aanbod - voor zover geoordeeld zou moeten worden dat uw cliënt geen objectleider zou zijn - van cliënt m.b.t. de werkzaamheden in Haarlem (welk aanbod door uw cliënt dus niet werd geaccepteerd), dan verneem ik dat graag binnen drie dagen na heden, waarna ik met cliënte zal bespreken of zij bereid is om haar eerdere aanbod te herhalen c.q. gestand te doen” .
2.5. [eiser] is hier niet nader op ingegaan.
2.6. Met betrekking tot dit geschil tussen partijen heeft [eiser] zich tot de kantonrechter gewend teneinde een voorlopige voorziening te treffen. Zijn vorderingen zijn door de kantonrechter op 24 november 2009 en vervolgens door het hof op 6 april 2010 afgewezen.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert:
a. voor recht te verklaren dat [gedaagde] op grond van de cao verplicht is geweest [eiser] per 1 juli 2009 een arbeidsovereenkomst aan te bieden die voldoet aan de cao;
b. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] een arbeidsovereenkomst aan te bieden die voldoet aan de cao, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 1.000, voor iedere dag dat [gedaagde] daaraan geheel of gedeeltelijk geen gevolg geeft;
c. [gedaagde] te veroordelen [eiser] onvoorwaardelijk in de gelegenheid te stellen zijn functie en werkzaamheden als meewerkend voorman op de locatie DHL Express aan de Rutherfordweg 1 te 3542 CN Utrecht uit te oefenen, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 1.000, voor iedere dag dat [gedaagde] daaraan geheel of gedeeltelijk geen gevolg geeft;
d. na aanvaarding van de door [gedaagde] aangeboden arbeidsovereenkomst als gevorderd sub b, [gedaagde] te veroordelen tot betaling over te gaan van het loon aan [eiser] vanaf 1 juli 2009 tot en met het rechtsgeldig eindigen van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, en de wettelijke rente over het loon, de wettelijke verhoging daaronder begrepen, vanaf het tijdstip dat [gedaagde] in verzuim is;
e. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van buitengerechtelijke kosten ad € 833, (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2010;
f. het vonnis d.d. 24 november 2009 van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) en het arrest d.d. 6 april 2010 van het Gerechtshof Amsterdam (nevenzittingsplaats Arnhem), beide gewezen tussen partijen in kort geding, te vernietigen, dan wel terzijde te stellen, en [gedaagde] te veroordelen tot betaling over te gaan van een bedrag ad € 6.762,89 aan [eiser];
g. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, met bepaling dat voor zover deze proceskosten niet uiterlijk binnen 7 dagen na een in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan, [gedaagde] de wettelijke rente daarover aan [eiser] verschuldigd is.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag.
Op grond van art. 34 cao was [gedaagde] gehouden aan [eiser] per 1 juli 2009 een arbeidsovereenkomst als meewerkend voorman op de locatie van DHL aan te bieden. Beide partijen zijn als leden van cao-partijen aan de cao gebonden. [gedaagde] heeft ten onrechte zo’n aanbod niet gedaan.
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten stelt [eiser] dat zijn (voormalige) gemachtigde [gedaagde] vele malen heeft gesommeerd.
Aan de vordering tot betaling van de proceskosten in twee instanties in kort geding legt [eiser] ten grondslag dat de door hem ingestelde vorderingen ten onrechte zijn afgewezen en dat [gedaagde] daarom gehouden is de proceskosten die [eiser] is misgelopen respectievelijk die hij ten onrechte aan [gedaagde] heeft betaald aan hem dient te vergoeden.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Samengevat komt dit voor zover hier van belang op het volgende neer:
a. [eiser] was werkzaam als objectleider en deze zijn van de aanbiedingsverplichting uitgezonderd;
b. de cao verplicht niet tot het aanbieden van een functie op het “verloren” object;
c. [gedaagde] heeft [eiser] onverplicht een arbeidsovereenkomst op een aantal van haar objecten in Haarlem aangeboden, op welk aanbod [eiser] niet is ingegaan;
d. [gedaagde] kan [eiser] geen functie op het object DHL aanbieden, omdat DHL niet wenst dat hij op dat object werkzaam is.
4. De beoordeling
4.1. Voor zover [eiser] voor de onderbouwing van zijn stellingen verwezen heeft naar de door hem overgelegde stukken uit de kortgedingprocedures bij rechtbank en hof, zonder expliciet aan te geven op welke passages daaruit hij zich precies beroept, zal de kantonrechter daaraan voorbijgaan. Dergelijke algemene verwijzingen zijn in strijd met een goede procesorde: het is de wederpartij en de kantonrechter in dat geval immers niet duidelijk op welke stellingen hij zich precies wenst te beroepen.
4.2. Voorts overweegt de kantonrechter het volgende.
[eiser] heeft niet gesteld dat sprake is van overgang van onderneming, en ook overigens bieden de processtukken daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
4.3. Artikel 34 lid 3 cao bepaalt niet met zoveel woorden dat de werkgever die een object verwerft als gevolg van een contractswisseling de werknemers die op het verworven object werkzaam waren een arbeidsovereenkomst moet aanbieden met betrekking tot datzelfde object. Voor zover deze bepaling echter - mede in het licht van andere bepalingen van de cao - wel aldus zou moeten worden uitgelegd, hetgeen gelet op lid 6 onder b van artikel 34 cao naar het oordeel van de kantonrechter bepaald niet onverdedigbaar is, wordt het volgende overwogen.
[gedaagde] heeft gesteld dat DHL niet wenst dat [eiser] op het object werkzaam is. Dit was nu juist één van de redenen waarom DHL ervoor heeft gekozen om met een ander schoonmaakbedrijf in zee te gaan. [gedaagde] heeft het daarom niet in haar macht om uitvoering te geven aan de eis van [eiser] om hem een arbeidsovereenkomst op het object DHL aan te bieden.
[eiser] heeft dit alles niet weersproken, zodat de kantonrechter van de juistheid hiervan zal uitgaan.
4.4. Onder deze omstandigheden behoefde [gedaagde] [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter geen arbeidsovereenkomst voor het object DHL aan te bieden. Een dergelijk aanbod zou immers zinledig zijn omdat [eiser] de bedongen werkzaamheden niet uit zou kunnen voeren. Onbetwist staat verder vast dat [gedaagde] geen andere objecten heeft dan in de regio Haarlem, en dat hij [eiser] heeft aangeboden op deze objecten te komen werken. Voorts staat vast dat [eiser] dit aanbod niet heeft aanvaard. Hij heeft weliswaar gesteld dat [gedaagde] niet bereid zou zijn geweest hem reiskosten te betalen, maar de kantonrechter gaat daaraan voorbij. Dit blijkt niet uit de correspondentie tussen de gemachtigden van partijen, en voor zover hierover onduidelijkheid bij [eiser] mocht hebben bestaan dan had het op zijn weg gelegen hierover (al dan niet via zijn gemachtigde) duidelijkheid te verkrijgen.
Ter comparitie van 9 november 2010 heeft [eiser] weliswaar gesteld dat hij het geen probleem vindt om in Haarlem te gaan werken op wisselende objecten als hij de reiskosten maar vergoed krijgt, maar dat kan hem niet baten. Daarvoor is het tijdsverloop sinds het laatste aanbod van [gedaagde] van 21 oktober 2009, dus ruim een jaar, te lang.
Ten slotte neemt de kantonrechter in aanmerking dat artikel 8 cao bepaalt dat de werknemer binnen redelijke grenzen verandering van het object waar gewerkt wordt zal accepteren, en dat de werkgever daarbij rekening zal houden met de gerechtvaardigde belangen van de werknemer. Mede gelet op deze bepaling was het aanbod van [gedaagde] redelijk.
4.5. Op grond van het voorgaande dienen de vorderingen van [eiser] te worden afgewezen. De overige verweren van [gedaagde] behoeven geen bespreking meer.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op
€ 500, aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.