ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ1958

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
289784 - HA ZA 10-1546
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse opzegging van een overeenkomst van opdracht en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Subsidie Advies Bureau B.V. (SAB) en Hendriks Groep B.V. over de tussentijdse opzegging van een overeenkomst van opdracht. SAB vorderde schadevergoeding van Hendriks Groep, omdat deze de overeenkomst zonder opgave van redenen had opgezegd. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst niet onopzegbaar was, maar dat Hendriks Groep bij de opzegging een opzegtermijn van drie maanden in acht had moeten nemen. De rechtbank baseerde dit oordeel op de eisen van redelijkheid en billijkheid, waarbij rekening werd gehouden met de langdurige samenwerking tussen partijen en de afhankelijkheid van SAB van Hendriks Groep voor haar inkomsten.

De rechtbank verwierp de stelling van SAB dat de overeenkomst niet tussentijds opzegbaar was, maar oordeelde dat Hendriks Groep toerekenbaar tekort was geschoten door geen opzegtermijn in acht te nemen. De rechtbank stelde vast dat SAB door de opzegging schade had geleden, die werd geschat op een bedrag van EUR 3.791,33, te vermeerderen met wettelijke rente. Hendriks Groep werd veroordeeld tot betaling van dit bedrag en de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken over opzegtermijnen in overeenkomsten van opdracht en de bescherming van partijen die in een afhankelijke positie verkeren.

De rechtbank oordeelde verder dat de vordering van SAB tot vergoeding van misgelopen omzet niet toewijsbaar was, maar dat er wel recht op schadevergoeding bestond voor gederfde winst. De rechtbank schatte de gederfde winst op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij werd gekeken naar de gemiddelde inkomsten die SAB had ontvangen van Hendriks Groep gedurende de samenwerking. De uitspraak biedt inzicht in de juridische kaders rondom de opzegging van overeenkomsten en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 289784 / HA ZA 10-1546
Vonnis van 27 april 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAB SUBSIDIE ADVIES BUREAU BV,
gevestigd te Capelle a/d IJssel,
eiseres,
advocaat mr. J.M. van Noort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HENDRIKS GROEP BV,
gevestigd te Veenendaal,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Wolfs.
Partijen zullen hierna SAB en Hendriks Groep genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 oktober 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 februari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1. SAB is een adviesbureau dat zich bezighoudt met het verkrijgen van nationale en Europese subsidies. Hendriks Groep is een holding en aandeelhouder van diverse dochtermaatschappijen waaronder Hendriks Engineering & Machinery BV (door partijen ook Machinefabriek Hendriks genoemd; hierna: HEM).
2.2. Op 8 maart 1994 stuurt SAB een aan HEM gerichte offerte. Hierin schrijft zij onder meer:
“Subsidie Advies Bureau verricht de bemiddelingshandelingen, nodig voor het verkrijgen van subsidies/vrijstellingen/kredieten op “no cure, no pay” basis. Slechts bij toekenning van de aangevraagde subsidies/vrijstellingen/kredieten is 15% van het toegekende bedrag aan SAB verschuldigd, exclusief omzetbelasting, te voldoen binnen 8 dagen. (…)
Indien u met ons bent overeengekomen om een subsidie/vrijstellingen/krediet aan te vragen en deze aanvraag wordt niet ingediend, of wel ingediend maar ingetrokken om welke reden dan ook, dan zullen wij de bestede uren in rekening brengen. (…)”
De offerte wordt op 2 juni 1994 door [A] (controller) ondertekend aan SAB gefaxt. SAB heeft vervolgens werkzaamheden verricht.
2.3. Bij brief van 5 maart 2004 a[B] van Hendriks Groep schrijft SAB onder meer:
“Naar aanleiding van ons onderhoud omtrent begeleiding inzake onderzoek naar de voor u van belang zijnde subsidiemogelijkheden, komen wij gaarne het volgende overeen:
Subsidie Advies Bureau verricht de bemiddelingshandelingen, nodig voor het verkrijgen van subsidies, op “no cure, no pay”-basis. Bij toekenning van de aangevraagde subsidies bent u 15% verschuldigd van het uiteindelijk goedgekeurde definitieve bedrag, exclusief omzetbelasting. (…)
Indien u akkoord gaat met de door ons aangeboden dienstverlening, geldt dat wij de door ons aangevraagde subsidies zullen verzorgen gedurende de periode dat de regelingen van kracht blijven. (…)”
Bij deze brief is een addendum gevoegd (gedateerd 6 april 2004) dat door [B] en [C] van SAB is ondertekend en luidt:
“Ter verduidelijking van het in aangehecht contract (nummer 2410) in de tweede alinea genoemde begrip “uiteindelijk goedgekeurde definitieve bedrag, exclusief omzetbelasting” het volgende:
Met dit begrip wordt voor wat betreft S&O - subsidie bedoeld de uiteindelijk door de belastingdienst goedgekeurde definitieve subsidie. Dit betreft derhalve de uiteindelijke subsidie gebaseerd op de daadwerkelijk gemaakte uren, zoals blijkt uit de aangifte die na de afloop van de periode waarover de subsidie is toegekend, wordt ingediend.”
Vervolgens heeft SAB ten behoeve van Hendriks Groep subsidies aangevraagd en nazorg verricht. Deze nazorg bestaat in elk geval uit het controleren of de door Hendriks Groep uitgevoerde werkzaamheden onder de wettelijke regelingen vallen.
2.4. In haar brief van 19 mei 2009 aan SAB schrijft Hendriks Groep onder andere:
“Zoals op dinsdag 19 mei 2009 reeds mondeling aan u toegelicht, beëindigt Hendriks groep met ingang van heden de samenwerking met uw firma, Subsidie Advies Bureau B.V.”
2.5. In haar brief van 22 mei 2009 aan HEM reageert SAB als volgt:
“Naar aanleiding van uw aangetekend schrijven van 19 mei 2009 wil ik u nogmaals, na het al mondeling toegelicht te hebben bij u op kantoor op 19 mei jl., nu schriftelijk aan u mededelen dat het contract op 5 maart 2004 is gewijzigd en door Hendriks Engineering Machinery B.V. akkoord bevonden en ondertekend op 6 april 2004.
Op 5 maart 2004 wilde Hendriks Engineering Machinery B.V. in plaats van over het beschikkingsbedrag over het daadwerkelijk geïncasseerde bedrag provisie betalen. Wij hebben de navolgende clausule ingebouwd met wederzijdse goedkeuring, als extra clausule bent u als Hendriks Engineering Machinery B.V. akkoord gegaan dat SAB Subsidie Advies Bureau B.V. en ik citeer uit het contract van 5 maart 2004 en ondertekend op 6 april 2004 “Indien u akkoord gaat met de door ons aangeboden dienstverlening, geldt dat wij de door ons aangevraagde subsidies zullen verzorgen gedurende de periode dat de regelingen van kracht blijven”. (…)
Wij houden u aan het contract (…).”
2.6. In zijn brief van 9 september 2009 stelt de gemachtigde van SAB HEM in gebreke en vraagt hij haar binnen 14 dagen mee te delen of zij haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst met SAB zal nakomen.
2.7. Naar aanleiding van bovengenoemde brief schrijft mr. R. de Horn namens Hendriks Groep op 18 september 2009 het volgende aan SAB:
“De overeenkomst tussen uw clïent en Hendriks engineering & machinery (verder “HEM”) bv van juni 1994, waarnaar u verwijst, is Hendriks onbekend. (…)
Wel bekend is een brief van 5 maart 2004 (…), met een addendum van 6 april 2004 (…). We moeten er dus van uit gaan dat er een overeenkomst van opdracht is tussen HG (Hendriks Groep, toevoeging rechtbank) en uw cliënt.
Een dergelijke overeenkomst kan te allen tijde worden opgezegd.
(…)
De volledige zin luidt: “Indien u akkoord gaat met de door ons aangeboden dienstverlening, geldt dat wij de door ons aangevraagde subsidies zullen verzorgen gedurende de periode dat de regelingen van kracht.”
Dit moet worden opgevat als een beperking voor uw cliënt om als opdrachtnemer tussentijds van diens recht op opzegging gebruik te maken. (…)
M.a.w. is hier sprake van een, zij het niet erg heldere, uitwerking van art. 7:408, lid 2 BW.
(…)
Overigens was de dienstverlening door uw cliënt niet naar tevredenheid. De bemoeienissen van uw cliënt over de afgelopen jaren hebben slechts geleid tot een subsidieverlening onder een tamelijk eenvoudige regeling als de WSBO en uw cliënt ontving daarover een royale 15%.”
3. Het geschil
3.1. SAB vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. voor recht verklaart dat Hendriks Groep jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten door de duurovereenkomst zonder opgaaf van redenen op te zeggen, terwijl zij daartoe alleen gerechtigd is als zij daartoe een zwaarwegende grond heeft;
2. Hendriks Groep veroordeelt tot betaling van schadevergoeding van EUR 23.715,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2009;
3. Hendriks Groep veroordeelt tot nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens SAB op straffe van een dwangsom van EUR 100.000,- voor elke overtreding daarvan;
subsidiair:
4. voor recht verklaart dat Hendriks Groep toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens SAB, doordat zij de overeenkomst op 19 mei 2009 per direct heeft beëindigd, terwijl zij – in het geval zij er onverhoopt van uit mocht gaan dat zij een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging van de duurovereenkomst had – een redelijke opzegtermijn in acht had moeten nemen;
5. Hendriks Groep veroordeelt tot betaling van schadevergoeding van EUR 23.715,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2009;
meer subsidiair:
6. Hendriks Groep veroordeelt tot betaling van schadevergoeding die de rechtbank in goede justitie passend acht;
alsmede Hendriks Groep veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2. SAB legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Zij stelt dat zij op 8 maart 2004 een overeenkomst met Hendriks Groep heeft gesloten ter zake van het aanvragen van verschillende subsidies, zoals speur- en ontwikkelingssubsidies (uit hoofde van de Wet Bevordering Speur en Ontwikkelingswerk, WBSO) en innovatiesubsidies (zie r.o. 2.2). Het betreft volgens haar een overeenkomst voor onbepaalde tijd die op 5 maart 2004 is aangepast (zie r.o. 2.3). De wijziging was er volgens SAB mede op gericht te voorkomen dat Hendriks Groep zelf subsidieaanvragen zou gaan indienen of derden daarvoor zou inschakelen. Hendriks Groep is op grond van de overeenkomst niet verplicht subsidies aan te vragen, aldus SAB.
3.3. Primair stelt SAB dat de overeenkomst zonder zwaarwegende grond niet opzegbaar is door Hendriks Groep, waarbij zij zich beroept op de zinsnede “Indien u akkoord gaat met de door ons aangeboden dienstverlening, geldt dat wij de door ons aangevraagde subsidies zullen verzorgen gedurende de periode dat de regelingen van kracht blijven.”.
Subsidiair stelt SAB dat Hendriks Groep bij haar opzegging in elk geval een redelijke termijn van 12 maanden in acht had moeten nemen. Ter onderbouwing hiervan voert SAB aan dat zij er, mede gelet op het feit dat haar diensten gedurende 15 jaar succesvol zijn geweest en zij in een afhankelijke positie van Hendriks Groep verkeert, op mocht vertrouwen dat de bestendige handelsrelatie zou worden voortgezet. In dit licht stelt SAB verder dat Hendriks Groep nooit haar onvrede over de werkzaamheden heeft geuit.
3.4. Tijdens de zitting heeft SAB evenwel verklaard dat zij in 1994 in contact is gekomen met [D] (aandeelhouder van Hendriks Groep) en dat zij op basis van afzonderlijke overeenkomsten met tot de Hendriks Groep behorende ondernemingen (zoals HEM) subsidieaanvragen heeft ingediend voor deze ondernemingen. Volgens SAB heeft Hendriks Groep de afzonderlijke contracten met haar dochterondernemingen in 2004 “naar zich toe getrokken” door contractsoverneming, waarna deze contracten wat betreft de prijsstelling zijn gewijzigd. De contractsoverneming heeft ertoe geleid dat een relatie van ruim 15 jaar bestond.
3.5. Hendriks Groep voert verweer en concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van SAB althans tot het afwijzen van haar vorderingen.
3.6. Hendriks Groep betwist dat zij partij is bij de overeenkomst van 8 maart 1994. Deze overeenkomst is volgens Hendriks Groep tot stand gekomen tussen SAB en HEM. SAB heeft soortgelijke overeenkomsten met andere groepsmaatschappijen gesloten. Zij heeft, aldus Hendriks Groep, tot 2004 uitsluitend diensten verricht voor HEM en andere groepsmaatschappijen, voor welke diensten SAB deze ondernemingen ook heeft gefactureerd.
Alleen de tweede overeenkomst (door Hendriks Groep een raamovereenkomst genoemd) van 5 maart 2004 is tussen SAB en Hendriks Groep tot stand gekomen. Op grond van deze raamovereenkomst gaf Hendriks Groep steeds separate opdrachten aan SAB, waartoe zij – zoals SAB ook stelt – niet verplicht was. Hendriks Groep stelt zich op het standpunt dat zij de overeenkomst te allen tijde mocht beëindigen. In dit licht voert zij ook aan dat de door SAB aangehaalde tekst geen beperking van de opzeggingsbevoegdheid inhoudt en, als de tekst al zo door SAB is bedoeld, in elk geval niet op deze wijze door Hendriks Groep is begrepen.
Hendriks Groep stelt verder dat zij niet tevreden was over de werkzaamheden van SAB en dat zij haar daarvan tijdens een bespreking op 19 mei 2009 in kennis heeft gesteld.
3.7. Hendriks Groep betwist dat sprake is van contractsoverneming, zoals SAB voor het eerst ter gelegenheid van de comparitie heeft gesteld.
3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn het erover eens dat tussen hen een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand is gekomen. Primair stelt SAB dat partijen met de zinsnede “Indien u akkoord gaat met de door ons aangeboden dienstverlening, geldt dat wij de door ons aangevraagde subsidies zullen verzorgen gedurende de periode dat de regelingen van kracht blijven.” overeen zijn gekomen dat de overeenkomst – behoudens op grond van een zwaarwegende grond – niet opzegbaar is.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat een overeenkomst van opdracht ingevolge artikel 7:408 lid 1 BW te allen tijde door de opdrachtgever kan worden opgezegd. Onopzegbaarheid of beperkingen van deze opzeggingsbevoegdheid kunnen op grond van artikel 4:700 lid 2 BW evenwel voortvloeien uit de wet, de overeenkomst of de gewoonte. De opzeggingsbevoegdheid kan ook beperkt worden door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Daarbij maakt het geen verschil of de overeenkomst is aangegaan voor bepaalde of onbepaalde duur.
4.3. De vraag of de overeenkomst tussen SAB en Hendriks Groep niet opzegbaar is, kan niet alleen beantwoord worden op grond van uitsluitend een taalkundige uitleg van de door SAB aangehaalde zinsnede. Het komt er ook op aan welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze zinsnede mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat in elk geval uit de bewoordingen niet afgeleid kan worden dat partijen een afwijking van de hoofdregel van artikel 7:408 lid 1 BW overeen zijn gekomen, in die zin dat de overeenkomst onopzegbaar is. De zinsnede kan namelijk ook zo worden gelezen dat SAB betrokken blijft bij de nazorg van de door haar aangevraagde subsidies (zie r.o. 2.3). Anders gezegd: de stelling van SAB dat de overeenkomst niet opzegbaar is, vindt op zichzelf geen steun in de tekst van de bepaling waarop zij zich beroept.
4.5. Evenmin is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat de wens van SAB dat Hendriks Groep niet zelf subsidies zou aanvragen of daarvoor enige derde zou inschakelen (zie r.o. 3.2), meebrengt dat de overeenkomst om die reden onopzegbaar is. Een dergelijke wens duidt veeleer op een exclusieve positie van SAB gedurende de looptijd van de overeenkomst dan op het uitsluiten van de mogelijkheid tot tussentijdse opzegging, zoals Hendriks Groep tijdens de comparitie ook heeft betoogd.
Verder brengt de toelichting van SAB dat zij de wens had tot in lengte der jaren subsidies voor Hendriks Groep aan te vragen (zoals zij tijdens de zitting heeft verklaard), niet zonder meer mee dat de overeenkomst niet tussentijds opgezegd mag worden. Deze wens geeft eerder aanleiding te veronderstellen dat sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, hetgeen steun vindt in de omstandigheid dat de overeenkomst geen bepalingen kent over de looptijd ervan.
4.6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Hendriks Groep redelijkerwijs mocht verwachten dat de zinsnede waarop SAB zich beroept, de mogelijkheid van een tussentijdse opzegging van de overeenkomst niet uitsluit. Als SAB deze mogelijkheid had willen uitsluiten, dan had zij daartoe – mede gelet op de in r.o. 4.2 geformuleerde hoofdregel – een duidelijker bepaling in de door haar opgestelde offerte moeten opnemen. De omstandigheid dat zij dat niet heeft gedaan, kan zij niet aan Hendriks Groep tegenwerpen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat partijen niet overeen zijn gekomen dat Hendriks Groep de overeenkomst niet tussentijds mocht opzeggen. Dit oordeel brengt mee dat de primaire vordering van SAB zal worden afgewezen.
4.7. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of de opzeggingsbevoegdheid van Hendriks Groep in die zin beperkt is, dat zij bij de opzegging een opzegtermijn in acht had moeten nemen. In dit licht stelt SAB dat Hendriks Groep de overeenkomsten tussen haar groepsmaatschappijen en SAB heeft overgenomen. Deze contractsoverneming leidt ertoe dat tussen partijen al ruim 15 jaar een bestendige handelsrelatie bestond (zie r.o. 3.4). Gelet op deze lange duur stond het Hendriks Groep volgens SAB niet vrij de overeenkomst op 19 mei 2009 met onmiddellijke ingang op te zeggen.
4.8. De rechtbank passeert de stelling van SAB dat Hendriks Groep de afzonderlijke overeenkomsten tussen haar groepsondernemingen en SAB heeft overgenomen als bedoeld in artikel 6:159 BW en overweegt daartoe als volgt.
De brief van 5 maart 2004 rept met geen woord over contractsoverneming noch verwijst zij naar eerdere overeenkomsten, hetgeen in het geval van contractsoverneming wel voor de hand ligt. Evenmin is uit de tekst van deze brief – in het bijzonder de bewoordingen “Naar aanleiding van (…) het volgende overeen” – af te leiden dat Hendriks Groep de rechtsverhoudingen van de tot haar groep behorende ondernemingen tot SAB heeft overgenomen. Deze bewoordingen, die vrijwel gelijkluidend zijn aan die in de overeenkomst van 8 maart 1994 tussen SAB en HEM, ondersteunen eerder het door Hendriks Groep ingenomen standpunt dat partijen toen voor het eerst overeengekomen zijn dat SAB diensten voor Hendriks Groep zou verrichten.
Verder is gesteld noch gebleken dat SAB en Hendriks Groep bij de totstandkoming van de overeenkomst van 5 maart 2004 over contractsoverneming hebben gesproken.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat gesteld noch gebleken is dat de tot de Hendriks Groep behorende ondernemingen hun medewerking aan het overnemen van hun rechtsverhouding met SAB hebben verleend, hetgeen een vereiste is voor contractsoverneming.
4.9. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat de overeenkomst van opdracht tussen SAB en Hendriks Groep op 5 maart 2004 tot stand is gekomen. Dit neemt echter niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat in dit geval de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat Hendriks Groep de overeenkomst alleen met inachtneming van een opzegtermijn had kunnen opzeggen. Zij betrekt bij dit oordeel in het bijzonder de volgende omstandigheden.
• Het belang van SAB bij voortzetting van de overeenkomst: SAB heeft gesteld dat zij gedurende de looptijd van de overeenkomst als enige subsidieaanvragen voor Hendriks Groep verzorgde en in een afhankelijke positie van haar verkeerde. Kennelijk bedoelt SAB hiermee dat zij voor haar inkomsten in belangrijke mate van de opdrachten van Hendriks Groep afhankelijk was. Deze stelling is niet (ook niet ter gelegenheid van de comparitie) door Hendriks Groep weersproken, zodat van de juistheid ervan moet worden uitgegaan. Bij de opzegging had Hendriks Groep rekening behoren te houden met deze afhankelijke positie van SAB.
• De reden van opzegging: gelet op de betwisting door SAB (zie r.o. 3.2) had het op de weg van Hendriks Groep gelegen haar stelling nader te onderbouwen op welke punten de werkzaamheden van SAB te wensen over lieten en dat zij SAB daarvan in kennis heeft gesteld. Dit heeft zij nagelaten. Zelfs al zou vast komen te staan dat Hendriks Groep haar onvrede op 19 mei 2009 aan SAB kenbaar heeft gemaakt, dan brengt dat mee dat zij SAB geen redelijke mogelijkheid heeft gegeven de onvrede weg te nemen, omdat Hendriks Groep de overeenkomst op dezelfde dag heeft opgezegd. De rechtbank volgt SAB in haar betoog dat zij door de opzegging verrast was.
• De duur van de overeenkomst: ten tijde van de opzegging duurde de overeenkomst ruim vijf jaar, hetgeen niet als een relatief beperkte duur kan worden aangemerkt. Onder deze omstandigheden – mede gelet op het belang van voortzetting bij SAB en het feit dat rechtens niet vaststaat dat Hendriks Groep haar kennelijke onvrede over de werkzaamheden tijdig aan haar heeft meegedeeld – mocht SAB er in goed vertrouwen van uitgaan dat de overeenkomst slechts met inachtneming van een opzegtermijn kon worden opgezegd.
Omdat Hendriks Groep geen opzegtermijn in acht heeft genomen waar dat wel had gemoeten, is zij jegens SAB toerekenbaar tekort geschoten. Zij is gehouden de daaruit voortvloeiende schade aan SAB te vergoeden. De subsidiair gevorderde verklaring voor recht zal in zoverre worden toegewezen.
4.10. Wat betreft de lengte van de in acht te nemen opzegtermijn spelen de eisen van redelijkheid en billijkheid en de wederzijdse belangen van partijen een doorslaggevende rol. SAB stelt dat Hendriks Groep een opzegtermijn van 12 maanden in acht had moeten nemen.
Hendriks Groep stelt zich in haar conclusie van antwoord op het standpunt dat een opzegtermijn van vier maanden redelijk is. Tijdens de zitting heeft zij echter meegedeeld dat een opzegtermijn van een maand redelijk is.
4.11. Mede vanwege het feit dat tussen partijen vaststaat dat Hendriks Groep niet verplicht was opdrachten aan SAB te gunnen, acht de rechtbank de door SAB voorgestane opzegtermijn van 12 maanden te lang. Zij acht, gelet op de omstandigheid dat de overeenkomst vijf jaar duurde en SAB vanwege haar afhankelijke positie door Hendriks Groep in de gelegenheid gesteld had moeten worden nieuwe inkomstenbronnen aan te boren, een opzegtermijn van drie maanden redelijk.
4.12. Deze termijn van drie maanden zal worden gehanteerd bij de berekening van de door SAB geleden schade. SAB stelt dat zij door de opzegging door Hendriks Groep schade heeft geleden, bestaande uit misgelopen inkomsten. Zij voert aan dat zij gemiddeld per maand een bedrag van EUR 1.824,25 van Hendriks Groep heeft ontvangen, waarbij zij zich beroept op een door haar als productie 9 in het geding gebracht facturenoverzicht.
Volgens Hendriks Groep heeft SAB de door haar geclaimde schade niet onderbouwd.
4.13. Vanwege de verwijzing van SAB naar het facturenoverzicht kan Hendriks Groep naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met het enkele verweer dat SAB haar schade niet heeft onderbouwd. Dit verweer wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen. Dit betekent dat de rechtbank uit zal gaan van de juistheid van dit overzicht en de daarin gepresenteerde cijfers.
Hierboven heeft de rechtbank geoordeeld dat de overeenkomst van opdracht tussen SAB en Hendriks Groep op 5 maart 2004 tot stand is gekomen (zie r.o. 4.9). Volgens het overzicht heeft SAB in de periode van april 2004 tot en met mei 2009 (61 maanden) in totaal – na aftrek van creditfacturen – een bedrag van EUR 85.656,- aan Hendriks Groep gefactureerd. Dit betekent dat SAB in deze periode gemiddeld (afgerond) EUR 1.404,20 per maand aan Hendriks Groep in rekening heeft gebracht. Tussen partijen staat vast dat de door SAB verstuurde facturen door Hendriks Groep zijn betaald.
4.14. Hendriks Groep voert verder aan dat niet vaststaat dat zij SAB gedurende de opzegperiode opdrachten zou hebben gegeven. Kennelijk bedoelt zij hiermee te zeggen dat het niet vaststaat dat de inkomsten die SAB gemiddeld zegt te hebben gehad, ook tijdens de opzegtermijn zouden zijn behaald. De rechtbank is van oordeel dat Hendriks Groep geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die deze conclusie rechtvaardigen, zodat dit verweer zal worden gepasseerd. Hierom neemt de rechtbank als uitgangspunt dat SAB gedurende de opzegperiode van drie maanden die door Hendriks Groep in acht genomen had behoren te worden, werkzaamheden van een gemiddelde omvang voor Hendriks Groep zou hebben verricht en haar een bedrag van EUR 4.212,59 (3 × afgerond EUR 1.404,20) in rekening zou hebben gebracht.
4.15. Dit bedrag heeft betrekking op misgelopen omzet. Anders dan SAB betoogt, komt voor schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming komen ingevolge artikel 6:96 lid 1 BW alleen geleden verlies en gederfde winst in aanmerking. Voor vergoeding van misgelopen omzet is, bij gebreke van andersluidende afspraken, in dit geval geen plaats. Aangenomen mag worden dat SAB tot op zekere hoogte kosten heeft bespaard door het niet verrichten van diensten voor Hendriks Groep gedurende de opzegperiode. Partijen hebben geen inzicht gegeven in de winstmarge van SAB, zodat de omvang van deze bespaarde kosten niet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal deze omvang en daarmee de gederfde winst om proceseconomische redenen schatten. Zij acht het redelijk dat SAB door het feitelijk niet verrichten van diensten in de opzegperiode 10% heeft bespaard, zodat de gederfde winst in deze periode wordt vastgesteld op 90% van EUR 4.212,59, zijnde een bedrag van EUR 3.791,33.
4.16. Gelet op het voorgaande zal Hendriks Groep veroordeeld worden tot het betalen van een bedrag van EUR 3.791,33 ten titel van schadevergoeding. SAB vordert ook de wettelijke rente vanaf 23 september 2009. Hendriks Groep heeft hiertegen op zichzelf geen verweer gevoerd, zodat deze vordering zal worden toegewezen.
4.17. Hendriks Groep zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SAB worden begroot op:
- dagvaarding EUR 73,89
- vast recht 535,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.766,89
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt Hendriks Groep aan SAB te betalen een bedrag van EUR 3.791,33 (drieduizend zevenhonderd eenennegentig euro en drieëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 23 september 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt Hendriks Groep in de proceskosten, aan de zijde van SAB tot op heden begroot op EUR 1.766,89,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2011.