ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ1158

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600016-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal en rijden met ongeldig rijbewijs door verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 11 maart 2011, is de verdachte aangeklaagd voor twee winkeldiefstallen en een bedrijfsinbraak, alsook voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De rechtbank heeft de zaken onder de parketnummers 16/600016-11 en 16/504243-10 gevoegd. De verdachte is vrijgesproken van de bedrijfsinbraak, maar is wel schuldig bevonden aan de winkeldiefstallen en het rijden zonder geldig rijbewijs. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel niet noodzakelijk was. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van blikjes bacardi-cola en een pakje sigaretten, en het rijden met een ongeldig rijbewijs. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie gevolgd voor de winkeldiefstallen, maar was van mening dat er onvoldoende bewijs was voor de inbraak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit, omdat de herkenning op camerabeelden niet sluitend was en er geen ander ondersteunend bewijs was.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600016-11 en 16/504243-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 maart 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, Huis van bewaring Almere Binnen, Almere.
raadsman mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 maart 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaken onder voormelde parketnummers zijn gevoegd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/600016-11
Feit 1: samen met anderen een winkeldiefstal heeft gepleegd op 5 mei 2010
Feit 2: een winkeldiefstal heeft gepleegd op 15 mei 2010
Feit 3: samen met anderen bij een bedrijf heeft ingebroken door middel van het forceren/vernielen van een toegangsdeur op
28 november 2010
16/504243-10
in een personenauto heeft gereden, terwijl zijn rijbewijs ongeldig is verklaard.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Voor feit 1 en 2, de diefstallen bij de [bedrijf 1], zijn er aangiftes gedaan, er zijn camerabeelden en op die camerabeelden wordt verdachte herkend. Er wordt ook specifiek omschreven hoe deze herkenning van verdachte plaatsvindt.
Wat betreft feit 3, de inbraak in Deurne, zijn er drie verbalisanten die verdachte herkennen op de camerabeelden. Ook hier wordt specifiek omschreven waar verdachte aan wordt herkend, namelijk zijn haarlijn, zijn wenkbrauwen en zijn loopje. De verbalisanten hebben verdachte vaker gezien en kunnen derhalve weten hoe hij eruit ziet. Dit weegt zo sterk, dat op basis daarvan het feit al wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarnaast is er ook nog een aangifte. Alles aldus de officier van justitie.
Deze heeft verder aangevoerd:
Verdachte heeft een alibi gegeven voor de nacht van 28 november 2010, namelijk dat hij waarschijnlijk in het Huis Vaartserijn heeft verbleven. Dit biedt geen sluitend alibi en ook ter zitting geeft verdachte geen duidelijke verklaring hieromtrent. Door het Huis Vaartserijn wordt aangegeven dat de registratie niet 100% sluitend is. Verder blijkt uit de telefoongegevens dat de telefoon van verdachte die nacht niet in het Huis Vaartserijn was, maar ook niet in Deurne. Ter zitting geeft verdachte aan dat hij niet meer precies weet wanneer hij die telefoon heeft gekocht. Dit tezamen sterkt de officier van justitie in haar overtuiging dat het door de verdachte gegeven alibi niet juist is en dat de herkenning op de beelden klopt.
Wat betreft het rijden in een personenauto, terwijl zijn rijbewijs ongeldig is verklaard, acht de officier van justitie ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit heeft begaan. Er is een proces-verbaal waarin wordt gerelateerd dat verdachte een auto heeft bestuurd terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en verdachte bekent het feit ter zitting.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich wat betreft feit 1 en 2 aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank dient te beoordelen of het verdachte is die te zien is op de camerabeelden.
Wat betreft feit 3 is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. De rechter-commissaris heeft destijds al vraagtekens gezet bij de herkenning omdat de dader een sjaal droeg. Het Openbaar Ministerie heeft niet met meer kunnen komen dan die herkenning. Verdachte heeft direct, nadat hij was opgepakt, aangegeven aan de verdediging dat hij in het Huis Vaartserijn heeft verbleven. Dat is nagegaan en op basis van de gegevens van het Huis Vaartserijn klopt dit. Uit de telefoongegevens zou blijken dat verdachte niet in het Huis Vaartstrijn was, maar in Nieuwegein. Verdachte kan niet meer exact aangeven wanneer hij deze telefoon heeft gekocht. Hij heeft enkele weken geen telefoon gehad. Dit klopt ook met de gegevens van de reclassering, die in ieder geval op 22 november 2010 per email contact met verdachte heeft gehad. Bovendien is uitgerekend dat de tijd om van Utrecht naar Deurne te komen 1 uur en 22 minuten was. Het alarm is omstreeks 03.00 uur afgegaan. Op de camerabeelden is te zien dat de inbraak om 02.55 uur is gepleegd. Wanneer dat wordt vergeleken met de laatste meting van de telefoon om 01.46 uur in Nieuwegein, lijkt het niet mogelijk te zijn dat verdachte om 02.55 in een bedrijfspand in Deurne aan het inbreken was. Het is niet mogelijk om 12 minuten in te halen door harder te rijden. Bovendien moet er nog geparkeerd en uitgestapt worden. Wanneer die telefoon dus op dat moment al in het bezit was van verdachte, levert dit ook een alibi op.
Wat betreft de camerabeelden is er inderdaad een gelijkenis te zien tussen verdachte en de persoon op de beelden. Het is echter niet uit te sluiten dat het iemand anders is. De specifieke kenmerken, namelijk kaaklijn, mond en neus, zijn bedekt door een sjaal. Hierover wordt overigens onduidelijk geverbaliseerd. Verder zijn de beelden naar Utrecht gestuurd met de melding dat de persoon op de beelden iemand moet zijn uit de groep van Hoograven. Dit is een gevaarlijke wijze van herkenning. Tot slot heeft iemand het ‘loopje’ van verdachte herkend. De verdediging is van mening dat de beelden daarvoor te springerig zijn en het ‘loopje’ dan ook niet kan worden herkend. Bovendien is een ‘loopje’ niet uniek. Kortom, naar de mening van de verdediging is er te weinig bewijs voor een veroordeling en dient verdachte van feit 3 te worden vrijgesproken.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak parketnummer 16/600016-11, feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in feit 3 ten laste gelegde feit, de bedrijfsinbraak in Deurne, heeft begaan. De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar sterke aanwijzingen zijn dat verdachte de persoon op de camerabeelden is, maar dat niet valt uit te sluiten dat het een andere persoon betreft. De rechtbank respecteert het oordeel van de verbalisanten dat zij verdachte herkennen op de camerabeelden. De rechtbank is echter van oordeel dat, nu de camerabeelden naar het wijkteam Hoograven zijn gestuurd met de mededeling en vooronderstelling dat de dader een persoon uit de groep van Hoograven zou moeten zijn, zulks wellicht onbedoeld de oordeelsvorming van de verbalisanten kan hebben be-invloed. Verder is niet het gehele gezicht van de dader zichtbaar, hetgeen de herkenning ook bemoeilijkt. Nu ander ondersteunend bewijs, zoals DNA-sporen, vingerafdrukken, ander technisch bewijs of specifieke telefoongegevens, ontbreekt, is er onvoldoende om te komen tot een veroordeling van verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Bewezenverklaring
16/600016-11 feit 1
Op 5 mei 2010 zijn er blikjes bacardi-cola gestolen bij de [bedrijf 1] op [adres] te Utrecht. Op 3 augustus 2010 zijn de camerabeelden bekeken door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Zij zien dat er op 5 mei 2010 om 16.49.51 uur drie personen de winkel inlopen. Ze zien dat een persoon een man is met een normaal postuur en kort zwart haar. Hij is gekleed in een zwarte jas met een spijkerbroek en heeft een zwarte tas bij zich. De verbalisanten herkennen deze persoon voor 100% als zijnde [verdachte] (verder te noemen: verdachte). Zij zijn beide wijkagenten van de wijk Nieuw Hoograven. Zij hebben verdachte meerdere malen gecontroleerd en gesproken. Zij herkennen verdachte voornamelijk aan zijn donkere oogopslag en zijn wenkbrauwen. Zij zien dat verdachte blikjes in zijn winkelmandje legt en deze handeling vier keer herhaalt. Hij gaat bij de twee andere personen staan met zijn rug naar de camera en kijkt om zich heen. Hij beweegt met zijn rechterhand op en neer om de blikjes van het winkelmandje in de tas te stoppen. Deze blikjes worden niet afgerekend bij de kassa.
16/600016-11 feit 2
Op 15 mei 2010 is er een pakje Marlboro gestolen bij de [bedrijf 1] op [adres] te Utrecht. Op 3 augustus 2010 zijn de camerabeelden bekeken door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Zij zien dat er op 15 mei 2010 om 15.41.26 uur drie Marokkaanse jongens in de rij bij kassa 1 staan. Die kassa is direct naast de infocouter gelegen waar sigaretten verkocht worden. Zij zien dat een van de Marokkaanse jongens zijn rechterarm naar achteren beweegt en met zijn hand een pakje sigaretten uit het schap pakt. De jongen rekent niets af bij de kassa en verlaat de winkel. Zij herkennen beiden de jongen voor de volle 100% als zijnde [verdachte]. Ze zijn beiden werkzaam als wijkagent van Nieuw Hoograven en hebben verdachte regelmatig gecontroleerd en gesproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn dat herkenning door deze verbalisanten zeer goed mogelijk is, zeker gelet op het feit dat zij in het verleden verdachte meerdere malen hebben gecontroleerd en gesproken en het feit dat verdachte duidelijk en volledig in beeld is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen zijn.
16/504243-10
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 9 maart 2011;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 3] ;
- de brief met het besluit van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verdachte .
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
16/600016-11
Feit 1:
op 05 mei 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen blikjes baco (bacardi cola), toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1]
Feit 2:
op 15 mei 2010 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pakje sigaretten (Marlboro) toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1]
16/504243-10
op 02 mei 2010 te Utrecht terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [adres], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die
categorie of categorieën heeft bestuurd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
16/600016-11
Feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen
Feit 2: diefstal
16/504243-11
Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar, conform het reclasseringsadvies, voor de feiten 1, 2 en 3. Wanneer de rechtbank deze straf oplegt, vordert zij voor het rijden zonder geldig rijbewijs een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Indien de rechtbank niet kiest voor het opleggen van een ISD-maatregel, dan vordert zij, conform de richtlijn, voor dat feit een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen en een geldboete van 450 euro.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Het betreft totaal 3 feiten. Een ISD-maatregel kan worden opgelegd ter bescherming van de maatschappij omdat de recidive op geen andere wijze beperkt zou kunnen worden. Het is juist dat verdachte voor veel vervelende feiten in aanraking is gekomen met justitie. Deze feiten hingen echter wel allemaal samen met de problematiek rondom de jeugd in de wijk Hoograven. Verdachte heeft er zelf voor gekozen om uit die wijk te vertrekken. De verdediging is van mening dat de ISD-maatregel een ultimum remedium is. In dit geval zijn er nog andere mogelijkheden, bijvoorbeeld een voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht. De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte nog een kans te geven.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van blikjes bacardi-cola en een pakje sigaretten en het rijden terwijl zijn rijbewijs ongeldig is verklaard.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- Een (beknopt) reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland d.d. 20 januari 2011 opgemaakt door M. van der Horst. Daarin wordt geadviseerd betrokkene een ISD-maatregel op te leggen omdat dit noodzakelijk en wenselijk wordt geacht. Betrokkene wil hier niet aan mee werken.
- Een (beknopt) reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland d.d. 4 maart 2011 opgemaakt door M. van der Horst. In dit rapport wordt tevens geadviseerd een ISD-maatregel op te leggen. Betrokkene heeft aangegeven zich niet te herkennen in het rapport. Hij is van mening de afgelopen periode goed bezig te zijn geweest met het op orde krijgen van zijn leven.
De rechtbank is, ondanks de bevindingen van de reclassering, van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders niet wenselijk en noodzakelijk is. Het is een maatregel die als ultimum remedium dient te worden ingezet. In dit geval zijn andere mogelijkheden nog onvoldoende onderzocht of benut. Verdachte heeft bijvoorbeeld nog niet eerder een verplicht reclasseringstoezicht gehad, terwijl hij aan de reclasseringsmedewerker en ook ter terechtzitting heeft aangegeven wel bereid te zijn om mee te werken aan begeleiding binnen een gedwongen kader.
De rechtbank komt tot een andere en tevens lagere strafmaat dan de officier van justitie heeft geëist, nu zij verdachte voor het meest ernstige feit zal vrijspreken. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is en zal deze opleggen voor de duur van 2 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De rechtbank heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 9 Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 16/600016-11 onder feit 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
16/600016-11
Feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen
Feit 2: diefstal
16/504243-11
Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. P. Bender en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 maart 2011.
Mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. P. Bender zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.