ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0949

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 10/394
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing subsidieaanvraag voor speciaal onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 31 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Bartiméus Sonneheerdt en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.A. Keijser en mr. C.J. Verhaart, had bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag van € 63.840,-- voor de ondersteuning van 56 ZMLK-leerlingen. De aanvraag was afgewezen op basis van de Circulaire Gemeentefonds van 30 mei 2006, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder een onjuist toetsingskader had gehanteerd.

De rechtbank stelde vast dat de afwijzing van de subsidieaanvraag niet in stand kon blijven, omdat verweerder ten onrechte de criteria uit de Circulaire had toegepast in plaats van de relevante Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De rechtbank oordeelde dat eiseres recht had op de gevraagde subsidie, aangezien aan de toekenningscriteria was voldaan en er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De rechtbank herroept het primaire besluit van 8 februari 2008 en kent de subsidie van € 63.840,-- toe aan eiseres.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1.311,--. De rechtbank bepaalde ook dat het griffierecht van € 297,-- door verweerder aan eiseres moest worden vergoed. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/394
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Stichting Bartiméus Sonneheerdt, gevestigd te Doorn, eiseres,
gemachtigde: mr. J.A. Keijser, advocaat te Voorburg,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder,
gemachtigde: mr. R.G. Rutten.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 22 december 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 februari 2008 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd aan eiseres een subsidie toe te kennen ten bedrage van € 63.840,--. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 17 februari 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. C.J. Verhaart, kantoorgenoot van mr. Keijser, bijgestaan door [directeur] (directeur). Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
2.1 Op grond van de “Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs van de gemeente Utrechtse Heuvelrug” (hierna: Verordening) heeft eiseres op 26 april 2007 een subsidie aanvraag bij verweerder ingediend, met daarin het verzoek haar een bedrag van
€ 63.840,-- uit te keren. Het gaat hierbij om 56 ZMLK-leerlingen, waarvoor per leerling een bedrag van € 1.000,-- en € 140,-- is toegezegd. Bij de aanvraag is tevens een voorstel tot besteding ingediend. Bij besluit van 8 februari 2008 heeft verweerder het verzoek van eiseres op grond van de definitie van de verdeelmaatstaf in de Circulaire Gemeentefonds van 30 mei 2006 (hierna: Circulaire) afgewezen, omdat de school van eiseres over een VSO-component beschikt. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar aangetekend, dat bij besluit van
22 december 2009 ongegrond is verklaard.
2.2 Op grond van de artikelen 140 en 141 van de Wet op het primair onderwijs kan indien in een gemeente uitsluitend één of meer andere rechtspersonen dan de gemeente openbare basisscholen of openbare speciale scholen voor basisonderwijs in stand houden of openbare basisscholen onderscheidenlijk openbare speciale scholen voor basis onderwijs ontbreken en de gemeente uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen welk niet door het Rijk worden bekostigd, bij verordening een regeling daarvoor vaststellen. Met de Verordening, welke is vastgesteld op 31 mei 2007 en de daarbij behorende bijlage Aanvullende voorziening Praktijkgericht Onderwijs (V)SO (hierna: Bijlage), waarin de toekenningscriteria zijn opgenomen, heeft verweerder van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
2.3 In artikel 8 van de Verordening is bepaald dat een voorziening wordt geweigerd, a) indien de voorziening geen voorziening is in de zin van de Verordening, b) niet is voldaan aan één van de toekenningcriteria of indien c) door de verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
Op grond van artikel IV van de Bijlage komt, voor zover hier van belang, een schoolbestuur in aanmerking voor de voorziening, indien het a) een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs betreft, welke een beroep doet op een b) voorziening voor een nevenvestiging binnen de gemeentegrenzen en zij c) de voorziening niet eerder op basis van de Verordening beschikbaar is gesteld.
Artikel V van de Bijlage bepaalt de wijze van toekenning met de daarbij behorende berekeningseenheid namelijk
- het aantal leerlingen (V)SO, niet zijnde verbreedt toegelaten leerlingen, ouder dan 12 jaar (inclusief ZMLK) op 1 oktober 2005, zoals opgegeven op de leerlingentelling OCW/CFI:
€ 1.000,-- per leerling (V)SO ouder dan 12 jaar (inclusief ZMLK), en
€ 140,-- extra per leerling ZMLK.
- een plan, waarin de aanvraag wordt onderbouwd. Uit dit plan moet blijken om welke aanpassing het gaat, wat daarvan de doelstelling is en welk bedrag wordt aangevraagd.
Ingevolge artikel VI van de Bijlage is het subsidieplafond vastgesteld op € 303.000,--. Dit bedrag wordt verdeeld over alle aanvragen die voor toekenning in aanmerking komen. Wanneer het subsidieplafond wordt overschreden, worden de bedragen zoals genoemd bij artikel V, aangepast naar rato van de berekeningseenheid.
2.4 Het bestreden besluit is gebaseerd op de Circulaire waarbij de Verdeelmaatstaf Aantal leerlingen (V)SO ouder dan 12 jaar (inclusief ZMLK) is gehanteerd. De definitie luidt als volgt:
Het aantal leerlingen dat op de peildatum één van de volgende vormen onderwijs volgt:
1. Speciaal onderwijs (inclusief ZMLK) en ouder is dan twaalf jaar op scholen waar geen VSO component aanwezig is.
2. Voortgezet Speciaal Onderwijs (inclusief ZMLK).
2.5 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de Verordening - zoals door verweerder gedurende de behandeling ter zitting desgevraagd is erkend - het wettelijke toetsingskader in onderhavige procedure is en niet de Circulaire. Gelet op het voorstaande heeft verweerder zijn besluitvorming dan ook ten onrechte gebaseerd op de criteria zoals deze zijn opgenomen in Circulaire en dient het beroep in zoverre gegrond te worden verklaard. Bovendien is in de Verordening niet verwezen naar bovengenoemde Verdeelmaatstaf waardoor deze definitie niet ten grondslag kan liggen aan het bestreden besluit.
2.6 De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag dient te toetsen aan het in de daarvoor geldende Verordening opgenomen beoordelingskader. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiseres op grond van de toekenningscriteria van artikel IV van de Bijlage en vanwege het feit dat geen van de weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 8 van de Verordening van toepassing zijn in aanmerking te komen voor een voorziening.
2.7 Een overschrijding van het subsidieplafond kan naar het oordeel van de rechtbank geen weigeringsgrond opleveren, nu het beschikbare subsidiebedrag ingevolge artikel VI van de Bijlage naar rato zou worden verdeeld over alle toegekende aanvragen.
2.8 Ten aanzien van de stelling van verweerder dat in artikel I van de Bijlage is weergegeven dat de realisatie van de feitelijke voorzieningen in 2007 of 2008 had moeten plaatsvinden, overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft erkend dat een reservering van de FES-gelden ten tijde van de aanvraag, gelet op de concrete plannen van eiseres om in 2010 of 2011 nieuwbouw te realiseren, tot de mogelijkheden zou hebben behoord indien de gelden toentertijd zouden zijn toegewezen. Dat eiseres tot op heden geen uitvoer heeft gegeven aan het realiseren van de feitelijke voorzieningen kan haar thans niet worden tegengeworpen, aangezien zij daar de FES-gelden niet voor had ontvangen.
2.9 Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat aan eiseres op grond van de Verordening enkel het bedrag van € 56.000,-- moet worden toegekend. Voor de extra bijdrage van € 140,-- per leerling komt eiseres niet in aanmerking, aldus verweerder, omdat haar leerlingen als MDGV zijn ingeschreven bij het CFI en derhalve niet als ZMLK leerlingen aangemerkt kunnen worden. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen, omdat het enkele gegeven dat de leerlingen als MDGV ingeschreven staan niet wegneemt dat zij tevens als ZMLK aangemerkt kunnen worden. Aan de hand van de gedingstukken en hetgeen ter zitting is behandeld staat vast dat het in onderhavige geschil gaat om 56 leerlingen met een meervoudige handicap, zijnde visuele en verstandelijke beperkingen. Verweerder heeft ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat leerlingen met dergelijke beperkingen niet als ZMLK aangemerkt kunnen worden. Gelet op het voorstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte de extra bijdrage van € 140,-- per leerling heeft geweigerd.
2.10 Gelet op het voorstaande had verweerder op grond van de Verordening aan eiseres de FES-gelden ten bedrage van € 63.840,-- toe moeten kennen. Verweerder heeft ten onrechte geweigerd de FES-gelden aan eiseres toe te kennen.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is gegrond.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, zal het primaire besluit van
8 februari 2008 herroepen en stelt de subsidie vast op een bedrag van € 63.840,--. Voorts bepaalt zij dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.11 Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 1.311,-- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt
€ 437,--, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) in beroep.
2.12 Tevens moet verweerder, op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, het door eiseres betaalde griffierecht van € 297,-- vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 22 december 2009;
- herroept het primaire besluit van 8 februari 2008;
- stelt de subsidie vast op een bedrag van € 63.840,--;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 december 2009;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.311,--;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 297,-- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T. Pavicevic, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op
31 maart 2011.
De griffier: De rechter:
mr. M.B. de Gooijer mr. T. Pavicevic
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.