ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0884

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601214-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het bezit van een vuurwapen en een mes met eerdere veroordelingen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 24 maart 2011, is de verdachte veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen en een mes. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 maart 2011, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en het dragen van een mes, dat onder de Wet wapens en munitie valt.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zowel feit 1 als feit 2 wettig en overtuigend bewezen had. De verdachte had een pistool van het merk Deutsche Werke, Ortgies Patent, en een uitklapbaar mes van het merk Adola, type Black Eagle, bij zich. De verdachte had het vuurwapen in zijn auto verborgen en had dit zelf aangegeven aan de verbalisanten. Ondanks het verweer van de verdediging dat de verdachte zich niet bewust was van het wapen, oordeelde de rechtbank dat de verdachte voldoende kennis had van de situatie en dat het wapen, hoewel defect, nog steeds als een bedreiging werd beschouwd.

De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte, die blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie reeds meerdere keren was veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank volgde de eis van de officier van justitie en legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en sprak hem vrij van andere ten laste gelegde feiten. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 26 en 27 van de Wet wapens en munitie, en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601214-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 maart 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
thans gedetineerd te PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. A.A.W. den Ouden, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 maart 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad;
feit 2: een mes, dat kan worden aangemerkt als een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, bij zich heeft gedragen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte heeft aangegeven waar het pistool zich bevond.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte zich niet bewust was van het wapen dat zich in de door hem gebruikte auto bevond. Dit wapen kan door iemand anders in de auto van de verdachte geplaatst zijn. De verdachte heeft weliswaar gezegd dat er een “kleintje” in de auto lag, hij bedoelde hiermee echter zijn hond. Bovendien kan deze verklaring niet als bewijs worden gebezigd, nu de verbalisanten op dit moment nog geen cautie hadden gegeven aan de verdachte. De raadsman verzoekt de rechtbank derhalve de verdachte vrij te spreken. Met betrekking tot feit 2 voert de raadsman aan dat niet uit de bewijsmiddelen is gebleken dat de verdachte het mes bij zich droeg met geen ander doel dan het veroorzaken van letsel dan wel om daarmee te dreigen. Het mes valt derhalve niet onder de Wet wapens en munitie. Ook van dit feit moet de verdachte daarom worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting maakt de rechtbank op dat de hij zich op 27 november 2010 aan het Zandpad te Utrecht bevond. Hij was daar met een grijze Opel. Aldaar hebben verbalisanten de verdachte gevraagd om uitlevering van een vuurwapen en is de verdachte gefouilleerd. Bij het fouilleren van de verdachte hebben verbalisanten een mes van het merk Black Eagle bij hem aangetroffen. De verdachte droeg dit opvouwbare mes in de band van zijn onderbroek. Daarna hebben verbalisanten de verdachte te kennen gegeven dat zijn auto zou worden doorzocht op basis van verdenking op grond van de Wet wapens en munitie. De verdachte heeft hierop tegen de verbalisanten gezegd “ik moet dan wel eerlijk tegen u zijn, want ik heb een kleintje in de auto liggen achter de bijrijderstoel’’. Op de vraag van de verbalisanten wat hij bedoelde, hoorden zij de verdachte antwoorden: “Ik heb een klein vuurwapen achter de bijrijdersstoel in een groene plastic tas liggen. Deze ligt onder een handdoek.”. Bij het doorzoeken van de grijze Opel Vectra vond een verbalisant, in een groene tas achter de bijrijderstoel, een kogelvrij vest en een zwarte schouderholster met daarin een op een vuurwapen gelijkend voorwerp waarvan de slede los op het wapen lag.
De verbalisanten hebben de verdachte vervolgens de cautie gegeven en op transport gesteld. Tijdens dit transport heeft de verdachte verteld dat hij het vuurwapen een tijd geleden van een vriend had gekregen en dat het vuurwapen niet werkte.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat het aangetroffen vuurwapen een pistool van het merk Deutsche Werke, Ortgies Patent is, met een kaliber van 6.35 mm. Het betreft een wapen dat als verboden is aangemerkt in Categorie III van de Wet wapens en munitie.
Het bij verdachte aangetroffen mes is uitklapbaar en van het merk Adola, type Black Eagle. Dit mes valt onder categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie wanneer uit feiten en/of omstandigheden waaronder dit mes werd aangetroffen, kan worden aangenomen dat het voor geen ander doel bestemd is dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij verhalen heeft gehoord over geweld en bedreigingen rondom het Zandpad te Utrecht waar zijn vriendin werkte. Het mes droeg hij daarom bij zich om zichzelf en zijn vriendin te verdedigen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank zowel feit 1 als feit 2 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht het verweer van de raadsman, dat verdachte zich niet bewust is geweest van het feit dat het wapen zich in de auto bevond, niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft volgens de verbalisanten niet alleen gezegd dat zich een “kleintje” in de auto bevond, maar ook dat hij hiermee een vuurwapen bedoelde. De plek waar dit vuurwapen volgens de verdachte zou liggen, bleek na de doorzoeking van de auto precies te kloppen. Het verweer van de raadsman dat deze verklaring niet als bewijs kan dienen nu er door de politie geen cautie is gegeven, slaagt niet. Immers, de politie mag de uitlevering van een vuurwapen vorderen en hiertoe voertuigen doorzoeken, zonder dat hier een cautie aan vooraf hoeft te gaan. De verdachte heeft op eigen initiatief aan de verbalisanten verteld dat er in de auto een vuurwapen lag. Overigens heeft de verdachte ook nadat hij de cautie had gekregen, verklaard over het vuurwapen. De verdachte heeft tijdens zijn transport, niet zijnde een verhoorsituatie, gezegd dat hij het vuurwapen van een vriend had gehad en dat het een defect vuurwapen betrof, hetgeen bij nader onderzoek ook correct bleek. Gelet op verdachtes specifieke kennis omtrent de vindplaats van het wapen en het functioneren daarvan is ook het verweer dat het wapen door een ander in de auto zou kunnen zijn geplaatst niet aannemelijk geworden. Overigens doet het feit dat het wapen als gevolg van een technisch mankement (tijdelijk) niet (meer) werkt, aan de bestemming van dat wapen als zodanig niets af. De rechtbank acht feit 1 derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Uit de uit het dossier en de ter terechtzitting gebleken feiten en omstandigheden volgt dat het bij de verdachte aangetroffen mes voor geen ander doel bestemd was dan om letsel toe te brengen of te dreigen. De verdachte droeg het opvouwbare mes in zijn broekband. De verdachte bevond zich ten tijde van het aantreffen van het mes op het Zandpad, met zijn aldaar in de prostitutie werkende vriendin. Naast het mes had de verdachte in zijn auto ook een vuurwapen en kogelwerend vest, dat hij zelf aanduidt als steekwerend vest, bij zich. De verdachte zelf heeft ter zitting verklaard dat het Zandpad een onveilige plek is en dat hij derhalve het mes bij zich droeg ter verdediging van zichzelf en zijn vriendin. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte het mes bij zich droeg om in voorkomende gevallen te gebruiken in geweldsituaties en dat het mes dus voor geen ander doel bestemd is geweest dan om mee te dreigen of om personen daarmee te verwonden. De rechtbank acht feit 2 derhalve wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 27 november 2010 te Utrecht een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool merk Deutsche Werke, Ortgies Patent, kaliber 6.35 mm, voorhanden heeft gehad;
2.
op 27 november 2010 te Utrecht een uitklapbaar mes merk Adola, type Black Eagle, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 2: handelen in strijd met artikel 27, lid 1 van de Wet wapens en munitie.
5.2 De strafbaarheid van verdachte:
De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair om vrijspraak gevraagd, subsidiair verzoekt de verdediging bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het feit dat de verdachte de afgelopen jaren zijn leven op orde heeft gebracht. Dit blijkt ook uit het strafblad van verdachte, waarop in de afgelopen jaren weinig nieuwe veroordelingen zijn bijgekomen. De verdachte is bovendien nog nooit eerder veroordeeld in het kader van de Wet wapens en munitie. Voor een eerste overtreding van de Wet wapens en munitie is, gelet op de jurisprudentie, een taakstraf passend. Ook het feit dat het gevonden vuurwapen niet bruikbaar is, dient als strafverminderende omstandigheid te worden meegenomen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft een pistool en een mes voorhanden gehad. Het illegaal voorhanden hebben van (vuur)wapens is een ernstig delict waar streng tegen wordt opgetreden, mede gelet op het gevaar en de dreiging die van dergelijke wapens uitgaat. Weliswaar betrof het in het onderhavige geval een (tijdelijk) niet werkend vuurwapen, dit laat echter onverlet de dreiging die van een dergelijk vuurwapen uitgaat.
De rechtbank neemt als strafvermeerderend in overweging dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie, d.d. 25 januari 2011, reeds meerdere malen, en tevens nog zeer recentelijk, is veroordeeld voor strafbare feiten. Deze veroordelingen hebben de verdachte niet weerhouden van het opnieuw plegen van een ernstig delict.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden voldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van vier maanden. Nu de rechtbank evenals de officier van justitie beide feiten wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, zal zij de officier van justitie in haar eis volgen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 27, 54 en 55, van de Wet wapens en munitie.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3, sub a van de Wet wapens en munitie;
feit 2: handelen in strijd met artikel 27, lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 54 van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft de voorlopige hechtenis op vanaf het moment dat deze gelijk is aan de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. E.A. Messer en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E.J. Sprakel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 maart 2011.