Parketnummers: 16.600617-09, 16.441959-09, 16.500320-08, 16.504176-10
en 16.600788-07 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 maart 2011
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. S.B. Kleerekooper te Hoenderloo.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 februari 2011, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 1 juni 2009 [slachtoffer 1] heeft geprobeerd te ontvoeren, dat hij in de periode van 1 december 2006 tot en met 2 mei 2009 haar meermalen heeft mishandeld en op 11 december 2008 dwang op haar heeft toegepast;
2. op 29 oktober 2007, 12 december 2007 en 3 januari 2008 benzine heeft gestolen en dat hij op 12 december 2007 met een vals kenteken heeft gereden;
3. op 11 april 2008 heeft geprobeerd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar te mishandelen en [slachtoffer 4] heeft bedreigd;
4. op 21 mei 2010 [slachtoffer 1] heeft mishandeld, op 22 juni 2010 [slachtoffer 5] heeft bedreigd en op 21 juli 2010 een agent in functie heeft beledigd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor het tenlastegelegde onder feit 1 van parketnummer 16.500320-08. Het tenlastegelegde onder feit 2 acht de officier van justitie wel bewezen. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten onder de parketnummers 16.600617-09, 16.441959-09, en 16.504176-10 heeft gepleegd, en baseert zich daarbij op bewijsmiddelen in het dossier.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de feiten 1,2 en 3 van parketnummer 16.441959-09. Met betrekking tot feit 4 van dit parketnummer stelt de raadsman dat dit feit ook door een ander dan verdachte kan zijn gepleegd.
De raadsman voert aan dat ten aanzien van feit 1 van parketnummer 16.500320-08 geen bewezenverklaring kan volgen omdat de afgelegde verklaringen tegenstrijdig zijn en medeverdachte [medeverdachte] inmiddels door de rechtbank is veroordeeld terzake dit feit, gekwalificeerd als eenvoudige mishandeling. Ten aanzien van feit 2 van parketnummer 16.500320-08 geldt dat de afgelegde verklaringen van de getuigen te sterk uiteenlopen om te kunnen vaststellen wat er feitelijk is gebeurd. Er dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van parketnummer 16.600617-09 voert de raadsman aan dat geen sprake is geweest van geweld en dat de verklaring van [slachtoffer 5] onbetrouwbaar is, omdat zij door haar slechte verhouding met verdachte en door haar hysterie de zaken opklopt. Ten aanzien van feit 2 legt de raadsman een verklaring van [A] over, de buurvrouw van verdachte, waaruit volgt dat geen sprake is geweest van mishandeling door verdachte in haar bijzijn of anderszins. Het enkele meenemen van aangeefster bij de arm en tegen haar zeggen: “meekomen” zoals ten laste is gelegd onder feit 3, levert geen dwang op in de zin der wet. Ook ten aanzien van deze feiten bepleit de raadsman vrijspraak.
Tenslotte voert de raadsman aan met betrekking tot de feiten van parketnummer 16.504176-10 dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte ontkent deze feiten. Terzake feit 1 is onvoldoende bewijs aanwezig, terzake feit 2 blijkt uit de ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaring van [getuige 1] dat verdachte een alibi heeft.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.1 De zaken met parketnummer 16.500320-08
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 zoals tenlastegelegd onder parketnummer 16.500320-08 heeft gepleegd. Op grond van de zeer uiteenlopende verklaringen die zich in het dossier bevinden kan de rechtbank niet vaststellen wat de rol van verdachte is geweest in de twee incidenten die hebben plaatsgevonden op 11 april 2008. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het tenlastegelegde onder 1 primair en subsidiair en 2 in dat parketnummer.
4.3.2 Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
4.3.2.1 De zaken met parketnummer 16.600617-09
Feit 1
[slachtoffer 1] (nader te noemen: aangeefster) verklaart dat zij op 1 juni 2009 een auto bestuurde en samen met haar zus [slachtoffer 5] wegreed bij de woning van haar ouders in Utrecht, toen zij opeens de auto van verdachte achter zich zag rijden die haar volgde gedurende de gehele route tot het Herculesplein in Utrecht. Daar werd zij aan de rechterzijde ingehaald door verdachte die zijn auto voor haar auto neerzette, zodat hij zelf niet meer op normale wijze de auto uit kon. Ze hoorde verdachte schreeuwen dat ze mee moest komen en dat ze van hem was. Ze zag dat verdachte naar haar zus liep en haar een klap in haar gezicht gaf. Vervolgens gaf verdachte aangeefster een trap tegen haar rechterdijbeen, gaf haar meerdere klappen en trapte haar met zijn beide voeten de auto uit. Deze trappen en klappen veroorzaakten hevige pijn bij aangeefster. Aangeefster ging op de grond liggen zodat verdachte haar niet mee zou kunnen krijgen en toen voelde ze dat verdachte haar met beide handen bij haar enkels pakte en probeerde mee te sleuren. Aangeefster heeft toen een paal beetgepakt.
Haar zus [slachtoffer 5] bevestigt het verhaal van aangeefster. Zij verklaart dat verdachte zijn auto schuin voor haar deur (van de auto) zette. Toen zij verdachte bij aangeefster wilde wegtrekken, trok hij aan haar haren, gaf haar een harde klap in het gezicht, een stomp tussen haar borsten en een stomp tegen haar rechterrib. Een toevallige getuige van het voorval, de heer [getuige 2], ziet dat de ene auto was klemgereden door de andere auto en dat een man die zijn auto schuin voor de andere auto had gezet een persoon uit de auto bij haar haren pakte en uit de auto trok.
Artsen constateren daarna dat aangeefster blauwe plekken heeft op haar rechterbovenarm, linkerboven- en onderbeen en rechterbovenbeen en dat haar zus een blauwe plek heeft op de voorzijde van haar borstkas en dat zij een ribfractuur heeft.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van [slachtoffer 5]
Nu de verklaring van [slachtoffer 5] steun vindt in objectieve bewijsmiddelen zoals de medische verklaringen die haar en haar zus betreffen en de getuigenverklaring van [getuige 2], ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van haar verklaring te twijfelen.
Feit 2
Aangeefster verklaart dat zij tijdens haar relatie met verdachte diverse keren door hem is mishandeld. Rond kerst 2006 heeft verdachte haar met een aanloop van 5 a 6 meter een trap in haar maag gegeven die haar erge pijn heeft bezorgd. Sinds begin 2008 geeft verdachte haar klappen en schoppen op bovenbenen en bovenarmen. Dit gebeurt eerst één keer per maand bij hem thuis, maar de frequentie verschuift naar één keer per week. Aangeefster verklaart dat verdachte haar op 11 december 2008 slaat met een platte hand op haar voorhoofd, dat hij haar zeker een minuut lang in haar gezicht slaat en haar stompt op haar lip en haar been, waardoor zij veel pijn heeft gehad. Het laatste incident dat zij beschrijft in haar aangifte was op 2 mei 2009, waarbij verdachte haar tegen bovenbenen en rug trapt, en haar aan haar haren trekt. De broer van aangeefster verklaart dat hij vaak gezien heeft dat zijn zus [slachtoffer 1] blauwe plekken had op haar onderarmen, haar benen en haar schouders. Hij verklaart ook dat verdachte zijn zus in mei 2009 had opgesloten in zijn woning in Zeist, dat hij haar toen is gaan ophalen en dat verdachte hem toen vertelde dat hij aangeefster had geslagen. De broer van aangeefster heeft zelf gezien dat aangeefster erg huilde, dat haar kaak was opgezwollen en dat zij blauwe plekken had op haar bovenarm. De zus van aangeefster verklaart dat zij tijdens de relatie tussen aangeefster en verdachte vaak zag dat [slachtoffer 1] blauwe plekken had op haar armen en lichaam. Ook een collega van aangeefster verklaart dat zij in november 2009 gezien heeft dat aangeefster grote blauwe plekken op haar bovenbeen had en dat aangeefster vertelde dat verdachte haar geslagen had.
Feit 3
Op 12 december 2008 verklaart aangeefster dat zij de dag ervoor met twee collega’s in Utrecht liep, toen verdachte van achteren naar haar toe kwam rennen en haar aan haar arm mee trok. Aangeefster zei dat verdachte haar los moest laten, maar dat deed hij niet. Beide collega’s bevestigen haar verhaal en verklaren dat aangeefster die dag door een man bij haar linkerbovenarm werd vastgepakt. De man zei tegen haar: “Meekomen nu” en rukte haar hard aan haar arm met zich mee. Ze hoorden hun collega roepen dat ze niet mee wilde. De man duwde haar in de richting van zijn auto.
Ten aanzien van de ten laste gelegde uitvoeringshandelingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] bij de arm heeft vastgepakt en krachtig aan de arm heeft gerukt en daarbij heeft gezegd : ‘meekomen nu’, en die [slachtoffer 1] vervolgens heeft voortgeduwd. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is geweest van dwang om dit geweld te dulden, zoals ten laste is gelegd.
4.3.2.2 De zaken met parketnummer 16.441959-09
Feit 1
I. Het proces-verbaal van aangifte, opgenomen op pagina 5 van het proces-verbaal dossiernummer PL0920/08-014139, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 70.
II. De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 maart 2011.
Feit 2
I. Het proces-verbaal van aangifte, opgenomen op pagina 14 van het proces-verbaal dossiernummer PL0920/08-014139, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 70.
II. De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 maart 2011.
Feit 3
Een werknemer van [benadeelde 1] aan de [adres] te [woonplaats] meldt dat ter plaatse op 12 december 2007 een bestuurder van een blauwe Renault Megane Scenic is weggereden die aan de voorzijde van zijn auto de kentekenplaat [kenteken] voerde en aan de achterzijde de kentekenplaat [kenteken]. Uit onderzoek blijkt dat het kenteken [kenteken] toebehoort toe aan een Rode Honda Civic en dat door de kentekenhouder van deze Civic op 9 december 2007 aangifte is gedaan van diefstal van deze kentekenplaat. Uit het onderzoek blijkt voorts dat het kenteken [kenteken] op naam staat van verdachte. Uit de omstandigheid dat door de kentekenhouder van kenteken [kenteken] aangifte is gedaan van diefstal van deze kentekenplaat leidt de rechtbank af dat dit niet een kenteken betreft dat ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder van de blauwe Renault Megane Scenic is afgegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij op 12 december 2007 met zijn auto bij [benadeelde 1] te [woonplaats] is geweest.
Feit 4
Namens [benadeelde 2] te [woonplaats] wordt gemeld dat op 3 januari 2008 de bestuurder van een blauwe personenauto Renault Megane met aan de voorzijde het kenteken [kenteken] en aan de achterzijde het kenteken [kenteken] voor een bedrag van € 64,04 aan diesel heeft getankt en daarna is weggereden zonder te betalen. Opgemerkt wordt dat de bestuurder een Hindoestaans persoon is. Uit onderzoek blijkt dat het kenteken [kenteken] aan een blauwe personenauto Renault Megane toebehoort, terwijl het kenteken [kenteken] aan een Ford Fiesta toebehoort. Uit dit onderzoek blijkt voorts dat het kenteken [kenteken] op naam staat van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij wel eens diesel heeft gestolen.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte
Het scenario dat een ander dan verdachte dit feit zou hebben gepleegd, acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de uitdrukkelijke ontkenning van die -door verdachte aangewezen- anderen in het dossier. [B] heeft verklaard dat hij niet in de auto heeft gereden. [B] heeft verklaard dat medewerkers van het poetsbedrijf van zijn broer evenmin in de auto van verdachte hebben kunnen gereden, omdat de auto daar pas na mei 2008 is gekomen. Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard niet in de auto van verdachte te hebben gereden.
4.3.2.3 De zaken met parketnummer 16.500320-08
Feit 1
Aangeefster ([slachtoffer 1]) verklaart dat zij op 21 mei 2010 in Utrecht fietste, dat zij verdachte daarbij tegenkwam en dat verdachte haar toen opwachtte en met zijn gebalde rechtervuist een klap gaf tegen haar rechteroog. De klap veroorzaakte pijn bij aangeefster. Vervolgens gaf verdachte aangeefster nog twee klappen met zijn gebalde rechtervuist: één tegen haar bovenlip en één tegen haar neus. Aangeefster viel door deze klappen op haar rug en haar fiets viel bovenop haar. Aangeefster had heel veel pijn en een bloedneus tengevolge van de klappen. Een verbalisant constateert dezelfde dag dat aangeefster een lichte zwelling heeft bij haar rechteroogkas en dat zij enkele wondjes heeft aan de binnenzijde van haar bovenlip.
Feit 2:
De zus van aangeefster, [slachtoffer 5], komt verdachte op 22 juni 2010 in Utrecht tegen. Zij verklaart dat verdachte voor haar auto remt en zijn auto tot stilstand brengt zodat zij niet meer kan doorrijden. Vervolgens ziet zij dat hij zeer agressief naar haar kijkt en met de vingers van zijn rechterhand het gebaar van snijdende bewegingen langs zijn keel maakt, haar daarbij aankijkt en aanwijst. Een vriendin die bij haar in de auto zit, bevestigt dat zij een bestuurder tegen kwamen die zijn auto dwars voor hun auto zette, erg boos keek en met zijn hand bij zijn keel een beweging van links naar rechts maakt. Zij verklaart dat het handgebaar haar maar al te duidelijk was, namelijk dat het betekende: “Ik maak je dood’” of “je gaat er aan”.
Getuige [getuige 1] heeft weliswaar ter zitting verklaard dat verdachte ten tijde van dit feit bij hem verbleef, maar de rechtbank hecht aan deze getuigenverklaring geen geloof. Zijn verklaring komt erop neer dat hij onlangs met verdachte heeft gesproken over 22 juni 2010 en dat [getuige 1] toen spontaan wist dat verdachte die middag rond 15.00 uur bij hem was geweest. De reden dat hij dit nog precies wist, was dat hij toen twee weken bij zijn vriendin woonde aldus [getuige 1]. Dit komt de rechtbank erg ongeloofwaardig voor.
Feit 3
Terwijl verdachte op 21 juli 2010 te Houten verhoord wordt door de brigadiers van politie [verbalisant 1] en [verbalisant 2], wordt hij agressief. Verdachte zegt tegen [verbalisant 2] onder meer: “Jij bent ook maar een zielig mannetje”, “Je denkt dat jullie heel wat zijn, maar ik schijt op jullie” en “Je bent gewoon een kankerlijer ”. [verbalisant 2] voelt zich beledigd en persoonlijk geraakt door deze bewoordingen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 16.600617-09
1.
Primair
op 01 juni 2009 in de gemeente Utrecht, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven met dat opzet
- met een door hem bestuurde auto, een door die [slachtoffer 1] bestuurde auto heeft achtervolgd en vervolgens zijn, verdachtes, auto schuin voor die auto heeft stil gezet, en
- naar die [slachtoffer 1] heeft geschreeuwd dat zij met hem mee moest komen en dat zij van hem was, en vervolgens
- [slachtoffer 5], die als passagiere met [slachtoffer 1] was meegereden, en die [slachtoffer 1] te hulp schoot tegen het hoofd en het lichaam heeft gestompt/geslagen en aan de haren heeft getrokken, en vervolgens
- die [slachtoffer 1] uit die auto heeft geslagen en getrapt en toen die [slachtoffer 1] op de grond was gaan liggen (en een paal had vastgepakt), die [slachtoffer 1] bij de enkels heeft vast gepakt en aan de enkels heeft voortgetrokken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op tijdstippen in de periode van 1 december 2006 tot en met 2 mei 2009 te Zeist, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] tegen het hoofd en het lichaam heeft gestompt /geslagen en tegen het lichaam heeft geschopt /getrapt en aan de haren heeft getrokken, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] telkens letsel heeft bekomen of pijn heeft ondervonden;
3.
op 11 december 2008 in de gemeente Utrecht, [slachtoffer 1], door geweld gericht tegen [slachtoffer 1] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, immers heeft verdachte die [slachtoffer 1] bij een arm vastgepakt en krachtig aan die arm, gerukt en daarbij gezegd : ‘meekomen nu’, en die [slachtoffer 1] vervolgens voortgeduwd.
parketnummer 16.441959-09
1.
op 29 oktober 2007 te [woonplaats], gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof ter waarde van EUR 67,47, toebehorende aan [benadeelde 3];
2.
op 12 december 2007 te [woonplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof ter waarde van EUR 62,95 toebehorende aan [benadeelde 1];
3.
op 12 december 2007 te [woonplaats] als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken], dat motorrijtuig op de weg, de [adres] poort, heeft laten staan of daarmee over de weg, de [adres] poort, heeft gereden, terwijl hij wist dat op dat motorrijtuig een teken, te weten een kentekenplaat met kenteken [kenteken], aan de voorzijde was aangebracht dat, niet zijnde een ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken, door kon gaan voor een zodanig kenteken;
4.
op 03 januari 2008 te [woonplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof ter waarde van EUR 64,04 toebehorende aan [benadeelde 2].
parketnummer 16.504176-10
op 21 mei 2010 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meermalen tegen het gezicht heeft gestompt (tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen), waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
op 22 juni 2010 te Utrecht [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met het door hem bestuurde voertuig de doorgang geblokkeerd van het door die [slachtoffer 1] bestuurde voertuig en vervolgens met een agressieve blik naar die [slachtoffer 1] gekeken en daarbij met zijn vingers een snijdende beweging langs de keel gemaakt;
op 21 juli 2010 te Houten opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 2],
brigadier van politie Utrecht, ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, belast met het verhoren van verdachte in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Jij bent ook maar een zielig mannetje. Je denkt dat jullie heel wat zijn maar ik schijt op jullie" en "Je bent gewoon een kankerlijer".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Parketnummer 16.600617-09
Feit 1 primair: Poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid
beroven
Feit 2: Mishandeling, meermalen gepleegd
Feit 3: Een ander door geweld gericht tegen die ander wederrechtelijk dwingen iets te dulden
Parketnummer 16.441959-09
Feit 1, 2 en 4 telkens: Diefstal
Feit 3: Overtreding van artikel 41 lid 1 aanhef en onder d van de Wegenverkeerswet 1994
Parketnummer 16.504176-10
Feit 1: Mishandeling
Feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 3: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft terzake feit 3 onder parketnummer 16.441959-09 gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 200,--, omdat zij van mening is dat het feit een overtreding is. Voor de overige door de officier van justitie bewezen geachte feiten, heeft zij gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar aan verdachte op te leggen. Als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke straf vordert de officier van justitie een contactverbod met [slachtoffer 1] en met [slachtoffer 5].
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het geval sprake is van een bewezenverklaring verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de duur van het voorarrest van verdachte. De raadsman stelt dat terzake feit 3 van parketnummer 16.504176-10 geen straf moet worden opgelegd omdat de verbalisanten eigen schuld dragen, aangezien zij door ongeoorloofde druk op verdachte de geagiteerde sfeer hebben veroorzaakt.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid strafbare feiten gepleegd. Een deel van deze feiten bestaat uit vermogenscriminaliteit: diefstal van brandstof, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan het economisch verkeer. Bedrijven lijden jaarlijks grote verliezen als gevolg van de enorme hoeveelheid diefstallen van goederen met een op zichzelf geringe waarde. Dit is verdachte aan te rekenen. De door verdachte gepleegde feiten waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] slachtoffer van zijn geworden, acht de rechtbank nog vele malen ernstiger. Verdachte heeft [slachtoffer 1] meermalen pijn en letsel bezorgd en zo haar gezondheid (ernstige) schade toegebracht. Daarnaast heeft hij haar door de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en de op haar toegepaste dwang ernstig geschaad in haar gevoel van veiligheid en autonomie. Uit haar slachtofferverklaring blijkt hoezeer de handelwijze van verdachte van invloed is (geweest) op haar welbevinden, haar bewegingsvrijheid en haar persoonlijke ontwikkeling. Verdachte heeft daarnaast [slachtoffer 5] pijn, letsel en angst toegebracht, door ook haar te slaan, aan haar haren te trekken en haar met de dood te bedreigen. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten in het dossier of het verhandelde ter terechtzitting gevonden, waaruit zou blijken dat de brigadiers van politie agressie bij de verdachte zouden hebben uitgelokt door een ongeoorloofde behandeling van verdachte.
Uit het feit dat verdachte zich tijdens een verhoor bij de politie agressief gedraagt en geen enkel respect toont voor ambtenaren die bezig zijn in de uitoefening van hun functie, en ze zelfs uitscheldt en beledigt, leidt de rechtbank af dat verdachte een persoon is die zich aan niemand iets gelegen laat liggen. Dit blijkt ook uit het feit dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis zich niet houdt aan de schorsingsvoorwaarden en op het moment van het plegen van strafbare feiten nog in een proeftijd liep, wat voor hem kennelijk geen beletsel was. De rechtbank rekent verdachte deze houding zwaar aan en weegt dit mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Mede gelet op de straffen die voor soortgelijke delicten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 5 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt het opleggen van een contactverbod voor de verdachte met het slachtoffer [slachtoffer 1] en haar zus [slachtoffer 5] mogelijk. Ook wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal voor alle feiten een gezamenlijke straf opleggen, aangezien de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.500,-- voor de feiten 1, 2 en 3 van parketnummer 16.600617-09 en feit 1 van parketnummer 16.500320-08.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 1.500,-- toewijsbaar is en dat het meerdere, gelet op toegewezen bedragen in vergelijkbare situaties, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft primair gevorderd de vordering af te wijzen en subsidiair de vordering te matigen en zich terzake de hoogte van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.500,-- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van immateriële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 274,36 voor feit 2 van parketnummer 16.441959-09.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 100,-- toewijsbaar is en dat het meerdere niet voldoende is onderbouwd.
De raadsman heeft zich gerefereerd tot een bedrag van € 100,-- terzake deze vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 100,-- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van materiële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van de politierechter in het arrondissement Utrecht die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 1 augustus 2007, ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van deze vordering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 27, 45, 57, 63, 267, 282, 284, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 176 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder parketnummer 16.500320-08 tenlastegelegde feiten 1 en 2;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 16.600617-09
Feit 1 primair: Poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de
vrijheid beroven
Feit 2: Mishandeling, meermalen gepleegd
Feit 3: Een ander door geweld gericht tegen die ander wederrechtelijk dwingen iets te dulden
Parketnummer 16.441959-09
Feit 1, 2 en 4 telkens: Diefstal
Feit 3: Overtreding van artikel 41 lid 1 aanhef en onder d van de Wegenverkeerswet 1994
Parketnummer 16.504176-10
Feit 1: Mishandeling
Feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 3: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte op geen enkele wijze contact zal hebben met [slachtoffer 1], geboren op [1985] en met [slachtoffer 5], geboren op [1981];
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 1 augustus 2007 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16.600788-07 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van een week;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.500,--, ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 1.500,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 100,--, ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 december 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1], € 100,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 maart 2011.