ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0682

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
299591/FT-RK 11.15
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing faillissementsverzoek wegens onduidelijkheid over cessie van vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 5 april 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van A.M. Financiële Diensten B.V. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P.T.M. van Diepen, stelde dat zij een opeisbare vordering had van € 124.329,34 op de stichting Stichting Trustee 'Vechzicht', vertegenwoordigd door mr. F. van der Hoek. De vordering zou zijn ontstaan uit een aan de verzoekster gecedeerde geldlening. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de rechtsgeldigheid van de cessie van de vordering.

De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de verzoekster niet heeft aangetoond hoe de vordering aan haar is gecedeerd. De stukken die zijn overgelegd, tonen aan dat er een cessie heeft plaatsgevonden van [C] B.V. naar [D] International B.V., maar de verzoekster heeft niet kunnen bewijzen dat [C] B.V. ooit gerechtigde van de vordering is geweest. Bovendien is er geen mededeling gedaan aan de gerekwestreerde over de laatste cessie, wat betekent dat de rechtsgeldigheid van de cessie niet summierlijk is komen vast te staan.

Gezien het feit dat er een bodemprocedure zal worden gevoerd over het bestaan en de hoogte van de vordering, heeft de rechtbank besloten het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen. De rechtbank heeft de beslissing op 5 april 2011 openbaar uitgesproken, waarbij de verzoekster niet in haar vordering is ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
rekestnummer: 299591/FT-RK 11.15
beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
De rechtbank heeft op 5 januari 2011 een verzoekschrift ontvangen van:
A.M. FINANCIELE DIENSTEN B.V.
gevestigd te Zwolle,
hierna: de verzoekster,
advocaat: mr. P.T.M. van Diepen,
strekkende tot faillietverklaring van:
de stichting
STICHTING TRUSTEE “VECHTZICHT”
statutair gevestigd te Abcoude,
hierna: de gerekestreerde,
advocaat: mr. F. van der Hoek.
Verloop van de procedure
De behandeling van het verzoekschrift heeft na diverse verzoeken tot aanhouding voor het eerst plaatsgevonden in raadkamer op 15 maart 2011. Bij deze behandeling zijn de advocaten van de verzoekster en de gerekestreerde verschenen. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting met twee weken aangehouden tot 29 maart 2011. Bij deze behandeling zijn de advocaten van de verzoekster en de gerekestreerde verschenen, alsmede de bestuurder en de bedrijfsjurist van de verzoekster, te weten de heer [A] en de heer Van Diepen.
Beoordeling van het verzoek
De verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij opeisbaar € 124.329,34, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten te vorderen heeft van de gerekwestreerde op grond van een aan haar gecedeerde geldlening.
De gerekwestreerde betwist dit. Zij stelt primair dat de vordering uit geldlening niet bestaat, en subsidiair dat er geen rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de aan de rechtbank overlegde stukken en hetgeen bij de terechtzittingen naar voren is gekomen, leidt de rechtbank het volgende af. [B] B.V. (hierna: [B]) had in of rond 2008 een vordering uit geldlening op een derde ter grootte van € 100.000,-. Deze derde was eigenaar van een tussenverdieping van het gebouw op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: het pand). Bij notariële akte van 25 april 2008 heeft deze derde het appartementsrecht betreffende het pand aan [B] overgedragen voor € 100.000,-. Verkoper en [B] hebben blijkens de akte over en weer niets meer van elkaar te vorderen. In de akte is tevens vermeld dat [B] gebruik maakt van haar recht de gerekestreerde als koper aan te wijzen.
De verzoekster stelt dat de gerekwestreerde het pand niet heeft betaald aan [B], en dat dientengevolge [B] een vordering heeft (gehad) op de gerekestreerde. De verzoekster stelt vervolgens dat deze vordering (indirect) aan haar gecedeerd is.
Het bestaan van de vordering is niet summierlijk komen vast te staan. De verzoekster heeft weliswaar stukken overlegd waaruit blijkt dat de onderneming [C] B.V. een vordering cedeert aan [D] International B.V., die op haar beurt dezelfde vordering cedeert aan de verzoekster, maar toont daarbij niet aan hoe [C] B.V. op enig moment gerechtigde van deze vordering is geworden. Hier komt bij dat door de verzoekster niet weersproken is dat van (in ieder geval) de laatste cessie geen mededeling is uitgegaan naar de gerekwestreerde. Dit brengt mee dat niet summierlijk is komen vast te staan dat de cessie rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en daarmee dat de vordering niet summierlijk is komen vast te staan. Nu bovendien tussen de verzoekster en de gerekestreerde een bodemprocedure zal worden gevoerd over het bestaan en de hoogte van de eventuele vordering, wijst de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring af.
Beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek tot faillietverklaring;
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Dijksterhuis en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2011 om 15.00 uur.