ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0651

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10.1245
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in faillissementsrecht met één schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 31 maart 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door [verzoeker] tegen [X] INCASSO B.V., handelend in opdracht van INTERBANK. Het verzoek was gericht op de toepassing van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw), maar de rechtbank heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 3 december 2010 werd ingediend, waarin [verzoeker] vroeg om een dwangakkoord, omdat hij een schuldenlast had van € 26.003,30 bij één schuldeiser, [X]. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2011 werd duidelijk dat [verzoeker] een schuldregeling had aangeboden aan [X], maar dat deze niet was aanvaard. De rechtbank oordeelde dat, volgens de Faillissementswet, een dwangakkoord niet kan worden opgelegd als er slechts één schuldeiser is, omdat er dan geen sprake is van benadeling van andere schuldeisers. De rechtbank benadrukte dat het systeem van de Faillissementswet vereist dat er meerdere schuldeisers betrokken zijn bij een akkoord. Aangezien [X] de enige schuldeiser was, kon het verzoek niet worden toegewezen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het verzoek tot toepassing van de schuldsanering op een aparte zitting zal worden behandeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer: 10.1245
uitspraakdatum: 31 maart 2011
afwijzing dwangakkoord
enkelvoudige kamer
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen
[X] INCASSO B.V.,
handelend in opdracht voor INTERBANK,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en [X] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 3 december 2010 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen verzoekschrift tot primair vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw.) en subsidiair tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling;
- de op 14 februari 2011 binnengekomen aanvullende stukken van de Kredietbank [woonplaats];
- het op 9 maart 2011 binnengekomen schriftelijke verweer van [X];
- de mondelinge behandeling van genoemd verzoekschrift op 10 maart 2011;
- het op 25 maart 2011 binnengekomen faxbericht van de Kredietbank [woonplaats].
1.2. Bij de mondelinge behandeling is [verzoeker] verschenen, samen met schuldhulpverleners, mw. [A], mw. [B] en mw. [C] van de Kredietbank [woonplaats]. Namens verweerster is verschenen mr. M. Zieltjens van Vesting Finance.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1. [verzoeker] heeft een schuldenlast met een hoogte van € 26.003,30 bij 1 schuldeiser, [X].
2.2. [verzoeker] heeft op of omstreeks 14 juli 2010 een schuldregeling aangeboden aan [X]. Dit voorstel houdt – samengevat – in dat hij gedurende 36 maanden zijn afloscapaciteit boven het vrij te laten bedrag reserveert. Daarnaast wordt een reeds gespaard saldo aangeboden, welke bestaat uit de afkoopsom van een beleggingsverzekering en een ontslagvergoeding. Iedere 12 maanden vindt doorbetaling plaats van het gereserveerde bedrag op grond van een pondspondsgewijze verdeling. Het aanbod is gebaseerd op een prognose: jaarlijks vindt een herberekening plaats van het vrij te laten bedrag. De definitieve afkoopsom wordt na afloop van de schuldbemiddeling vastgesteld, waarna finale kwijting volgt. Dit zal volgens het voorstel kunnen resulteren in een verwachte uitkering van 36,49 %.
2.3. Het onder 2.2. bedoelde voorstel is niet aanvaard door [X].
3. Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
3.1. [verzoeker] heeft in het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht [X] te bevelen in te stemmen met het onder 2.2. bedoelde voorstel.
[verzoeker] heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat [X] bij toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een lagere uitkering heeft te verwachten, nu in een wettelijke schuldsaneringsregeling de kosten van bewindvoering hoger zijn dan de kosten die door de Kredietbank [woonplaats] in rekening worden gebracht voor de schuldhulpverlening.
3.2. Ter terechtzitting heeft mr. Zieltjens zijn verweer toegelicht. [X] verzet zich tegen de toewijzing van het verzoek dwangakkoord nu verzoeker slechts één schuldeiser heeft. Uit de strekking van artikel 287 a Fw. blijkt dat een dwangakkoord niet kan worden opgelegd wanneer een schuldenaar slechts één schuldeiser heeft, omdat er geen sprake kan zijn van benadeling van andere schuldeisers. Daarnaast is er geen sprake van een problematische schuldenlast in de zin van de Fw., aldus mr. Zieltjens.
3.3. Ter terechtzitting is medegedeeld dat het aanbod aan [X] is verhoogd, waardoor er een (verwachte) afkoopsom van 51 % van de schuldhoogte wordt aangeboden.
Mr. Zieltjens heeft de rechtbank verzocht om de uitspraak op het verzoek aan te houden, om hem in de gelegenheid te stellen met [X] het nieuwe voorstel in overweging te nemen.
3.4. De rechtbank heeft besloten de uitspraak aan te houden tot heden.
3.5. Bij faxbericht van 25 maart 2011 heeft de Kredietbank [woonplaats] medegedeeld dat [X] niet akkoord is gegaan met het nieuwe voorstel, en dat [verzoeker] zijn verzoek tot toepassing van de schuldsanering wil handhaven wanneer de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord niet toe zal wijzen.
4. De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
4.1. In de systematiek van de Faillissementswet is een verbinding gelegd tussen het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (artikel 284 Fw.) en het verzoek tot het opleggen van een schuldregeling (artikel 287a Fw.).
Het laatstgenoemde verzoek kan niet worden gedaan, als niet ook het eerstgenoemde verzoek is ingediend. Indien het verzoek ex artikel 284 Fw. kennelijk niet-ontvankelijk zou zijn, kan de rechtbank daarop vooruit lopen en ook het verzoek ex artikel 287a Fw. niet-ontvankelijk verklaren. Voor de ontvankelijkheid van een verzoek tot toepassing van de schuldsanering is pluraliteit van schuldeisers niet vereist (HR 13 juni 2003, NJ 2003, 520). Daaruit volgt dat [verzoeker] in zijn verzoek ex artikel 287 a Fw. op wetsystematische gronden kan worden ontvangen.
4.2. Er is echter een andere reden die leidt tot niet-ontvankelijkheid. Artikel 287a Fw. maakt het mogelijk dat de rechter een buitengerechtelijk, onderhands akkoord oplegt door de weigerende schuldeiser(s) te bevelen in te stemmen. Essentieel voor het karakter van een akkoord is dat er, naast de schuldenaar, meer dan één schuldeiser bij betrokken is. Dit blijkt uit het systeem van de Faillissementswet. In elk van de daarin opgenomen insolventieregelingen is sprake van meerderheden van schuldeisers die minderheden tot instemming kunnen dwingen. Dit blijkt ook aan de overvloed van jurisprudentie (voornamelijk in kort geding) over het afdwingen van minnelijke akkoorden waarin steevast sprake is van een ‘dwarsliggende’ minderheid van de schuldeisers die volgens de eisende schuldenaar tot een andere opstelling moet worden gebracht. Een akkoord is niet een vaststellingsovereenkomst die partijen ter beëindiging van hun geschil in volle vrijheid met elkaar kunnen aangaan. In het onderhavige geval is [X] de enige schuldeiser van [verzoeker]. Het is aan beide partijen of zij met elkaar een vaststellingsovereenkomst sluiten over deze vordering; geen andere partij is daarbij betrokken. Ons recht kent het algemene beginsel van contractsvrijheid. Artikel 287a Fw. vormt een uitzondering op dat beginsel. Dat noopt tot een beperkte uitleg van de reikwijdte van dat wetsartikel. Het wetsartikel ziet op schuldregelingen (akkoorden), waartoe niet behoort de vaststellingsovereenkomst tussen één schuldenaar en diens enige schuldeiser. [verzoeker]s verzoek kan daardoor niet op artikel 287a Fw. worden gegrond. Bij gebreke van enige andere wettelijke grondslag, is hij in dat verzoek niet-ontvankelijk.
4.3. Het verzoek tot toepassing van de schuldsanering zal op een afzonderlijke rechtbankzitting behandeld worden, waarvoor [verzoeker] een oproep zal ontvangen.
5. De beslissing
De rechtbank
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op
31 maart 2011.