ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0323

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 09-2709
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie door vestiging van een coffeeshop en de gevolgen voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 31 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.E.M. Later, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, vertegenwoordigd door mr. C. Visser. De zaak betreft nadeelcompensatie als gevolg van de vestiging van een coffeeshop nabij de woning van eiseres. Eiseres heeft schadevergoeding gevorderd voor de waardevermindering van haar woning door de vestiging van de coffeeshop, die volgens haar heeft geleid tot een aanzienlijke toename van verkeersbewegingen en overlast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester van Woerden op 19 maart 2002 vergunning heeft verleend voor de vestiging van de coffeeshop, en dat eiseres in eerdere procedures al had betoogd dat deze vergunning haar belangen niet voldoende heeft beschermd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de eerdere uitspraak van 29 juni 2005 betrokken, waarin werd erkend dat de vergunningverlening van de coffeeshop nadelige gevolgen voor eiseres met zich meebracht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door eiseres overgelegde waardebepaling onvoldoende onderbouwd was, maar dat er wel degelijk sprake was van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank heeft de oude en nieuwe situatie vergeleken en vastgesteld dat de vestiging van de coffeeshop een aanzienlijke toename van bezoekers met zich meebracht, wat leidde tot meer verkeersbewegingen en overlast voor eiseres.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van €10.000,-, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft zij het besluit van verweerder vernietigd. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, vastgesteld op €1.500,-. De uitspraak is bindend en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 09/2709
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. G.E.M. Later, advocaat te ’s-Gravenhage,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden,
verweerder,
gemachtigde: mr. C. Visser, advocaat te Utrecht.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 19 maart 2002 heeft de burgemeester van Woerden vergunning verleend voor de vestiging van een coffeeshop op het perceel [adres] te [woonplaats]. Verder heeft verweerder een gedoogverklaring verleend, waarin is vermeld onder welke voorwaarden de coffeeshop mag worden geëxploiteerd.
1.2 Bij brief van 1 juni 2003 heeft wijlen de echtgenoot van eiseres verweerder verzocht om schadevergoeding voor de waardevermindering van zijn naastgelegen woonhuis door de vestiging van de coffeeshop.
1.3 Bij zijn besluit van 4 februari 2004 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Bij besluit van 8 november 2004 heeft verweerder het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 29 juni 2005, in het geding SBR 04/3286, heeft de rechtbank het ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 november 2004 vernietigd.
1.4 Eiseres heeft vervolgens een op 24 april 2007 door [A], register makelaar-taxateur te Woerden, opgestelde ‘waardebepaling’ in het geding gebracht waarin de schade in het economische verkeer is bepaald op € 50.141,--.
1.5 In juli 2009 heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) verweerder geadviseerd het verzoek om schadevergoeding af te wijzen omdat eiseres door de verleende exploitatievergunning niet in een nadeliger positie is komen te verkeren.
1.6 Op grond van dit advies heeft verweerder bij besluit van 17 augustus 2009 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 februari 2004 ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.7 Het beroep is behandeld ter zitting van 17 januari 2011, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde vergezeld van [B]. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 29 juni 2005 in de voorafgaande beroepszaak SBR 04/3286 tussen partijen.
2.2 In de uitspraak van 29 juni 2005 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat met de vergunningverlening van de coffeeshop sprake is geweest van de behartiging van een openbaar belang en dat de nadelige gevolgen van deze vergunningverlening niet zonder meer voor rekening van eiseres dienen te worden gelaten.
2.3 In haar advies van juli 2009 heeft de SAOZ gesteld dat eiseres door het besluit van 19 maart 2002 niet is benadeeld, omdat - samengevat weergegeven - eiseres door de vestiging van de coffeeshop niet in een nadeliger positie is komen te verkeren ten opzichte van de oude situatie waarin ter plaatse een horecabedrijf aanwezig was. De gestelde overlast door bezoekers van de coffeeshop betreffen feitelijke gedragingen, welke gedragingen niet zijn toe te rekenen aan de vergunningverlening, aldus de SAOZ.
2.4 In het besluit van 17 augustus 2009 heeft verweerder zich, onder verwijzing naar dit advies van de SAOZ, op het standpunt gesteld dat door eiseres niet aannemelijk is gemaakt dat zij door de vestiging van de coffeeshop schade heeft geleden.
2.5 Eiseres betoogt in beroep dat de waardevermindering door verweerder is erkend doordat verweerder de waarde van het pand op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) in verband met de vestiging van de coffeeshop met circa € 43.000,-- heeft verlaagd. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 29 juni 2005 heeft zij in mei 2007 de waardebepaling van [A] in het geding gebracht. Verweerder gaat ten onrechte voorbij aan de overlast die eiseres van de coffeeshop ondervindt, waardoor de woning in waarde is verminderd. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de overlast voornamelijk wordt ondervonden door de parkeerproblematiek veroorzaakt door de bezoekers van de coffeeshop, die door de aantallen bezoekers sterk is toegenomen ten opzichte van het eerder daar gevestigde buurtcafé. Verder ondervindt eiseres geur- en geluidsoverlast van het terras aan het water van de coffeeshop.
2.6 Hoewel de rechtbank, onder verwijzing naar haar uitspraak van 29 juni 2005, van oordeel is dat de verlaging door verweerder van de WOZ-waarde naar aanleiding van de vestiging van de coffeeshop een aanwijzing kan zijn voor het bestaan van schade, is daarmee de schade (nog) niet gegeven.
Daarvoor dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de situatie zoals deze was vóór en ná de vestiging van de coffeeshop. Omdat de eventuele waardevermindering aan de hand van objectieve factoren moet worden bepaald, kan niet zonder meer worden volstaan met de motivering dat de waardevaststelling is gebaseerd op kennis van de plaatselijke omstandigheden alsmede relevante factoren die bij een taxateur bekend zijn, doch moet worden onderbouwd welke factoren in welke mate oorzaak zijn van een waardevermindering.
2.7 De door eiseres overgelegde waardebepaling van makelaar [A] is gebaseerd op een intuïtieve, een globale en een rekenkundige benadering van de schade. Gelet op de op grond van de vorenstaande verlangde situatievergelijking en objectivering, geven deze methodes enerzijds (intuïtieve en globale) geen geobjectiveerde onderbouwing van de schade en zijn zij anderzijds niet gebaseerd op een situatievergelijking. [A] heeft zich voor de waardebepaling met name gebaseerd op de systematiek van de waardevaststelling voor de Wet WOZ. De rechtbank acht de in de waardebepaling becijferde waardedaling derhalve onvoldoende onderbouwd, reden waarom zij het standpunt van eisers dat de schade
€ 50.141,- bedraagt, niet volgt.
2.8 De SAOZ heeft aan haar rapport ten grondslag gelegd dat eiseres door de verleende exploitatievergunning voor een coffeeshop niet in een nadeliger positie is komen te verkeren ten opzichte van de oude situatie met de aanwezigheid van een horecabedrijf. Een café kan tot dezelfde hinder leiden voor de omgeving als een coffeeshop, aldus de SAOZ.
2.9 Eiseres heeft het advies van de SAOZ betwist, zoals hierna nader beschreven.
2.10 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) is de SAOZ te beschouwen als een onafhankelijke deskundige. Het college mag in beginsel dan ook op een door de SAOZ uitgebracht advies afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies van de SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven.
2.11 Eiseres heeft ter zitting, door verweerder onweersproken, gesteld dat in de oude situatie de voorheen gevestigde horecagelegenheid het karakter van een buurtcafé had. Dit café werd dagelijks bezocht door 20 à 30 personen van wie het merendeel te voet dan wel per fiets naar het café kwam, aldus eiseres. Daarentegen bedient de bewuste coffeeshop -als enige coffeeshop in de regio Woerden- een veel groter publiek. Ter zitting beschrijft eiseres dat de eigenaar het aantal bezoekers op 500 à 1000 mensen per dag schat - hij ventileert dit aantal in de media -, eiseres zelve houdt het op 200 à 300 mensen per dag, waarvan 50% per auto komt. Juist door die regiofunctie ontstaat er in de nieuwe situatie een grote toename van het aantal bezoekers, waardoor er eveneens een toename is van verkeersbewegingen. Daar komt bij dat een feit van algemene bekendheid is dat een niet onaanzienlijk deel van de bezoekers van een coffeeshop de verdovende middelen slechts afhaalt, en niet ter plekke gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de SAOZ met dit aspect rekening heeft gehouden. Het had dan ook in de rede gelegen dat de SAOZ onderzoek had gedaan naar de toename van het aantal bezoekers en verkeersbewegingen in de nieuwe situatie - die wel rechtstreeks verband houdt met de verleende exploitatievergunning.
Verder heeft eiseres ter zitting gewezen op vele vormen van overlast die bij een normaal gebruik inherent zijn aan de exploitatie van een coffeeshop en die niet of in mindere mate voorkomen bij de exploitatie van een horecagelegenheid, maar wel een aantasting vormen van haar woongenot. Ook op dit punt blijkt niet dat de SAOZ rekening heeft gehouden met dergelijke ‘niet-onrechtmatige’ hinder. De constatering van de SAOZ dat misdragingen van bezoekers en geluidsoverlast van het terras niet toe te rekenen zijn aan de verleende exploitatievergunning, is op zichzelf terecht (daarvoor dient eiseres bij verweerder een verzoek te doen om handhaving) maar laat onverlet dat er nu eenmaal overlast van een coffeeshop ervaren wordt, die niet voortkomt uit onrechtmatig handelen van bezoekers. In dat verband wijst de rechtbank er op dat ingevolge het beleid van verweerder juist is gekozen om slechts één coffeeshop binnen de gemeente Woerden toe te staan. Nu een dergelijk beleid niet geldt voor ‘traditionele’ horecagelegenheden is verweerder kennelijk ook de mening toegedaan dat een coffeeshop wat betreft de overlast voor de omgeving niet gelijk gesteld kan worden aan een café.
Eiseres heeft ten slotte gewezen op het gegeven dat algemeen en breed ervaren wordt dat de ruimtelijke uitstraling van een coffeeshop negatiever is dan de uitstraling van een doorsnee café. Ook dat standpunt acht de rechtbank –gelet ook op het feit dat softdrugs in beginsel slechts gedoogd worden- in zijn algemeenheid juist, en niet gebleken is dat de SAOZ aan dat aspect aandacht heeft besteed.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het uitgangspunt van de SAOZ dat in beide gevallen sprake is van een horecagelegenheid die wat betreft de veroorzaakte hinder voor de omgeving als gelijkwaardig beschouwd moeten worden, onjuist geacht moet worden. De rechtbank acht het rapport van de SAOZ dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen, waardoor dit advies in deze vorm niet aan de besluitvorming ten grondslag gelegd had mogen worden. Het besluit van 17 augustus 2009 is dan ook onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd, waardoor dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is gegrond.
2.12 De rechtbank dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst zal worden gegeven. In het kader van de definitieve beslechting van het geschil heeft de rechtbank ter zitting daartoe de mogelijkheden met partijen onderzocht. Beide partijen hebben ter zitting te kennen gegeven het dossier te willen sluiten. Daarbij heeft eiseres ter zitting medegedeeld dat het haar niet eens zo te doen is om het geld, maar om de erkenning dat verweerder niet juist met haar belangen is omgesprongen. Zo heeft eiseres verklaard al die jaren geconfronteerd te zijn met de gevolgen van de vergunningverlening. Terwijl verweerder met zijn besluitvorming de binnenstad van Woerden juist heeft willen ontzien van overlast geeft verweerder geen gehoor daar waar de overlast wel wordt ondervonden, aldus eiseres.
Verweerders gemachtigde heeft ter zitting - na schorsing en nader overleg - medegedeeld dat de gemeente geen mogelijkheden ziet om aan eiseres tegemoet te komen. Verder is van belang dat de bewuste vergunning is verleend in 2002 en dat het besluit op bezwaar van 8 november 2004 door deze rechtbank is vernietigd, en dat de vervolgens genomen beslissing op bezwaar van 17 augustus 2009 bij deze uitspraak wederom wordt vernietigd.
Het is tegen deze achtergrond dat de rechtbank tot de conclusie komt dat verweerder niet voor een derde keer in de gelegenheid moet worden gesteld een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij bovendien naar alle waarschijnlijkheid opnieuw deskundige(n) moeten worden ingeschakeld, een omstandigheid die opnieuw tot vertraging zal leiden.
Dat betekent dat -ondanks dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft medegedeeld daar bezwaar tegen te hebben- de rechtbank termen aanwezig acht om in dit geschil met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zelf te voorzien en in goede justitie een bedrag aan schadevergoeding vast te stellen.
2.13 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres schade heeft geleden, welke voor vergoeding in aanmerking komt. Als gezegd is onweersproken dat het coffeeshopbeleid van verweerder ertoe leidt dat de enige coffeeshop -die aan één van de uitvalswegen buiten het centrum van Woerden is gevestigd- een aanzienlijke verkeerstoename op die locatie tot gevolg heeft. Voor eiseres, die als een van de weinige bewoners in de directe nabijheid van deze coffeeshop woont was de vestiging van deze coffeeshop in deze omgeving niet te verwachten. Dit nadeel valt naar het oordeel van de rechtbank buiten het normaal maatschappelijk risico en komt dan ook voor vergoeding in aanmerking, zij het niet voor het bedrag dat eiseres in eerste instantie voorstond. Naast de hierboven reeds genoemde overwegingen heeft de rechtbank betrokken dat de woning van eiseres is gelegen aan de provinciale weg naar [woonplaats], waarbij in de directe omgeving een aantal woonhuizen is gelegen en verderop ook enkele (winkel)bedrijven en een benzinestation zijn gevestigd. De bewuste coffeeshop bevindt zich pal naast de woning van eiseres, aan de overkant van een kanaaltje van slechts enkele meters breed, naast een ophaalbrug. Hoewel een horecabedrijf altijd een zekere mate van overlast kan opleveren, moet het er voor worden gehouden dat het voorheen gevestigde horecabedrijf gezien de omvang en locatie naar zijn aard niet de overlast kan of zou kunnen veroorzaken die inherent is aan een coffeeshop op die locatie.
Met inachtneming van deze uitgangspunten heeft de rechtbank de oude en de nieuwe situatie vergeleken en zal de rechtbank in goede justitie het ten laste van de gemeente Woerden te vergoeden bedrag in verband met het door eiseres geleden nadeel bepalen op €10.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 juni 2003, de datum van indiening van het verzoek, tot aan de dag van algehele voldoening.
2.14 Ter zitting heeft eiseres de rechtbank voorts verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De redelijke termijn is in beginsel niet overschreden als de totale behandeling van de procedure niet langer dan drie jaar in beslag heeft genomen. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar duren. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen.
2.15 Vanaf de ontvangst door verweerder van het bezwaarschrift op 17 februari 2004 tot de datum van deze uitspraak zijn ruim zeven jaar verstreken. De rechtbank heeft in het gegeven dat eiseres aan de door de rechtbank in haar uitspraak van 29 juni 2005 verlangde onderbouwing van de schade eerst met het op 23 mei 2007 ingezonden rapport van [A] is voldaan, aanleiding gevonden om van de termijn van zeven jaar, een jaar en elf maanden voor rekening van eiseres te laten. Dit houdt in een overschrijding van de redelijke termijn met 2 jaar en een maand.
2.16 In een geval als dit, waarin een vernietiging door de rechtbank van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en een herhaalde behandeling door de rechter, moet de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan worden toegerekend. Indien echter in de loop van de hele procedure een of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, komt de periode waarmee de behandelingsduur is overschreden niet voor rekening van het bestuursorgaan maar voor rekening van de Staat (het ministerie van Veiligheid en Justitie).
2.17 De eerste behandeling door de rechtbank vanaf het instellen van beroep op 15 december 2004 tot de datum van uitspraak op 29 juni 2005 heeft ongeveer 6 maanden heeft geduurd, waarmee de rechtbank in deze fase de behandelingsduur van twee jaar niet heeft overschreden. De behandeling van het tweede beroep door de rechtbank vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 28 september 2009 tot de datum van deze uitspraak heeft een jaar en zes maanden geduurd, waarmee ook in deze fase de rechtbank de behandelingsduur van twee jaar niet heeft overschreden. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de gehele overschrijding van de redelijke termijn met 2 jaar en een maand aan verweerder is toe te rekenen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat geen sprake is geweest van spanning en frustratie die als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. De door eiseres geleden schade moet worden vastgesteld op drie maal € 500,--, dat is € 1.500,--.
2.18 De rechtbank veroordeelt verweerder ten slotte in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend op € 644,-- (de rechtbank heeft hiervoor in aanmerking genomen een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting). Voorts komt eiseres in aanmerking voor vergoeding van de door makelaar [A] opgestelde waardebepaling waarvan de rechtbank de kosten begroot op 3,5 uur maal € 50,-- per uur, vermeerderd met 19% BTW, totaal € 208,25.
Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 17 augustus 2009;
3.3 voorziet zelf in de zaak en herroept het besluit van 4 februari 2004;
3.4 bepaalt dat aan eiseres ter zake van nadeelcompensatie een bedrag van € 10.000,-- (ZEGGE: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2003 tot aan de dag der voldoening, wordt toegekend, te betalen door verweerder aan eiseres;
3.5 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.6 veroordeelt verweerder tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM tot een bedrag van € 1.500,-- te betalen aan eiseres;
3.7 bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 150,-- vergoedt;
3.8 veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 852,25, te betalen aan eiseres.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Veenendaal als rechter en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2011.
De griffier: De rechter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. J.W. Veenendaal
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.