RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
NedTrain B.V., gevestigd te Utrecht, eiseres,
gemachtigde: mr. W.J. Koppert, advocaat werkzaam bij NS Groep N.V., afdeling Corporate Legal te Utrecht,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder,
gemachtigde: R. van den Brink.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 22 april 2010 heeft verweerder het tijdvak waarin de werkneemster [werkneemster] (hierna: de werkneemster) jegens eiseres als werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken. Die verlenging - ook wel loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de normale wachttijd van 104 weken, op de grond dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest en er geen
deugdelijke grond is voor dit verzuim.
1.2 Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft verweerder het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van gelijke datum, ongegrond verklaard.
1.3 De werkneemster heeft medegedeeld niet aan het geding te willen deelnemen en heeft toestemming gegeven voor toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres.
1.4 De zaak is behandeld ter zitting van 11 februari 2011. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde vergezeld van [A], personeelsadviseur bij eiseres. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde. Eiseres en verweerder hebben ter zitting hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 De werkneemster, wonende te [woonplaats], is op 1 december 1975 bij (een rechtsvoorgangster van) eiseres in dienst getreden en is sinds 2002 werkzaam als dienstindeler gedurende 36 uur per week met als standplaats Zutphen. De werkneemster is op grond van haar medische problematiek (chronische wondroos en diabetes) in samenhang met haar fors overgewicht niet in staat de standplaats Zutphen te bereiken op momenten dat haar klachten (die met regelmaat terugkeren) zich manifesteren. Eiseres heeft de werkneemster op grond daarvan in 2006 in staat gesteld om tijdelijk haar werkzaamheden vanuit huis dan wel vanuit de locatie [woonplaats] te verrichten. Bij brief van 11 oktober 2007 heeft eiseres de werkneemster bericht continuïteit te verlangen in haar aanwezigheid op de locatie Zutphen en niet langer te accepteren dat de werkneemster vanuit huis of vanuit de locatie [woonplaats] haar werkzaamheden uitvoert.
2.2 Op 16 januari 2008 is de werkneemster arbeidsongeschikt geworden voor haar werkzaamheden. De bedrijfsarts heeft de werkneemster in staat geacht haar eigen en andere passende werkzaamheden te verrichten, maar niet in staat geacht om in de tijden dat de klachten optreden, haar standplaats in Zutphen te bereiken.
2.3 Bij brief van 22 oktober 2008 heeft eiseres de werkneemster meegedeeld dat nu een tijdelijke voorziening voor taxivervoer niet mogelijk is gebleken – verweerder heeft immers de daartoe strekkende aanvraag van de werkneemster afgewezen, voor haar in Hengelo een tijdelijke werkplaats is gecreëerd, welke zij met eigen vervoer kan bereiken. Het doel blijft dat werkneemster vanuit de standplaats Zutphen haar eigen werkzaamheden weer gaat verrichten.
2.4 Bij brief van 24 februari 2009 heeft eiseres de werkneemster meegedeeld dat haar standplaats om organisatorische redenen Zwolle wordt.
2.5 Bij brief van 7 mei 2009 heeft eiseres de werkneemster bericht dat nu re-integratie in eigen werk op grond van het advies van de bedrijfsarts van 22 april 2009 door vervoersproblemen niet mogelijk is, de re-integratie-inspanningen mede gericht zullen zijn op het vinden van passend werk buiten de eigen organisatie.
2.6 Op 13 mei 2009 heeft de werkneemster een deskundigenoordeel aangevraagd over haar arbeids(on)geschiktheid. Bij brieven van 5 juni 2009 heeft verweerder, op grond van de rapportages van 26 mei 2009 (verzekeringsgeneeskundig) en 4 juni 2009 (arbeidskundig), eiseres en de werkneemster bericht dat de werkneemster niet in staat wordt geacht haar eigen werkzaamheden vanuit haar standplaats te Zwolle te verrichten, maar wel in staat wordt geacht haar eigen werk aangepast (dat wil zeggen vanuit de thuissituatie of vanuit een locatie die zij wel kan bereiken) te verrichten.
2.7 De werkneemster heeft vervolgens in rechte gevorderd dat eiseres haar in staat moet stellen haar werkzaamheden op de normale gebruikelijke wijze vanuit huis, de vestiging Hengelo en/of [woonplaats] te verrichten. Bij vonnis van 25 augustus 2009 van de rechtbank Zutphen, sector kanton, heeft de kantonrechter in kort geding deze vordering afgewezen. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen dat eiseres op goede gronden heeft kunnen oordelen dat re-integratie in het eigen werk niet meer te verwachten is en dat de weigering om de werkneemster in aangepast werk vanuit de locatie [woonplaats] of Hengelo te laten werken de rechterlijke toets kan doorstaan. De werkneemster heeft hoger beroep ingesteld.
2.8 In hoger beroep heeft het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 20 april 2010 in kort geding het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het Gerechtshof heeft daarbij onder meer overwogen dat de standplaats Zwolle deel uitmaakt van de eigen arbeid die de werkneemster in het kader van haar arbeidsovereenkomst dient te verrichten. Verder acht het Gerechtshof de keuze die eiseres heeft gemaakt om het bedrijfsbureau te concentreren in Zwolle en het beleid te voeren dat de dienstindelers op de standplaats Zwolle werkzaam dienen te zijn, niet onredelijk.
Onder rechtsoverweging 5.10 heeft het Gerechtshof voorts het volgende overwogen:
“Voor zover de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in hun rapportages die ten grondslag liggen aan het deskundigenoordeel van 5 juni 2009 aangeven dat van Nedtrain kan worden verlangd dat zij het eigen werk van [werkneemster] zodanig aanpast dat [werkneemster] dit structureel niet vanuit haar standplaats Zwolle hoeft te verrichten, staat voor het hof voorshands niet voldoende vast of van Nedtrain - in verband met de haar in beginsel toekomende ondernemersvrijheid - in redelijkheid kan worden gevergd een dergelijke (aangepaste) functie voor [werkneemster] duurzaam te creëren. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het creëren van zo’n functie in feite een structurele doorkruising zou zijn van de door Nedtrain gekozen bedrijfsvoering en inrichting van haar onderneming en het ten aanzien van dienstindelers gevoerde beleid. Ook neemt het hof in aanmerking dat de oorzaak van arbeidsongeschiktheid van [werkneemster] niet binnen de werksfeer is gelegen en dat op [werkneemster] de verplichting rust passende arbeid te verrichten. Al met al acht het hof de onderhavige vorderingen van [werkneemster] tot tewerkstelling niet toewijsbaar in deze kort gedingprocedure.”
2.9 In de beoordeling van 20 april 2010 van de re-integratie-inspanningen van eiseres heeft verweerders arbeidsdeskundige geconcludeerd dat een onvoldoende re-integratieresultaat is bereikt. Eiseres heeft een herplaatsingskans in spoor 1 voorbij laten gaan en re-integratie in spoor 2 is te vroeg c.q. onnodig ingezet. Van eiseres mag, gezien de beperkingen van de werkneemster, verlangd worden de werkzaamheden conform het voorstel van de werkneemster aan te passen.
Op grond van deze rapportage heeft verweerder het besluit van 22 april 2010 genomen.
2.10 In de rapportage van 27 augustus 2010 heeft verweerders bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd geen aanleiding te vinden om af te wijken van de rapportage van de arbeidsdeskundige van 20 april 2010. Als eindoordeel heeft de bezwaararbeidsdeskundige vermeld dat eiseres de werkneemster passend werk in spoor 1 had moeten blijven aanbieden (deels thuis, deels vanaf een nabijgelegen NS station, en deels vanaf de werklocaties Zwolle/Arnhem/Nijmegen. Eiseres had voorts in het licht van de uitspraak van de rechtbank in Zutphen naast re-integratie-inspanningen richting spoor 1, spoor 2 activiteiten kunnen inzetten.
Op grond van deze rapportage heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2.11 Eiseres heeft in beroep - kort samengevat - betoogd dat:
- het besluit gebrekkig gemotiveerd is door niet (medisch) onderbouwde causale verbanden te leggen tussen het wegvallen van vermeende werkafspraken en de langdurige arbeidsongeschiktheid. De klachten van de werkneemster zijn juist niet werk-gerelateerd.
- het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid
- verweerder de uitspraken van de rechtbank Zutphen en het Gerechtshof Arnhem, die beide zien op de toepassing van de re-integratieverplichtingen, te gemakkelijk ter zijde schuift en haaks daarop besluit.
2.12.1 Artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) luidt als volgt:
“Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”
2.12.2 Op grond van artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt verweerder of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
2.12.3 De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht, zijn neergelegd in het ‘Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen’, en de bijlage bij de regeling ‘Beleidsregels beoordelingskader poortwachter’ (hierna: de Beleidsregels).
2.13 Het besluit tot oplegging van de loonsanctie is een door verweerder genomen besluit met een voor eiseres belastend karakter. Gelet daarop - en mede in aanmerking genomen de Beleidsregels - is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied.
2.14 Het Gerechtshof Arnhem heeft in zijn arrest van 20 april 2010 geoordeeld dat de standplaats Zwolle deel uitmaakt van de eigen arbeid die de werkneemster in het kader van haar arbeidsovereenkomst dient te verrichten. De rechtbank ziet voor haar beoordeling in de onderhavige procedure geen aanleiding om hierover een ander standpunt in te nemen. Dat wil zeggen dat de rechtbank verweerder niet volgt in zijn ter zitting verdedigde standpunt dat het eigen werk van eiseres de werkzaamheden betrof die zij vanuit haar huis dan wel vanuit de vestiging Hengelo of [woonplaats] kon uitvoeren.
Met het Gerechtshof acht de rechtbank verder de keuze die eiseres heeft gemaakt om haar bedrijfsbureau te concentreren in Zwolle en het beleid te voeren dat de dienstindelers op de standplaats Zwolle werkzaam dienen te zijn, niet onredelijk.
2.15 In de Beleidsregels is neergelegd dat werkgever en werknemer in het kader van de re-integratie van elkaar niet meer kunnen verwachten dan wat redelijk is. Ook dient verweerder te toetsen of werkgever en werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. De rechtbank is - anders dan verweerders (bezwaar)arbeidsdeskundigen - mede gelet op hetgeen het Gerechtshof te Arnhem in rechtsoverweging 5.10 heeft overwogen, van oordeel dat van eiseres in redelijkheid niet behoeft te worden verlangd dat zij, in afwijking van de door haar gekozen bedrijfsvoering en het ten aanzien van de dienstindelers gevoerde beleid en in afwijking van de oordelen van de rechtbank Zutphen en het Gerechtshof Arnhem, in het kader van haar re-integratieverplichtingen, de werkneemster aan had moeten bieden haar werkzaamheden vanuit huis dan wel vanuit de locatie [woonplaats] of Hengelo te verrichten.
2.16 Eiseres heeft de werkneemster zeer geruime tijd, ook vóór haar ziekmelding in januari 2008, in de gelegenheid gesteld om haar werkzaamheden op tijdelijke basis vanuit haar huis dan wel vanuit de locatie [woonplaats] of Hengelo te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in mei 2009, mede gezien de rapportages van haar bedrijfsarts en de onwilligheid van de werkneemster om mee te werken aan gewichtsreductie, tot de conclusie mogen komen dat er onvoldoende perspectief was om nog aan te nemen dat structurele re-integratie in het eigen werk op de standplaats Zwolle tot de mogelijkheden behoorde. Door vanaf dat moment haar re-integratie-inspanningen te richten op het tweede spoor, is eiseres niet tekortgeschoten in haar verplichtingen.
2.17 Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het besluit van 27 augustus 2010 houdt daarom in rechte geen stand.
2.18 Eiseres is, als overwogen, niet tekort geschoten voor wat betreft de door haar verrichte re-integratie-inspanningen in spoor 1. Het gebrek dat op grond daarvan aan het besluit van 27 augustus 2010 kleeft, kan daarom niet met een nader besluit worden gerepareerd. Omdat de re-integratie-inspanningen die eiseres in het kader van spoor 2, zoals neergelegd in onder meer de rapportage re-integratietraject van 12 februari 2010, heeft verricht, door verweerder niet als onvoldoende zijn beoordeeld en tussen partijen ook niet in geschil zijn, ziet de rechtbank aanleiding om gebruik te maken van de haar in artikel 8:72, vierde lid en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien en in dat kader het primaire besluit van 22 april 2010 te herroepen.
2.19 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
2.20 Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd verklaard dat aan eiseres kosten in rekening worden gebracht voor juridische bijstand van de NS Groep N.V., afdeling Corporate Legal. In verband hiermee ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten zijn begroot op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting à € 437,- per punt).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 augustus 2010;
- herroept het besluit van 22 april 2010;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 874,-, te betalen aan eiseres.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Veenendaal als voorzitter, en mr. G.J. van Binsbergen en mr. B.J. Schueler als leden, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2011.
De griffier: De voorzitter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. J.W. Veenendaal
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.