beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel, handelskamer
Zaak- / rekestnummer: 298782 / HA RK 10-536
Beschikking van 23 maart 2011
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. H. Cornelis te Utrecht,
de stichting
SINT ANTONIUS ZIEKENHUIS,
gevestigd te Nieuwegein,
verweerster,
advocaat mr. M.J. de Groot te Utrecht.
Partijen worden hierna [eiseres] en Sint Antonius genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [eiseres];
- het verweerschrift van Sint Antonius;
- het proces-verbaal van behandeling van een verzoekschrift, gehouden op 4 maart 2011.
2. De feiten
2.1. Op 19 april 2005 heeft [eiseres] in het Sint Antonius ziekenhuis, locatie Oudenrijn, op verdenking van een ovariumcyste een proeflaparotomie ondergaan. Deze operatie is uitgevoerd door mevrouw dr. [gynaecologe], gynaecologe.
2.2. De onder punt 2.1. vermelde operatie is - achteraf bezien - onnodig geweest, omdat deze is gebaseerd op onvolledig c.q. onzorgvuldig onderzoek en een verkeerde diagnose.
2.3. Bij brief van 16 januari 2007 heeft [eiseres] Sint Antonius aansprakelijk gesteld.
2.4. Bij brief van 23 mei 2007 heeft (MediRisk namens) Sint Antonius aan [eiseres] medegedeeld geen aansprakelijkheid te erkennen.
2.5. Bij brief van 16 december 2008 met als bijlagen een drietal adviezen van medisch adviseurs, gericht aan MediRisk, heeft [eiseres] Sint Antonius verzocht haar standpunt met betrekking tot de aansprakelijkheid te herzien.
2.6. Bij brief van 25 februari 2009 heeft (MediRisk namens) Sint Antonius aangegeven dat de toegezonden adviezen van de medisch adviseurs niet tot een ander standpunt leiden.
2.7. Op 17 maart 2009 heeft [eiseres] bij deze rechtbank een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht (zaak-/rekestnummer 264609 / HA RK 09-105) ingediend. De door de rechtbank benoemde deskundige, prof. dr. M.E. Vierhout als gynaecoloog verbonden aan het UMC Radboud in Nijmegen, heeft op 28 oktober 2009 een rapport uitgebracht, waarvan de inhoud, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“Vraag 1.
Hebben de bij de diagnostiek en de behandeling van mevrouw [eiseres] betrokken artsen in het Sint Antonius Ziekenhuis in de periode van 23 december 2004 tot en met 19 april 2005 gehandeld conform de destijds voor hun geldende professionele standaard? Kunt U Uw antwoord onderbouwen met literatuur indien mogelijk? Mocht U van mening zijn dat niet conform de geldende professionele standaard is gehandeld, kunt U dan aangeven hoe dan wel gehandeld had moeten worden met, zo mogelijk verwijzing naar literatuurgegevens?
Indien U van mening bent dat sprake is geweest van medisch handelen dat niet conform de destijds geldende professionele standaard was, dan verzoek ik U tevens de volgende vragen te beantwoorden.
Antwoord: ik ben van mening dat de betrokkenen artsen niet hebben gehandeld volgens de professionele standaard. In essentie dient de vraag beantwoord te worden of er voldoende zekerheid was over de diagnose: “multiloculaire ovariumcyste van grote omvang” om direct over te gaan tot een proeflaparotomie. Indien de diagnose multiloculaire ovariumcyste van grote omvang met zekerheid dan wel redelijke zekerheid kan worden gesteld is het direct uitvoeren van een proeflaparotomie adequaat. In het onderhavige geval is dus de kernvraag of er een redelijke twijfel aan de genoemde diagnose was. Mijns inziens was er echter op grond van de gegevens een redelijke twijfel aanwezig. Ik baseer dit op de volgende gegevens:
1. Het verslag van de radioloog van het uitgevoerde CT-onderzoek van 23.12.2004. De radioloog stelt hierin dat in het kleine bekken geen afwijkingen worden gezien en voor zover te beoordelen aan de uterus en adnexa geen afwijkingen. De formulering laat weliswaar enige twijfel maar uit dit verslag is in ieder geval niet op te maken dat de radioloog zeker is van een ovariumtumor.
2. Het consult van dr. [A] op 20.01.2005 is eveneens niet bewijzend voor de diagnose ovariumcyste. Immers, hij beschrijft dat de cyste iets hoger in de buik ligt. Verder vindt hij bij het vaginaal toucher geen afwijkingen naast de uterus. Wel beschrijft hij dat de cyste het aspect van een ovariumcyste heeft. De beschreven tekenen, te weten een sponsachtig aspect, zijn echter niet pathognomisch voor een ovariumcyste.
3. Het CA-125 gehalte bleek normaal te zijn. Dit sluit een ovariumcyste niet uit echter het normaal zijn van deze tumormarker met een grote cyste ondersteunt deze diagnose niet.
4. Zoals beschreven in het operatieverslag blijkt tijdens het onderzoek op de operatiekamer de cyste in de bovenbuik te liggen. Letterlijk: “vanaf navel hoogte tot aan de ribbenboog” Dit is niet gebruikelijk voor een ovariumcyste.
Geen der bovengenoemde punten zijn bewijzend dat het niet om een multiloculaire ovariumcyste van forse omvang gaat. In gezamenlijkheid echter is er mijns inziens voldoende grond om te twijfelen aan deze diagnose. Dit temeer ook omdat een ander beleid in de rede had gelegen.
Gezien het lange tijdsinterval tussen poliklinisch bezoek in januari 2005 en de operatie op 19.04.2005 was het redelijk geweest om patiënte, alvorens de laparotomie uit te voeren, nog na te kijken en het beleid eventueel bij te stellen . Overigens was dit ook in de status geadviseerd bij de notities ten tijde van het telefonisch consult bij de huisarts op of rond 6 april 2005. Behalve de reeds vermelde twijfel aan de diagnose was dit ook redelijk geweest gezien de mogelijkheid van een verandering van grootte of het aspect van de eerder genoemde gevonden cyste. Immers, er is een mogelijkheid dat de cyste spontaan zou zijn verdwenen of dat de cyste een geheel ander karakter zou hebben gekregen bijvoorbeeld met
ascites en peritoneale implantaties. Dit laatste had dan weer een volledig ander beleid teweeg gebracht.
Gezien de twijfel die had moeten bestaan aan de diagnose ovariumcyste had mijns inziens een laparoscopische inspectie eventueel aangevuld door een laparotomie bij bevestiging van de diagnose ovariumcyste, uitgevoerd kunnen worden, Ook bij de aanwezigheid van cyste zoals hier aanwezig was, is dit als regel, mogelijk. In onderhavig geval was dan, bij normale genitalia interna, de noodzaak van een proeflaparotomie niet aanwezig geweest.
Van de zijde van KBS advocaten wordt, na lezing van het conceptadvies, de vraag gesteld of het uitvoeren van een diagnostische laparoscopie niet gecontraindiceerd is in verband met het gevaar op aanprikken van de tumor Ik ben van mening dat, bij zorgvuldige techniek van laparoscopie, deze kans zeer klein is en dat dit de uitvoering van een diagnostische laparoscopie niet had moeten tegenhouden.
Vraag 2.
Wat zijn naar uw mening momenteel de gevolgen voor betrokkene op uw vakgebied die in medisch causaal verband staan met dit in bovenvermelde zin onzorgvuldig handelen?
Antwoord:
Op dit moment ondervindt patiënte geen nadelige gevolgen op gynaecologisch terrein. Er zijn geen gynaecologische klachten. Bij gynaecologisch onderzoek zijn er geen afwijkingen gevonden. Te vermelden valt het feit dat na de betreffende laparotomie patiënte een kind heeft gekregen.
Vraag 3.
Wilt u zonodig aangeven op welk ander vakgebied deze gevolgen nader door een andere specialist
dienen te worden onderzocht.
Antwoord:
Gezien het ontsierende litteken valt een medebeoordeling door een plastisch chirurg te overwegen.
Vraag 4.
Wat zijn momenteel de gevolgen en beperkingen op uw vakgebied die ook bij adequaat medisch
handelen zouden zijn opgetreden?
Antwoord:
Niet van toepassing.
Vraag 5.
Wilt u gemotiveerd aangeven hoe groot u de kans acht dat bij zorgvuldig medisch handelen de door u
eventueel vastgestelde restverschijnselen bij betrokkene ook zouden zijn opgetreden.
Antwoord:
Niet van toepassing.
Vraag 6.
Is er thans sprake van een medische eindtoestand?
Antwoord:
Mijns inziens is er op dit moment sprake van een medische eindtoestand. Met dien verstande dat correctie van het mediane buiklitteken nog te overwegen valt zoals eerder vermeld.”
2.8. Bij brief van 17 december 2009 heeft Sint Antonius aan [eiseres] medegedeeld dat zij aansprakelijkheid erkent.
3.1. [eiseres] verzoekt de rechtbank bij beschikking:
a. Sint Antonius te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade ter zake van de medische fout en de gevolgen daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, althans tot vergoeding van een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vaststelt;
b. Sint Antonius te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 15.067,32 aan buitengerechtelijke kosten, althans tot vergoeding van een zodanig bedrag aan buitengerechtelijke kosten als de rechtbank in goede justitie vaststelt;
c. de kosten van [eiseres] ter zake van dit deelgeschil te begroten op basis van hetgeen door [eiseres] in punt 25 en 26 van het verzoek is aangegeven en Sint Antonius te veroordelen tot vergoeding van dat bedrag.
3.2. Aan dit verzoek legt [eiseres] het volgende ten grondslag. Sint Antonius heeft aansprakelijkheid erkend voor de medische fout. Hoewel partijen daarna in overleg zijn getreden om tot een vaststellingsovereenkomst te komen, zijn partijen er tot op heden niet in geslaagd over alle schadeposten overeenstemming te bereiken. Aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst staat thans nog in de weg het verschil van mening over de omvang van de vergoeding van immateriële schade en de omvang van de buitengerechtelijke kosten. De buitengerechtelijke kosten heeft [eiseres] bovendien als volgt gespecificeerd:
- kosten medisch adviseurs € 2.400,30
- advocaatkosten tot 17 december 2009 8.984,50 (inclusief BTW)
- foto’s en griffierecht 112,52
- advocaatkosten vanaf 17 december 2009 3.570,00 (inclusief BTW)
3.3. Sint Antonius voert verweer. Op de standpunten van partijen zal de rechtbank hierna indien en voor zover nodig nader ingaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] heeft het verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade neergelegd in de artikelen 1019w tot 1019cc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
4.2. Op grond van artikel 1019w lid 1 Rv kan, indien een persoon die een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
smartengeld
4.3. Ter zake van immateriële schade stelt [eiseres] zich op het standpunt dat een vergoeding van € 25.000,- op zijn plaats is. Sint Antonius bestrijdt dit onderdeel van de vordering op het punt van de hoogte en vindt dat een vergoeding van € 5.000,- recht doet aan de situatie. Sint Antonius is van mening dat een bedrag van € 25.000,- niet in redelijke verhouding staat met bedragen die in andere zaken zijn uitgekeerd bij vergelijkbare ontsieringen van het lichaam. Sint Antonius verwijst daartoe naar diverse nummers in de Smartengeldgids 2009.
De rechtbank neemt bij dit onderdeel van het verzoek in aanmerking dat er sprake is van een medische fout die daarin bestaat dat er een verkeerde diagnose is gesteld met als gevolg dat de operatie die [eiseres] heeft ondergaan niet aan de orde zou zijn geweest indien de diagnose juist zou zijn gesteld. Gezien de in het geding gebrachte foto’s, die dateren van januari 2010, derhalve geruime tijd na de operatie in april 2005, heeft [eiseres] daaraan een zeer ontsierend litteken overgehouden. Daarnaast ondervindt [eiseres] ook in bepaalde situaties een trekkend gevoel ter plaatse van het litteken en/of uitstralende pijn naar haar been. Daarbij in aanmerking genomen dat [eiseres] ten tijde van de operatie in april 2005 slechts 24 jaar oud was, acht de rechtbank een smartengeldvergoeding van € 17.500,00 op grond van het vooroverwogene passend en redelijk.
4.4. De wettelijke rente over de smartengeldvergoeding is toewijsbaar vanaf de datum van de medische fout, derhalve vanaf 19 april 2005. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar het bepaalde in artikel 6:119 BW gelezen in samenhang met artikel 6:83 aanhef en onder b BW.
buitengerechtelijke kosten
4.5. [eiseres] verzoekt daarnaast dat Sint Antonius wordt veroordeeld tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 15.067,32. De rechtbank stelt daarbij, naar aanleiding van de discussie van partijen daaromtrent, het volgende voorop. Volgens vaste jurisprudentie leidt de schadebeperkingsplicht van een benadeelde er niet toe dat een verplichting moet worden aangenomen om een toevoeging aan te vragen zodra hij/zij daarvoor in aanmerking zou komen en/of om van een verleende toevoeging gebruik te maken. De discussie over de aard van de toevoeging en in hoeverre daarop reeds is gedeclareerd en nog zou kunnen worden gedeclareerd is derhalve niet relevant in de verhouding tussen [eiseres] en Sint Antonius. Dit betekent dat de rechtbank zal beoordelen of, en zo ja, in hoeverre de door [eiseres] gemaakte (te maken) buitengerechtelijke kosten voor vergoeding door Sint Antonius in aanmerking komen, nu Sint Antonius van mening is dat de door [eiseres] gestelde buitengerechtelijke kosten niet de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW kunnen doorstaan. De rechtbank is van oordeel dat het, gezien de door Sint Antonius gemaakte medische fout, alleszins redelijk is dat [eiseres] kosten, waaronder kosten van rechtsbijstand, maakt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat deze kosten alleen voor matiging in aanmerking komen indien [eiseres] daarbij onredelijke keuzes zou hebben gemaakt of er een afspraak is gemaakt tussen partijen over het (te vergoeden) tarief. Van dit laatste is niet gebleken. Voor wat betreft de keuze van juridische bijstand geldt het volgende. [eiseres] heeft tot twee maal toe een andere advocaat moeten inschakelen omdat de eerdere advoca(a)t(en) niet die bijstand verleende(n) die [eiseres] (mocht) verwachtte(n). Anders dan Sint Antonius voorstaat, valt [eiseres] daarvan evenmin een verwijt te maken. Op die grond is matiging derhalve ook niet aan de orde. De rechtbank is op basis van het vooroverwogene dan ook van oordeel dat de verzochte veroordeling tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten volledig moet worden toegewezen.
kosten deelgeschil
4.6. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [eiseres] te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Ook deze kosten dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Sint Antonius vindt het aantal aan de zaak, meer in het bijzonder aan het opstellen van het verzoekschrift bestede uren erg hoog en is van mening dat dit gematigd dient te worden. De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de rechtbank een voor wat betreft de omvang en complexiteit daarvan beperkt deelgeschil. [eiseres] heeft gesteld dat met het opstellen van het verzoek, de voorbereiding van het deelgeschil en de mondelinge behandeling 20,24 uren zijn gemoeid. Het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is naar het oordeel van de rechtbank echter bovenmatig. De rechtbank zal het met de opstelling van het verzoekschrift gemoeide aantal uur begroten op 9 uren en die van de voorbereiding en zitting op 6 uren, zodat 15 uren voor vergoeding in aanmerking komen. Tussen partijen is niet in discussie het door de advocaat van [eiseres] gehanteerde uurtarief van € 200,00 exclusief BTW. De rechtbank acht een dergelijk tarief ook verdedigbaar, zodat toewijsbaar is € 3.570,00 inclusief BTW te vermeerderen met het door [eiseres] betaalde griffierecht van (na correctie van dit griffierecht door de rechtbank) € 258,00, in totaal dus € 3.828,00.
5.1. veroordeelt Sint Antonius om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 17.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2. veroordeelt Sint Antonius om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 15.067,32 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
5.3. stelt de buitengerechtelijke kosten voor deze procedure vast op € 3.828,00 en veroordeelt Sint Antonius tot betaling van die kosten aan [eiseres];
5.4. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2011.?