ECLI:NL:RBUTR:2011:BP9724

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 11-800
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor illegale huisvesting van buitenlandse werknemers op camping in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 31 maart 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van Dijnselburg Recreatie en Verblijf B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. Het verzoek betreft een last onder dwangsom die aan de verzoekster is opgelegd, waarbij zij werd gelast het bedrijfsmatig huisvesten van (buitenlandse) werknemers in chalets en caravans op camping 'Dijnselhoek' te beëindigen. De last werd opgelegd omdat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Recreatie' heeft. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster, ondanks haar betoog dat het gebruik niet in strijd was met het bestemmingsplan, niet kon worden gevolgd. De voorzieningenrechter stelde vast dat de verzoekster actief betrokken was bij de overtreding van het bestemmingsplan door samen te werken met uitzendbureaus die werknemers op de camping huisvesten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de overtreding en dat de verzoekster als medepleger van de overtredingen kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft de begunstigingstermijn voor het beëindigen van de overtreding verlengd tot 15 april 2011, maar heeft het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van bestemmingsplannen en de verantwoordelijkheden van eigenaren van vastgoed in relatie tot de bestemming van hun gronden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 11/800
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van
Dijnselburg Recreatie en Verblijf B.V., gevestigd te Lunteren, verzoekster,
gemachtigden: [verzoekster] en mr. R.H. Bekker en mr. I. van Loon, beiden advocaat te Amsterdam,
over een besluit van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder,
gemachtigden: mr. M. el Hachmioui, [medewerker] en [medewerker 2], allen werkzaam bij de gemeente Zeist.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 31 januari 2011, verzonden 31 januari 2011, kenmerk 11UIT00530, (het bestreden besluit) waarbij verweerder aan verzoekster heeft gelast binnen twee maanden na de verzending van het besluit het bedrijfsmatig huisvesten van (buitenlandse) werknemers in chalets / caravans op camping ‘Dijnselhoek’, kadastraal bekend als gemeente Zeist, sectie P, nummers 1021 en 1311 (gedeeltelijk), te beëindigen en beëindigd te houden, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per week, met een maximum van € 300.000,-. Ter zitting heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 1 april 2011.
1.2 Het verzoek is, gevoegd met de verzoeken met zaaknummers SBR 11/793 en SBR 11/797, behandeld ter zitting van 17 maart 2011. Namens verzoekster zijn verschenen gemachtigden voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen gemachtigden voornoemd.
Overwegingen
2.1 Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over een eventueel geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.2 De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.3 Verzoekster is eigenaar van camping ‘Dijnselhoek’ (hierna: de camping). Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd om het bedrijfsmatig huisvesten van (buitenlandse) werknemers in chalets / caravans op de camping ongedaan te maken. Het door verzoekster daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 april 2010 ongegrond verklaard. Het door verzoekster daartegen bij deze rechtbank ingestelde beroep (zaaknummer SBR 10/1686) is nog niet ter zitting behandeld.
Bij afzonderlijke besluiten van 31 januari 2011 heeft verweerder aan Adecco Personeelsdiensten B.V. (hierna: Adecco), Otto Work Force B.V. (hierna: Otto) en verzoekster een last onder dwangsom opgelegd om het bedrijfsmatig huisvesten van (buitenlandse) werknemers in chalets / caravans op de camping ongedaan te maken.
Otto huurt huisvesting op de camping van verzoekster. Op basis daarvan heeft Otto, naar eigen zeggen, circa 200 van haar werknemers op de camping gehuisvest. Adecco huurt, naar eigen zeggen, voor 0 tot 160 van haar werknemers huisvesting van [X] Verhuur en Exploitatie B.V.; een gedeelte van deze werknemers is gehuisvest op de camping. [X] Verhuur en Exploitatie B.V. is, evenals verzoekster, onderdeel van het concern van [X]. De huurovereenkomsten met Otto en Adecco zijn door verzoekster niet overgelegd.
2.4 Op 24 november 2008 en op 12 januari 2009 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de gemeente en verzoekster, vertegenwoordigd door [X]. Uit de verslagen die van die gesprekken zijn opgesteld blijkt dat [X] de camping, in afwachting van de definitieve ontwikkeling van het gebied, tijdelijk wilde gebruiken voor de huisvesting van Midden- en Oost-Europese seizoensarbeiders. In het gesprek van 12 januari 2009 heeft [X] te kennen gegeven dat hij daartoe huurovereenkomsten heeft gesloten met Otto en Adecco.
2.5 Verweerder heeft op 17 februari 2009 besloten om een inventarisatie te laten uitvoeren van de situatie op de camping. Daarvan is op 15 april 2009 het rapport “Inventarisatie van camping Dijnselhoek” opgesteld. Uit dat rapport blijkt dat medewerkers van verweerder de camping op 25 maart 2009 en 8 april 2009 hebben bezocht. Zij hebben daarbij onder meer geconstateerd dat in de chalets en stacaravans Midden- en Oost-Europese werknemers werden gehuisvest. Tijdens de controle op 8 april 2009 waren 87 werknemers van Adecco en 215 werknemers van Otto op de camping gehuisvest. De buitendienstinspecteur van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat aan de hand van bij de receptie van de camping opgehangen lijsten is vastgesteld hoeveel werknemers er op de camping aanwezig waren en in dienst van welk uitzendbureau. Uit een rapport van een controle op 15 juli 2009 blijkt dat er op dat moment 500 tot 550 werknemers op de camping verbleven. Uit de bij dit rapport gevoegde foto’s blijkt dat op de camping diverse auto’s en busjes met het logo van Otto en diverse auto’s met Poolse kentekens waren geparkeerd. In een rapport van een controle op 4 juni 2010 is, onder verwijzing naar de eerdere constateringen, vastgesteld dat de camping in afwijking van de bestemming werd gebruikt. In een rapport van een controle op 18 augustus 2010 staat dat tijdens de controle geen wijzigingen zijn aangetroffen ten opzichte van de controle van 4 juni 2010. Er stonden acht auto’s van Otto en diverse privé-auto’s uit Oost-Europese landen. In een rapport van een controle op 17 januari 2011 is, onder verwijzing naar de eerdere constateringen, vastgesteld dat de camping in afwijking van de bestemming wordt gebruikt.
2.6 Bij brief van 23 augustus 2010 heeft verweerder verzoekster medegedeeld voornemens te zijn haar een last onder dwangsom op te leggen omdat het gebruik van de camping voor het bedrijfsmatig huisvesten van (buitenlandse) werknemers in strijd is met het geldende bestemmingsplan ‘Amersfoortseweg en omgeving’ (hierna: het bestemmingsplan). Verzoekster is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. Verzoekster heeft daarvan gebruik gemaakt bij brief van 6 september 2010. Op 3 november 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verzoekster en de wethouder. Bij brief van 9 november 2010 heeft verweerder verzoekster in de gelegenheid gesteld om voor 1 december 2010 te komen met een voorstel om de illegale situatie in het eerste kwartaal van 2011 te beëindigen. Bij brief van 2 december 2010 heeft verzoekster aan verweerder een voorstel gedaan dat onder meer inhoudt dat het gebruik per 1 januari 2016 wordt beëindigd. Bij brief van 8 december 2010 heeft verweerder te kennen gegeven dat hij dit geen realistisch voorstel vindt en dat hij geen aanleiding ziet voor overleg. Verzoekster is in deze brief in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 15 december 2010 een realistisch voorstel te doen; daarbij is verzoekster gewaarschuwd dat bij gebreke daarvan de handhavingsprocedure zal worden voorgezet. Bij brief van 29 december 2010 heeft verweerder zijn standpunt, op verzoek van verzoekster, nader toegelicht.
2.7 Bij besluit van 31 januari 2011 heeft verweerder verzoekster gelast binnen twee maanden na de verzending van het besluit het bedrijfsmatig huisvesten van (buitenlandse) werknemers in chalets / caravans op de camping te beëindigen en beëindigd te houden, zulks onder verbeurte van een dwangsom.
2.8 Verzoekster heeft betoogd dat de bewoning van de camping door Oost-Europese werknemers niet in strijd is met het bestemmingsplan, dan wel dat dit gebruik op grond van het overgangsrecht uit het bestemmingsplan is toegestaan. Zij heeft gesteld dat verweerder de door hem gestelde overtreding van het bestemmingsplan niet heeft bewezen. Verzoekster heeft verder betoogd dat verweerder haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat de algemene gebruiksbepaling uit het bestemmingsplan, waarvan de overtreding door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, zich uitsluitend richt tot de gebruiker. Volgens verzoekster had verweerder van handhavend optreden moeten afzien omdat de bestemming van de gronden waarop de camping is gelegen in de nabije toekomst zal wijzigen. Volgens verzoekster dient verweerder het huidige gebruik door middel van een ontheffing te legaliseren. In dat verband doet verzoekster een beroep op het vertrouwensbeginsel. Ten slotte heeft verzoekster betoogd dat de door verweerder gestelde begunstigingstermijn onredelijk kort is.
2.9 De gronden waarop de camping is gelegen, hebben op grond van het bestemmingsplan de bestemming ‘Recreatie, camping R(c)’.
2.10 Op grond van artikel 2.11, eerste lid, aanhef onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor recreatie aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding (c) bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op verblijfs- en / of dagrecreatie in de vorm van een camping met maximaal 110 jaarplaatsen en maximaal 90 seizoensgebonden toeristische plaatsen.
Op grond van artikel 1.1 van de planvoorschriften wordt onder recreatief (nacht)verblijf verstaan verblijf in het kader van de vrije tijdsbesteding gedurende de dag en / of gedurende de nacht.
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is het verboden, naast hetgeen daaromtrent is bepaald in de specifieke gebruiksvoorschriften onder de bestemmingen, de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken voor doeleinden in strijd met de in het plan gegeven bestemmingen, één en ander met inachtneming van het gestelde van de beschrijving in hoofdlijnen.
Op grond van artikel 4.2, tweede lid, onder 1, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
In het tweede lid, onder 4, van dit artikel is bepaald dat hetgeen onder 1 is vermeld, niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
2.11 Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat verweerder enkel de overtreding van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, de algemene gebruiksbepaling uit het bestemmingsplan, aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
2.12 De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar betoog dat het gebruik van de camping door de (buitenlandse) werknemers niet in strijd is met de bestemming omdat dit gebruik, gelet op het feit dat de werknemers buiten werktijd op de camping verblijven, is aan te merken als vrijetijdsbesteding.
In artikel 1.1 van de planvoorschriften is het begrip recreatief gebruik gedefinieerd. De in dit artikel genoemde ‘vrijetijdsbesteding’ is niet nader gedefinieerd. De betekenis van het begrip ‘vrijetijdsbesteding’ moet daarmee worden afgeleid uit de plansystematiek, en zonodig uit de toelichting en het normale spraakgebruik. De door verzoekster voorgestane interpretatie van het begrip ‘vrijetijdsbesteding’ acht de voorzieningenrechter in strijd met de plansystematiek en daarmee onjuist. Bij de door verzoekster voorgestane interpretatie van het begrip ‘vrije- tijdsbesteding’, wat daar overigens van zij, zou de bestemming ‘Recreatie’ qua gebruiksmogelijkheden niet te onderscheiden zijn van de bestemming ‘Wonen’, waarin het bestemmingsplan ook voorziet. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, terecht gesteld dat het bedrijfsmatig huisvesten van (buitenlandse) werknemers op de camping in strijd is met de bestemming ‘Recreatie’ en daarmee met artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
2.13 De voorzieningenrechter volgt verzoekster evenmin in haar betoog dat het gebruik van de camping ten behoeve van de huisvesting van (buitenlandse) werknemers is toegestaan op grond van het overgangsrecht. Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter acht het aannemelijk, dat het huidige gebruik van de camping ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 22 januari 2009, al bestond. Verweerder heeft toegelicht dat de gronden waarop de camping is gelegen onder het vorige bestemmingsplan ‘Dijnselburg’ de bestemming ‘Bos’ hadden. Het gebruik van deze gronden ten behoeve van recreatieve doeleinden was mogelijk op grond van het overgangsrecht bij dit bestemmingsplan. Het gebruik dat verzoekster, door middel van het huisvesten van (buitenlandse) werknemers van deze gronden maakt, is echter in strijd met het door het toenmalige overgangsrecht beschermde gebruik ten behoeve van recreatie. Dit betekent dat dit gebruik, gelet op artikel 4.2, tweede lid, onder 4, van de planvoorschriften, ook niet valt onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan.
2.14 Ten aanzien van verzoeksters stelling dat verweerder de overtreding onvoldoende heeft bewezen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de verslagen van de gesprekken die op 24 november 2008 en 12 januari 2009 tussen de gemeente en verzoekster hebben plaatsgevonden, blijkt dat [X] te kennen heeft gegeven dat hij met Otto en Adecco huurovereenkomsten heeft gesloten ten behoeve van de huisvesting van Midden- en Oost-Europese seizoensarbeiders. Uit de inventarisatie van 15 april 2009 blijkt dat er op 8 april 2009, 215 werknemers van Otto en 87 werknemers van Adecco op de camping waren gehuisvest. In de rapportages van 15 juli 2009, 4 juni 2010, 18 augustus 2010 en 17 januari 2011 staat, onder verwijzing naar de eerdere constateringen, vermeld dat de overtreding van het bestemmingsplan voortduurt. Verzoekster heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij via Otto en Adecco gedurende langere tijd grote aantallen werknemers op de camping huisvest en dat zij dit ook wenst voort te zetten. Gelet op dit alles is er geen sprake van een of enkele afzonderlijke gedragingen, maar van het gedurende langere tijd meermalen overtreden van de planvoorschriften.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee voldoende komen vast te staan dat er sprake is van overtreding van de voorschriften van het bestemmingsplan en dat verzoekster daarbij actief betrokken is.
2.15 Met betrekking tot het betoog van verzoekster dat zij niet is aan te merken als overtreder in de zin van artikel 5:1 van de Awb, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.16 De voorzieningenrechter stelt vast dat de last onder dwangsom, die na 1 juli 2009 is opgelegd, ziet op overtredingen die zowel voor als na 1 juli 2009 plaatsvonden. Dit betekent dat het bestreden besluit dient te worden getoetst aan het recht zoals dat sinds de inwerkingtreding van de vierde tranche van de Awb per 1 juli 2009 geldt.
2.17 Op grond van artikel 5:1, eerste lid, van de Awb wordt in deze wet onder overtreding verstaan een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Op grond van het derde lid van dit artikel kunnen overtredingen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Van medeplegen als bedoeld in het tweede lid van dit artikel is, zo blijkt uit de Nota van Toelichting op dit artikel, sprake indien een natuurlijk of een rechtspersoon samen met de overtreder de overtreding begaat. Niet noodzakelijk is daarbij dat de medepleger adressant is van de overtreden norm en evenmin dat hij de overtreding in volle omvang begaat. Wel vereist zijn een bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering.
2.18 De voorzieningenrechter verwijst naar de met deze zaak samenhangende uitspraken SBR 11/ 793 en SBR 11/797, waarin als voorlopig oordeel is uitgesproken dat zowel Otto als Adecco door verweerder terecht als overtreder zijn aangemerkt. De voorzieningenrechter ziet zich in de onderhavige zaak voor de vraag gesteld of verzoekster, naast Otto en Adecco, eveneens als pleger dan wel als medepleger van door anderen begane overtredingen heeft te gelden en overweegt daartoe als volgt.
Verzoekster heeft in 2008 tegenover verweerder de wens te kennen gegeven om buitenlandse werknemers op haar camping te huisvesten. Ondanks mededelingen van verweerder dat dit op grond van het bestemmingsplan niet was toegestaan, heeft verzoekster dit voornemen vervolgens ten uitvoer gelegd door met Otto en met Adecco – door middel van tussenkomst van [X] Verhuur en Exploitatie B.V. - (huur)overeenkomsten te sluiten. Voldoende aannemelijk is geworden – ondanks dat, zoals gezegd, de huurovereenkomsten met Otto en Adecco door verzoekster niet zijn overgelegd - dat die huurovereenkomsten specifiek gericht zijn op de huisvesting van (buitenlandse) werknemers, een activiteit die, zoals hierboven is overwogen, strijdig is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat tussen verzoekster en haar beide huurders aldus sprake was van een bewuste samenwerking, met als doel het huidige gebruik. Ten aanzien van de uitvoering geldt dat verzoekster een actieve rol speelde in de dagelijkse gang van zaken en dat zij daarbij nauw samenwerkte met Otto en Adecco. Zo heeft zowel verzoekster als Otto beheerders aangesteld om toezicht te houden op de werknemers op de camping. De samenwerking met Adecco komt onder meer tot uitdrukking in de omstandigheid dat [X] Verhuur en Exploitatie B.V. bepaalt waar de werknemers van Adecco worden gehuisvest en dat zij ook de verblijfskosten incasseert voor Adecco. Gelet op dit alles is verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval te beschouwen als medepleger als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Awb. In deze procedure kan derhalve in het midden blijven of verzoekster ook zelfstandig in de hoedanigheid van pleger kan worden aangemerkt van het algemene gebruiksvoorschrift van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
2.19 Verzoekster heeft niet betwist en ook de voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster het in haar macht heeft de overtreding van het bestemmingsplan te beëindigen. Dit betekent, gelet op hetgeen onder 2.18 is overwogen, dat verweerder verzoekster heeft kunnen aanmerken als overtreder.
2.20 Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van een bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.21 Het betoog van verzoekster dat verweerder in het kader van de belangenafweging had moeten onderzoeken of er sprake is van zicht op legalisatie slaagt niet. Verweerder heeft toegelicht dat de gronden waarop de camping is gelegen in de op 1 maart 2011 door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Gemeente Zeist 2020, zijn aangewezen als een gebied dat de gemeente wil herontwikkelen. Verweerder heeft te kennen gegeven dat het beleid is gericht op behoud van de huidige recreatieve functie en dat tegen strijdig gebruik wordt opgetreden; hij zal daarom niet overgaan tot het verlenen van een tijdelijke ontheffing. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voor de gronden waarop de camping is gelegen nog geen concrete plannen voor herontwikkeling bestaan. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie.
2.22 De voorzieningenrechter volgt verzoekster ook niet in haar betoog dat verweerder door handhavend op te treden handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuurrechtspraak van de Raad van State is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat door een tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
Verzoekster heeft in dit verband verwezen naar een door haar overgelegd verslag van een gesprek dat op 4 augustus 2008 heeft plaatsgevonden tussen wethouder Berkhout, [X] en een projectontwikkelaar. Volgens haar blijkt uit dit verslag, dat door de projectontwikkelaar is opgesteld, dat de wethouder in dit gesprek heeft ingestemd met de door [X] gewenste ontwikkeling van de camping. Verzoekster heeft gesteld dat zij in vervolg op dit gesprek uitvoering heeft gegeven aan haar plannen en aanzienlijke investeringen heeft gepleegd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat met het gespreksverslag niet is aangetoond dat de wethouder in het betreffende gesprek namens verweerder ondubbelzinnige toezeggingen heeft gedaan met betrekking tot het huidige gebruik. Zij stelt voorts vast dat uit de verslagen van de gesprekken die op 24 november 2008 en 12 januari 2009 tussen de gemeente en Dijnselburg hebben plaatsgevonden, blijkt dat van de zijde van de gemeente steeds expliciet is gesteld dat de plannen van [X] om Midden- en Oost-Europese werknemers op de camping te huisvesten, in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat het de bevoegdheid van de gemeente is om over deze zaak een besluit te nemen. Gelet hierop is geenszins aannemelijk geworden dat verzoekster aan het gesprek met de wethouder op 4 augustus 2008 vertrouwen heeft ontleend of kunnen ontlenen en dat zij op basis van dat vertrouwen investeringen heeft gepleegd.
2.23 Ten aanzien van de begunstigingstermijn is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door verweerder bepaalde termijn van twee maanden, gelet op het doel dat hij met de last wenst te bereiken en de tijd die redelijkerwijs nodig is om aan de last te voldoen, niet te kort is. Zij acht het hierbij van belang dat verzoekster in ieder geval bij brief van 23 augustus 2010 door verweerder is geïnformeerd over het voornemen van verweerder om (opnieuw) een last onder dwangsom op te leggen. In de daarop volgende gesprekken en brieven is van de zijde van verweerder consequent gesteld dat de illegale situatie uiterlijk in het eerste kwartaal van 2011 moest worden beëindigd. Verzoekster heeft vervolgens zelf de keuze gemaakt om het te laten aankomen op een gerechtelijke procedure. De omstandigheid dat de bewoners van de betreffende chalets en stacaravans mogelijk op straat komen te staan als gevolg van de last onder dwangsom, levert, anders dan verzoekster betoogt, geen omstandigheid op op grond waarvan verweerder de begunstigingstermijn had moeten verlengen. Deze omstandigheid komt geheel voor rekening en risico van verzoekster dan wel de bewoners zelf.
2.24 Gelet op de korte termijn tussen de datum van de uitspraak en de datum waarop verzoekster de eerste dwangsom van € 50.000,- zal verbeuren, te weten 1 april 2011, ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding verzoekster enig respijt te bieden. Om verzoekster de kans te geven de illegale situatie met spoed te beëindigen, zal de voorzieningrechter bij wege van voorlopige voorziening bepalen dat de begunstigingstermijn, die ter zitting is verlengd tot 1 april 2011, met twee weken wordt verlengd tot 15 april 2011.
2.25 Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bezwaarschriftprocedure niet in stand zal blijven. Gelet op hetgeen onder 2.24 is overwogen, ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekster is onder deze omstandigheden geen reden. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het bestreden besluit van 31 januari 2011, kenmerk 11UIT00530, uitsluitend voor zover het de hierin opgenomen begunstigingstermijn betreft;
3.3 treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 15 april 2011;
3.4 wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. M.N. Noorman en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2011.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. J.K. van de Poel mr. M.N. Noorman
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.