parketnummers: 16/600763-10 en 16/601401-07 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2011
[verdachte],
geboren op [1985] te Groningen,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein,
raadsman: mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 februari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: [aangever 1] heeft bedreigd;
feit 2: een ruit van de achterdeur van een woning toebehorend aan [aangever 2] heeft vernield;
feit 3: door een spiegel tegen de nek en arm te gooien
primair heeft geprobeerd zijn levensgezel [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair zijn levensgezel [aangever 1] heeft mishandeld;
feit 4: zijn levensgezel [aangever 1] meermalen heeft mishandeld.
3.1. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1. Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat de aangifte ontbreekt, althans dat deze aangifte niet is ondertekend door de eigenaar van de woning. Nu niet is gebleken dat de eigenaar aangifte wilde doen, leidt dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
3.1.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op dit punt geen standpunt ingenomen.
3.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het betoog dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, aangezien er geen rechtsregel is die vereist dat een aangifte nodig is om tot vervolging over te kunnen gaan.
Uit het voorgaande volgt dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging met betrekking tot feit 2. Hetzelfde geldt met betrekking tot de overige drie feiten.
3.2. Overige voorvragen
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, en met betrekking tot feit 3, tevens op de eigen waarneming van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 komt de officier van justitie tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 4 stelt de officier van justitie dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken, omdat onvoldoende duidelijk is waar en wanneer het feit vermeld onder het eerste gedachtestreepje heeft plaatsgevonden.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, aangezien er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De verdediging stelt dat het bewijs van de ten laste gelegde feiten in de kern genomen is terug te voeren tot de verklaring van aangeefster [aangever 1] (hierna te noemen: “[aangever 1]”). Steunbewijs bevindt zich niet in het dossier. De verdediging ziet bovendien aanleiding om meer waarde te hechten aan de verklaring van verdachte dan aan de verklaring van [aangever 1].
Met betrekking tot feit 2 is de verdediging van mening dat, indien het openbaar ministerie niet niet-ontvankelijk wordt verklaard, verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken nu niet is gebleken dat de eigenaar van de woning aangifte wilde doen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Inleiding
Verdachte en [aangever 1] hebben een relatie en wonen ten tijde van de ten laste gelegde feiten samen aan de [adres] te Amersfoort.
4.3.2. Vrijspraak feit 3
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte in juni 2010 in hun woning te Amersfoort een spiegel tegen haar heeft gegooid. Als gevolg daarvan heeft zij verwondingen in haar nek en op haar arm opgelopen. Verdachte ontkent dat hij een spiegel naar zijn vriendin [aangever 1] heeft gegooid.
Het dossier bevat ten aanzien van dit feit slechts de verklaring van aangeefster [aangever 1]. Deze verklaring wordt niet ondersteund door bewijsmiddelen die uit een andere bron dan die van aangeefster afkomstig zijn. De verklaring van [betrokkene 1], moeder van [aangever 1], is niet gebaseerd op haar eigen waarneming. [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij [aangever 1] op die ochtend telefonisch heeft gesproken en dat zij van haar dochter heeft vernomen dat verdachte een spiegel naar die [aangever 1] heeft gegooid waardoor zij gewond is geraakt. De verbalisant die na de melding van [betrokkene 1] op 8 juni 2010 met zijn collega direct ter plaatse is gaan kijken, heeft niet geconstateerd dat er bij [aangever 1] zichtbaar letsel was, of dat er duidelijke sporen van geweld zichtbaar waren in de woning. Zijn proces-verbaal biedt derhalve geen steunbewijs voor de verklaring van [aangever 1].
Nu voor de verklaring van aangeefster [aangever 1] geen steunbewijs voorhanden is, zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 3 tenlastegelegde vanwege het ontbreken van wettig bewijs.
4.3.3. Feit 1
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat zij op 2 augustus 2010, na een telefonische ruzie met verdachte, alle deuren van hun woning aan de [adres] te Amersfoort op slot heeft gedaan om te voorkomen dat verdachte vanaf de buitenzijde de deuren kon openen. Toen verdachte bij de woning aankwam hoorde zij hem schreeuwen: “Vuile kanker hoer, maak die deur open, ik maak je kapot, begin nu die deur open te maken, jij met je tering gezeik, je gaat zien wat ik met je ga doen.” Ze zag dat verdachte vervolgens naar de schuur liep en twee bakstenen pakte en deze gebruikte om de ramen in te gooien. Een raam sneuvelde. Toen hij naar binnen wilde en zij hem tegenhield, hoorde zij verdachte zeggen: “Laat me naar binnen tering hoer, ik heb zo’n zin om jou te slopen.” Op het moment dat verdachte naar de inmiddels gearriveerde politieauto werd gebracht, hoorde zij hem nog roepen dat hij haar zou vinden en haar dan af zou maken.
Verbalisant [verbalisant 1] en zijn collega zijn na een binnengekomen melding op 2 augustus 2010 gaan kijken aan de [adres]. De verbalisant hoorde achter de woning glasgerinkel en hoorde een man op een agressieve boze toon schreeuwen. Hij zag de man slaande bewegingen maken in de richting van het glas van de achterdeur en zag vervolgens dat de gehele ruit van de achterdeur was vernield.
Ter plaatse spraken verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] met [aangever 1] en zagen dat zij boos en emotioneel was en trillende handen had. Zij hoorden [aangever 1] vervolgens zeggen dat zij net door haar vriend, verdachte, was bedreigd. Zij verklaarde tegen deze verbalisanten dat zij zag dat verdachte met een steen naar de achterdeur was gelopen en de steen door het raam van de achterdeur had gegooid.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij door [aangever 1] werd gebeld. Na een woordenwisseling is hij vervolgens naar huis gegaan. [aangever 1] liet hem echter niet binnen. Hij heeft toen een steen gepakt en met stemverheffing gezegd dat als de deur niet opengedaan zou worden, hij het raam zou intikken. Dit heeft verdachte toen gedaan.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte ontkent dat hij op 2 augustus 2010 tegen [aangever 1] dergelijke woorden heeft geschreeuwd, zoals aangeefster heeft verklaard. Op grond van de verklaring van [aangever 1], in samenhang bezien met de toestand waarin de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] haar aantroffen en het feit dat verbalisant [verbalisant 1] een man, na later bleek verdachte, hoorden schreeuwen, leidt de rechtbank echter af dat verdachte aangeefster in dergelijke bewoordingen zoals hiervoor beschreven, heeft bedreigd. Toen verdachte door [aangever 1] niet werd binnengelaten, heeft verdachte met een steen een ruit van de woning stuk geslagen. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de ruit door verdachte is ingegooid, omdat uit het dossier niet blijkt dat in de woning een steen is aangetroffen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de ruit door verdachte is stuk geslagen. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [aangever 1].
4.3.4. Feit 2
Op 5 augustus 2010 heeft [aangever 2], na een telefonische melding van de politie, aangifte gedaan van vernieling van een raam van de deur aan de achterzijde van zijn woning op 2 augustus 2010. Aangever heeft verklaard dat hij eigenaar is van de woning aan de [adres] te Amersfoort. Deze woning wordt gehuurd door verdachte en [aangever 1].
[aangever 1] heeft verklaard dat zij op 2 augustus 2010 zag dat verdachte naar de schuur liep en twee bakstenen pakte en deze gebruikte om de ramen in te gooien toen hij de deuren van hun woning niet kon openen. Een raam sneuvelde.
Verdachte heeft bekend dat hij een steen heeft gepakt en een raam van de tuindeur van de woning heeft ingetikt.
Het oordeel van de rechtbank
Het standpunt van de verdediging dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu de aangifte niet is ondertekend en niet is gebleken dat aangever [aangever 2] aangifte wilde doen, volgt de rechtbank niet. Gelet op hetgeen reeds bij de voorvragen ter sprake is gekomen, is een aangifte om tot vervolging over te kunnen gaan niet vereist. Het niet ondertekenen of ontbreken van een aangifte leidt in dat verband evenmin tot vrijspraak.
Gelet op het proces-verbaal van aangifte gaat de rechtbank ervan uit dat [aangever 2] aangifte heeft gedaan. Op grond van de aangifte van [aangever 2] stelt de rechtbank vast dat [aangever 2] de eigenaar is van de woning aan de [adres] te Amersfoort. De rechtbank is daarbij van oordeel dat verdachte zich, mede gelet op de verklaring van [aangever 1] en de bekennende verklaring van verdachte, heeft schuldig gemaakt aan het vernielen van een ruit van de achterdeur van die woning door met een steen tegen die ruit te slaan.
4.3.5. Feit 4
Ten aanzien van feit 4, eerste streepje, zal de rechtbank verdachte vrijspreken en overweegt hiertoe als volgt.
[aangever 1] heeft verklaard dat het gooien van de stofzuiger een grote blauwe plek op haar onderrug heeft opgeleverd. Daarbij heeft aangeefster verklaard dat haar zus [betrokkene 2] de blauwe plek heeft gezien. Het is echter onduidelijk wanneer en waar de stofzuiger is gegooid ten gevolge waarvan de blauwe plek is ontstaan. De zus van aangeefster heeft namelijk verklaard dat zij in juli 2010 een grote blauwe plek op de bil van aangeefster heeft gezien, die naar zeggen van aangeefster was veroorzaakt door een stofzuiger die verdachte naar haar zou hebben gegooid. Nu de verklaring van aangeefster niet wordt ondersteund door ander in het dossier aanwezig bewijsmateriaal, zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van het eerste streepje zoals vermeld in de tenlastelegging onder 4.
Op 8 juni 2010 om 7.36 uur kwam een melding binnen van [betrokkene 1] dat haar dochter [aangever 1] op dat moment werd geslagen door verdachte terwijl zij haar dochter aan de telefoon had.
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte, ergens in juni 2010, haar in de badkamer van hun woning duwde waardoor zij uit balans raakte en met haar lichaam tegen de wasmachine aankwam. Zij voelde pijn in haar bovenbenen. Verdachte trok daarna aan haar haar. Zij probeerde hem van haar af te houden. Toen hij haar losliet, liep zij naar de keuken. In de keuken werd zij met twee handen met haar rug tegen de punt van de keuken geduwd. Verdachte greep haar opnieuw bij haar haren en ramde haar op haar hoofd. Verdachte hield haar met de hand waarin hij haar haren vasthad in tegengestelde richting zodat zij niet bij hem kon komen. Dit veroorzaakte hevige pijn aan haar hoofd. Zij werd van links naar rechts herhaaldelijk aan haar haar heen en weer getrokken. Terwijl zij met verdachte in de keuken ruzie had, had zij haar moeder aan de telefoon.
Verdachte heeft bekend dat hij in juni 2010 [aangever 1] in de badkamer en in de keuken aan haar haren heeft gepakt om haar op afstand te houden. Hij heeft haar een duw gegeven waardoor zij is gevallen. Verdachte heeft daarbij verklaard dat de ruzie in de badkamer nog niet ernstig was, maar dat in de keuken de remmen los gingen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangever 1] te twijfelen, aangezien verdachte bekent dat hij [aangever 1] heeft geduwd waardoor zij is gevallen en hij [aangever 1] aan haar haren heeft gepakt om haar van zich af te houden. Dat verdachte ontkent dat hij [aangever 1] in de badkamer of in de keuken ergens tegenaan heeft geduwd en ontkent dat hij haar heeft geslagen, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de context van het gebeuren en verdachte bovendien zelf heeft verklaard dat in de keuken de remmen los gingen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dit onderdeel van feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat zij in haar woning in Amersfoort getuige was van een ruzie in de keuken tussen verdachte en haar zus, aangeefster [aangever 1].
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat zij begin juli 2010 samen met verdachte bij haar zus was. Verdachte liep op haar af en duwde haar tegen de verwarming waardoor zij viel. Zij voelde pijn in haar rug en op haar bil. Zij heeft daaraan blauwe plekken overgehouden.
Verdachte heeft bekend dat hij [aangever 1] in de keuken van haar zus heeft geduwd. Verdachte heeft daarbij niet gezien waartegen [aangever 1] viel.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op basis van het voorgaande ook dit onderdeel van feit 4 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [aangever 1] tegen een verwarmingsonderdeel heeft geduwd nu de verklaringen daarover uiteenlopen, maar wel dat zij tegen een hard voorwerp is geduwd.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 02 augustus 2010 te Amersfoort [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen en daar telkens opzettelijk voornoemde [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd : "Ik ga je kapot maken" en "Vuile kanker hoer, maak die deur open, ik maak je kapot" en "Begin nu die deur open te
maken, jij met je tering gezeik, je gaat zien wat ik met je ga doen" en "Laat me naar binnen tering hoer, ik heb zo'n zin om jou te slopen" en "Ik weet je te vinden en dan maak ik je af", en daarbij opzettelijk dreigend met één steen tegen één ruit van de woning waar voornoemde [aangever 1] zich toen bevond, geslagen, en een ruit van die woning stuk
geslagen;
2.
op 02 augustus 2010 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een achterdeur van een aan de [adres] gelegen woning toebehorende aan [aangever 2], heeft vernield door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk éénmaal met kracht met één steen tegen die ruit te slaan;
4.
meermalen in de periode van januari 2010 tot en met juli 2010 te Amersfoort telkens opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [aangever 1],
- op 8 juni 2010 met kracht tegen een wasmachine en een punt van een keukenonderdeel heeft geduwd, en meermalen tegen haar hoofd heeft geslagen en aan haar hoofdharen heeft getrokken,
en
- in de maand juli 2010 met kracht tegen een hard voorwerp heeft geduwd,
waardoor vorenbedoelde persoon telkens letsel heeft bekomen en pijn heeft
ondervonden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1: bedreiging;
feit 2: vernieling;
feit 4: eenvoudige mishandeling van zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd als bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen een meldingsgebod en een behandeling bij De Waag.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Gelet op het standpunt van de verdediging dat verdachte van de vier ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, is zij van mening dat de gevorderde straf buiten de orde is.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zijn partner [aangever 1] bedreigd en daarbij een ruit ingeslagen om hun woning in te kunnen komen. Deze gebeurtenis moet voor [aangever 1] en de kinderen die in de woning aanwezig waren een ingrijpende en beangstigende situatie zijn geweest. Dat verdachte niet daadwerkelijk de woning is binnengegaan, was niet aan hem gelegen, maar aan de politie die snel ter plaatse was. Voorts heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn partner [aangever 1]. Verdachte heeft door zijn handelswijze [aangever 1] in huiselijke omgeving, op plekken waar zij zich juist veilig zou moeten voelen, letsel toegebracht en pijn bezorgd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte van 7 januari 2011 waaruit onder meer blijkt dat verdachte voor het laatst is veroordeeld op 30 juli 2008.
De rechtbank heeft wat betreft de persoon van verdachte verder gelet op een de verdachte betreffend rapport van de reclassering van 29 december 2010, opgemaakt door T. Goes. Deze rapporteur schat het risico op het onttrekken aan voorwaarden hoog in, omdat verdachte weliswaar initiatief toont maar het ook snel laat afweten. Desondanks adviseert de rapporteur een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting bij De Waag of soortgelijke instelling.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van vier feiten.
Nu de rechtbank drie feiten bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 108 dagen passend en geboden is. Van deze op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank een gedeelte, te weten 30 dagen voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf biedt verdachte tevens een kader waarin hij kan worden begeleid en behandeld. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering in bovenvermeld reclasseringsrapport, temeer verdachte ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft aangegeven open te staan voor een behandeling. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Deze straf doet voldoende recht aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte.
7. De vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 6 maanden gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 30 juli 2008 van de rechtbank Utrecht (parketnummer 16/601401-07) ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, mede gelet op de straf die de rechtbank voor deze strafbare feiten zal opleggen. De rechtbank acht wel een verlenging van de proeftijd met een (1) jaar op zijn plaats om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14f, 57, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: bedreiging;
feit 2: vernieling;
feit 4: eenvoudige mishandeling van zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 108 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland/De Waag;
* dat verdachte zich laat behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling;
- draagt de reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf die is opgelegd bij vonnis van deze rechtbank van 30 juli 2008 in de zaak onder parketnummer 16/601401-07;
- gelast dat de proeftijd zoals bepaald in bovenvermeld vonnis wordt verlengd voor de duur van een (1) jaar;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Reitsma, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 februari 2011.