Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 289961 / HA ZA 10-1573
Vonnis van 6 april 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. F. Hoppe te Alkmaar,
tegen
1. de vennootschap onder firma
DE IJSSELSTREEK VOF,
handelend onder de naam De Hypotheekshop,
gevestigd te IJsselstein,
gedaagde,
advocaat mr. D.J.M. Volholz-Plaum te Rotterdam
procesadvocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE IJSSELSTREEK ASSURANTIËN B.V.,
gevestigd te Montfoort,
gedaagde,
advocaat mr. D.J.M. Volholz-Plaum te Rotterdam
procesadvocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHAKI B.V.,
gevestigd te IJsselstein,
gedaagde,
advocaat mr. D.J.M. Volholz-Plaum te Rotterdam
procesadvocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BLG HYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Geleen,
gedaagde,
advocaat mr. D.M. Brinkman te Utrecht.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagde 1 zal hierna De Hypotheekshop genoemd worden en gedaagde 4 zal BLG genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 september 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 21 januari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. De IJsselstreek Assurantiën B.V. en Shaki B.V. zijn de vennoten van De Hypotheekshop.
2.2. [eiseres] had eind 2008 met haar ex-echtgenoot de gezamenlijke eigendom van een woning te [woonplaats] (hierna: de woning). Voor de financiering van de woning hadden zij een hypothecaire geldlening van EUR 350.000,-- bij de Bank of Scotland. Met betrekking tot deze hypotheek was sprake van een betalingsachterstand.
2.3. [eiseres] heeft een eenmanszaak, [naam zaak], in het kader waarvan zij op partijen en markten mode-en decoratieartikelen verkoopt. Daarnaast is zij medio 2007 in de woning een “bed & breakfast” begonnen. Tot 1 maart 2009 werkte [eiseres] ook parttime in loondienst.
2.4. In verband met haar echtscheiding heeft [eiseres] met haar toenmalige echtgenoot afgesproken dat zij de volledige eigendom van de woning zou verkrijgen. Voor een nieuwe financiering heeft [eiseres] in 2008 opdracht gegeven aan De Hypotheekshop om te bemiddelen met een hypotheekverstrekker.
2.5. Op 11 november 2008 vond in het kantoor van De Hypotheekshop een bespreking plaats tussen [eiseres] en een medewerker van De Hypotheekshop. De desbetreffende medewerker heeft tijdens die bespreking een klantprofielformulier ingevuld (hierna: het klantprofiel). Hierop is vermeld:
“A. Analyse
[…]
B&B € 40.000 zou het moeten worden
€ 29.000 uit dienstbetrekking
[…]
B. Advies
Aanbieder: BLG
[…]
Te lenen bedrag: 375.000
Rente: 5,95
Rentevaste periode: 10
[…]
verwachte netto maandlasten hypotheek: € 1200”
2.6. Op verzoek van De Hypotheekshop heeft BLG (via Welke Financiële Diensten B.V.) op 11 november 2008 een hypotheekofferte ten behoeve van [eiseres] aan De Hypotheekshop gezonden. Deze offerte is door de heer [X], een medewerker van De Hypotheekshop, op 13 november 2008 met [eiseres] besproken. Tijdens die bespreking heeft [eiseres] op deze offerte met pen het te lenen bedrag van EUR 355.000,-- doorgestreept en daarnaast heeft zij “365.000” geschreven. Als rentepercentage is op deze offerte 5.95% per jaar vermeld en als rentevaste periode 10 jaar. Bij zowel dit percentage als bij de rentevaste periode heeft [eiseres] geen wijzigingen aangebracht. De Hypotheekshop heeft deze door [eiseres] ondertekende offerte, waarop een bruto maandlast (rente) van EUR 1.760,21 staat vermeld, vervolgens aan BLG gestuurd.
2.7. Tegelijk met de op 13 november 2008 door [eiseres] ondertekende offerte ontving BLG een door [eiseres] ondertekend formulier met als kop “Financieringsaanvraag” (hierna: de financieringsaanvraag). Op de financieringsaanvraag zijn diverse gegevens van [eiseres] per computer ingevoerd, waaronder de te lenen hoofdsom (EUR 355.000), de soort rente (vast) en het rentepercentage (5.95%). Ook op dit formulier heeft [eiseres] wel het bedrag van EUR 355.000,-- met pen gewijzigd in EUR 365.000,-- maar geen wijzigingen aangebracht bij de rentesoort en het rentepercentage. Voorts staat op de eerste bladzijde van de financieringsaanvraag:
“FINANCIËLE VERPLICHTINGEN
soort verplichting limiet/Oorspr. Hoofdsom Toetslast Inlossen Middels
NVT”
2.8. In verband met de door [eiseres] op de eerste offerte handmatig aangebrachte wijziging van het te lenen bedrag heeft BLG op 28 november 2008 een nieuwe offerte uitgebracht. Deze offerte is op 10 december 2008 door [X] met [eiseres] besproken en door laatstgenoemde ondertekend. [eiseres] heeft tijdens deze bespreking met een pen diverse wijzigingen op de offerte aangebracht. Het te lenen bedrag van EUR 365.000,--, het rentevaste percentage van 5.95% en de rentevaste periode van 10 jaar heeft zij doorgestreept en daarnaast heeft zij respectievelijk geschreven “375.000”, “5,15%” en “variabel”. De maandelijkse (bruto) te betalen hypotheekrente zou op grond van deze offerte EUR 1.809,79 bedragen.
2.9. Op bladzijde 2 van de offerte van 28 november 2008 staat:
“Het is in uw belang dat de financiering aansluit op uw wensen en past bij uw omstandigheden. BLG Hypotheken adviseert u niet en controleert het advies van uw adviseur niet. Bespreek daarom deze offerte met uw adviseur voordat u de offerte accepteert.”
2.10. De Hypotheekshop heeft de door [eiseres] op 10 december 2008 ondertekende offerte naar BLG gestuurd, samen met een door [eiseres] en door [X] namens De Hypotheekshop ondertekend formulier met als kopje “Inkomensverklaring BLG Hypotheken” (hierna: de inkomensverklaring). Hierop is vermeld dat [eiseres] als geldnemer en De Hypotheekshop als hypotheekadviseur na gezamenlijke bestudering van de inkomensbescheiden verklaren dat het jaarinkomen van [eiseres] EUR 69.820,-- bedraagt.
2.11. In een e-mail van [X] aan Welke Financiële Diensten B.V.van 16 december 2008 staat:
“Over het niet kunnen wijzigen van 10 jaar naar variabel, heb ik even rechtstreeks met BLG contact gezocht. In het verleden deden wij dat, zoals u weet, ook. Bij BLG geven zij aan dat dit verzoek even bij hun afdeling ‘Sales’ voorgelegd moeten worden en dat dat in principe geen probleem zal zijn. Standaard kan het toch ook al 3 maanden na de offertedatum. Ik wil u derhalve verzoeken dit even bij hen voor te leggen.”
2.12. In verband met de handmatig door [eiseres] op de tweede offerte aangebrachte wijzigingen heeft BLG op 18 december 2008 een derde offerte uitgebracht. Op deze offerte staat als te lenen bedrag EUR 375.000,-- vermeld, een rentepercentage van 5,95%, een rentevaste periode van 10 jaar en een te betalen rente van EUR 1.859,37 per maand. [eiseres] heeft deze offerte op 24 december 2008 ondertekend.
2.13. BLG was niet bereid [eiseres] alsnog een variabele rente te verstrekken. Op 7 januari 2009 heeft BLG [eiseres] een acceptatiebevestiging gestuurd voor een hypothecaire lening van EUR 375.000,--, met een rentepercentage van 5,95%, een rentevaste periode van 10 jaar en een te betalen rente van EUR 1.859,37 per maand.
2.14. Op 19 januari 2009 heeft BLG het bedrag van EUR 375.000,-- op grond van de overeenkomst van geldlening aan [eiseres] verstrekt, waarmee de hypotheek bij de Bank of Scotland is afgelost. Diezelfde dag heeft de ex-echtgenoot van [eiseres] zijn 50%-aandeel in de eigendom van de woning aan [eiseres] geleverd.
2.15. Uit de in september 2009 respectievelijk april 2010 door een administratiekantoor samengestelde jaarrekeningen blijkt dat de eenmanszaak van [eiseres] in de jaren 2006 tot en met 2008 verliesgevend is geweest.
2.16. Bij brieven van 11 juni 2009 heeft [eiseres] De Hypotheekshop en BLG aansprakelijk gesteld voor haar schade als gevolg van onjuiste advisering door De Hypotheekshop.
Vorderingen met betrekking tot alle gedaagden:
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
Primair:
- voor recht verklaart dat gedaagden 1 tot en met 4 hoofdelijk tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst(en) met [eiseres], althans dat zij onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade van [eiseres];
- gedaagden 1 tot en met 4 hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van EUR 126.673,-- (over de rentevaste periode van 10 jaar teveel te betalen hypotheekrente), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim, tot aan de dag der algehele voldoening;
- gedaagden 1 tot en met 3 hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van EUR 3.750,-- (de door [eiseres] aan De Hypotheekshop betaalde provisie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim, tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair:
- gedaagden 1 tot en met 4 hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade van [eiseres], nader op te maken bij staat;
- gedaagden 1 tot en met 4 hoofdelijk veroordeelt tot betaling van EUR 656,-- per maand als voorschot op de bij staat te bepalen schade, totdat onherroepelijk in de schadestaatprocedure zal zijn beslist;
Primair en subsidiair:
- gedaagden 1 tot en met 4 hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van EUR 2.842,-- (buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim, tot aan de dag der algehele voldoening;
- gedaagden 1 tot en met 4 hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de proceskosten, daaronder begrepen de kosten van het gelegde beslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum de van het in deze zaak te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
Grondslagen met betrekking tot De Hypotheekshop:
3.2. Aan haar vorderingen legt [eiseres] ten grondslag dat De Hypotheekshop bij de advisering op grond van de overeenkomst van opdracht onzorgvuldig heeft gehandeld door haar voor te houden dat de vaste rente kosteloos voorafgaand aan de levering van de woning zou kunnen worden omgezet naar een variabele (lagere) rente, door haar voor te spiegelen dat haar netto maandlasten zouden neerkomen EUR 1.200,-- en door bij de hypotheekaanvraag een inkomen van de EUR 40.000,-- uit de Bed & Breakfast te gebruiken, terwijl dat inkomen er niet was.
3.3. De Hypotheekshop voert verweer en betoogt:
- dat [eiseres] niet tijdig heeft geklaagd (artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek)
- dat zij op grond van een exoneratie niet aansprakelijk is voor de schade van [eiseres]
- dat zij niet tekort is geschoten in enige uit de overeenkomst met [eiseres] voortvloeiende verbintenis
- dat het causaal verband tussen de aan De Hypotheekshop verweten fouten en de eventuele schade van [eiseres] ontbreekt
- dat de eventuele schade als gevolg van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] voor haar rekening dient te blijven
- dat de door [eiseres] overgelegde schadeberekening onjuist is
- dat geen sprake is van buitengerechtelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Grondslagen met betrekking tot BLG:
3.5. Aan haar vorderingen op BLG legt [eiseres] ten grondslag dat BLG op grond van artikel 6:76 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor de ondeugdelijke advisering van De Hypotheekshop als hulppersoon en dat BLG onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat zij een op haar als bank en hypotheekverstrekker rustende bijzondere zorgplicht heeft geschonden door zich er niet van te vergewissen of [eiseres] voldoende draagkracht had om de maandlasten te betalen.
3.6. BLG voert verweer en betoogt:
- dat De Hypotheekshop niet als een hulppersoon van BLG is opgetreden
- dat geen sprake is van een op haar rustende bijzondere zorgplicht
- dat de wel op haar rustende zorgplicht niet verder strekt dan het toetsen van de leencapaciteit van [eiseres] en dat zij daaraan heeft voldaan
- dat het handelen of niet handelen van BLG geen invloed heeft gehad op de situatie waarin [eiseres] zich nu bevindt (ontbreken van causaal verband)
- dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres]
- dat de door [eiseres] overgelegde schadeberekening niet realistisch is
- dat [eiseres] niet tijdig heeft geklaagd (artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek)
- dat geen sprake is van buitengerechtelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Met betrekking tot De Hypotheekshop:
Beroep op niet tijdig klagen
4.1. De Hypotheekshop betoogt dat [eiseres] op grond van artikel 6:89 BW niet- ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat haar vorderingen moeten worden afgewezen omdat zij niet tijdig bij De Hypotheekshop heeft geklaagd. In verband hiermee voert De Hypotheekshop aan dat [eiseres] voor 19 januari 2009 bekend was met het feit dat de omzetting van de rentevaste periode naar een variabele rente op dat moment niet (kosteloos) mogelijk was, terwijl zij eerst bij brief van 11 juni 2009 voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat zij van oordeel is dat De Hypotheekshop tekort is geschoten.
4.2. Late klachten leveren meer bewijsmoeilijkheden op voor de schuldenaar en artikel 6:89 BW behoedt de schuldenaar voor late en daardoor moeilijk te betwisten klachten (Hoge Raad 29 juni 2007, NJ 2008, 605). Ingeval van een tegen een professionele partij (niet-consument) ingediende klacht moet de vraag of binnen een bekwame tijd is geprotesteerd worden beantwoord onder afweging van en met inachtneming van alle relevante omstandigheden, waaronder het antwoord op de vraag of de schuldenaar nadeel lijdt door de lengte van de in acht genomen klachttermijn (Hoge Raad 29 juni 2007, NJ 2008, 606).
4.3. Het betoog van [eiseres] komt er op neer dat zij De Hypotheekshop niet alleen verwijt dat deze haar ten onrechte heeft voorgehouden dat omzetting van de vaste rente naar variabele rente zonder kosten mogelijk was, maar ook dat De Hypotheekshop haar ten onrechte heeft geadviseerd om met BLG een overeenkomst van hypothecaire geldlening te sluiten, terwijl voorzienbaar was dat zij de daarmee gepaard gaande rentelasten niet zou kunnen dragen. Deze verwijten hebben betrekking op de vraag of De Hypotheekshop als een bekwaam en redelijk handelend hypotheekadviseur is opgetreden. [eiseres] is geen deskundige op dit gebied zodat het naar het oordeel van de rechtbank redelijk is dat zij een advocaat heeft ingeschakeld om haar zaak te beoordelen. Daarnaast stelt de rechtbank stelt vast dat De Hypotheekshop niets heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat zij nadeel lijdt doordat [eiseres] niet eerder dan door middel van de brief van 11 juni 2009 heeft geklaagd. Niet gebleken is dat het voor De Hypotheekshop als gevolg van het tijdsverloop moeilijker is geworden om eventuele stellingen aan haar zijde te kunnen bewijzen. Gelet op deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat [eiseres] tijdig bij De Hypotheekshop heeft geklaagd, zodat dit verweer van De Hypotheekshop wordt verworpen
4.4. De Hypotheekshop neemt het standpunt in dat zij op grond van een exoneratie niet aansprakelijk is voor de schade van [eiseres]. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een gegevensoverzicht overgelegd dat zij ten behoeve van [eiseres] heeft opgesteld (productie 2 conclusie van antwoord).
4.5. Dit verweer faalt. Het door De Hypotheekshop overgelegde document is gedateerd op 6 juli 2010. [eiseres] heeft bladzijde 3 overgelegd van een gegevensoverzicht dat is gedateerd op 13 november 2008 (productie 1 dagvaarding) en heeft ter zitting niet aangevoerd dat zij op 13 november 2008 alleen die derde bladzijde heeft ontvangen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat De Hypotheekshop op genoemde datum het gehele gegevensoverzicht (dat vijf pagina’s omvat) aan [eiseres] heeft verstrekt. Op de eerste bladzijde van het gegevensoverzicht staat onderaan: “Aan dit formulier kunnen geen rechten worden ontleend.” Op de vier overige pagina’s staat onderaan: “Aan deze berekeningen kunnen geen rechten worden ontleend.” Hieruit kan worden afgeleid dat De Hypotheekshop niet instaat voor de juistheid van de berekeningen. Een uitsluiting van aansprakelijkheid ingeval van wanprestatie kan hierin echter niet worden gelezen.
4.6. [eiseres] betoogt dat zij, voordat BLG haar een offerte verstrekte, aan De Hypotheekshop kenbaar heeft gemaakt dat zij een lening wilde met een variabele rente en dat de eerste offerte van BLG dateert van 28 november 2011. Volgens [eiseres] heeft zij deze offerte, waarop abusievelijk een hogere vaste rente stond vermeld, toch ondertekend, omdat [X] van De Hypotheekshop tegen haar heeft gezegd dat zij die offerte wel kon tekenen omdat de vaste rente kosteloos en zonder problemen voorafgaand aan de levering van de woning zou worden omgezet naar een variabele rente. Uit de e-mail van [X] van 16 december 2008 (zie 2.11) blijkt dat De Hypotheekshop ervan uit is gegaan dat kosteloze omzetting mogelijk was. De schade die [eiseres] lijdt doordat dit achteraf onjuist blijkt te zijn dient volgens haar voor rekening van De Hypotheekshop te komen.
4.7. De rechtbank verwerpt dit betoog. Het klantprofiel dat door De Hypotheekshop is opgemaakt tijdens de eerste bespreking van 11 november 2008 vermeldt een rente van 5,95% en een rentevaste periode van 10 jaar (zie 2.5). Naar aanleiding van deze bespreking heeft De Hypotheekshop dezelfde dag een offerte bij BLG aangevraagd. Deze offerte, waarop eveneens een rente van 5,95% en rentevaste periode van 10 jaar zijn vermeld, heeft [X] van De Hypotheekshop op 13 november 2008 met [eiseres] besproken. [eiseres] heeft deze offerte toen ondertekend zonder wijzigingen aan te brengen ten aanzien van de rente (zie 2.6). Dit geldt ook voor de door [eiseres] ondertekende financieringsaanvraag (zie 2.7). Hieruit volgt dat, zoals De Hypotheekshop ook aanvoert, [eiseres] op dat moment nog niet had aangegeven dat zij een variabele rente wenste. Pas toen [eiseres] de tweede offerte van BLG (van 28 november 2008) met De Hypotheekshop besprak, heeft zij kenbaar gemaakt dat zij een variabele rente wilde. Anders dan [eiseres] betoogt heeft zij de eerste offerte van BLG dus niet ondertekend onder invloed van een onjuiste mededeling van [X] over het kosteloos omzetten van de rente.
4.8. In het midden kan dan blijven of [X] [eiseres] op 28 november 2008 daadwerkelijk heeft meegedeeld dat kosteloze omzetting geen probleem zou zijn, zoals [eiseres] stelt en De Hypotheekshop betwist. Als gevolg van de ondertekening van de eerste offerte is tussen [eiseres] en BLG al op 13 november 2008 een overeenkomst van geldlening tot stand gekomen. De wijzigingen in de offertes van 28 november 2008 en 18 december 2008 hadden alleen betrekking op de hoogte van de lening. De gestelde onjuiste mededeling van [X] kan er dus niet toe hebben geleid dat [eiseres] werd gebonden aan de vaste rente voor de duur van 10 jaar. Nu het causaal verband tussen de gestelde onjuiste mededeling van [X] en de gestelde schade van [eiseres] ontbreekt, kan de gestelde tekortkoming van De Hypotheekshop niet leiden tot toewijzing van de vorderingen van [eiseres]. Aan onderzoek naar de feitelijke grondslag van die gestelde tekortkoming hoeft dan niet te worden toegekomen.
Advies van De Hypotheekshop aan [eiseres] tot het aangaan van de overeenkomst met BLG
4.9. [eiseres] heeft op 11 november 2008 tegen de medewerker van De Hypotheekshop mededelingen gedaan die ertoe leidden dat de medewerker op het klantprofielformulier invulde dat het inkomen [eiseres] uit de Bed & Breakfast EUR 40.000,-- “zou moeten worden” (zie 2.5). Volgens [eiseres] heeft De Hypotheekshop dat inkomen ten onrechte gebruikt voor de hypotheekaanvraag aangezien dat inkomen er helemaal niet was. [eiseres] stelt dat De Hypotheekshop tekortgeschoten is in de advisering door uit te gaan van een bruto jaarinkomen van EUR 69.820,-- en, als gevolg daarvan, van een netto maandlast van EUR 1.200,--. Zij betoogt dat zij, indien De Hypotheekshop haar juist had geadviseerd, een andere financier had gezocht voor een lening met een variabele rente of dat zij met BLG een overeenkomst onder andere voorwaarden had gesloten. Als zij begin 2009 wegens onvoldoende inkomen geen hypotheek had kunnen afsluiten, zou zij de hypotheek bij de Bank of Scotland hebben gecontinueerd, aldus [eiseres].
4.10. De Hypotheekshop betoogt dat [eiseres] op het moment van het hypotheekadvies voor een substantieel bedrag inkomsten uit arbeid genoot en dan het voor haar mogelijk was de hypotheekrente af te trekken. Naast haar inkomen uit loondienst van EUR 31.320,-- had [eiseres] aangegeven dat zij plannen had haar Bed & Breakfast uit te breiden en dat zij verwachtte daarmee een inkomen van EUR 40.000,-- te kunnen genereren. Van een precaire situatie was geen sprake, althans dit was niet kenbaar voor De Hypotheekshop.
4.11. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Op een hypotheekadviseur rust een uit de overeenkomst van opdracht voortvloeiende zorgplicht. Deze brengt mee dat een hypotheekadviseur moet nagaan of een klant in staat zal zijn de financiële lasten van een door die klant gewenste hypothecaire geldlening te voldoen. Indien daarover in redelijkheid moet worden getwijfeld moet een hypotheekadviseur zijn klant adviseren om die lening niet te sluiten. Volgens [eiseres] heeft [X] alleen gevraagd om enkele salarisstroken van haar toenmalige deeltijd-dienstverband en een stuk waaruit de WOZ-waarde bleek, en heeft De Hypotheekshop geen nadere informatie opgevraagd over de in juli 2007 gestarte Bed & Breakfast. De Hypotheekshop heeft dit niet weersproken. Hieruit volgt dat De Hypotheekshop geen deugdelijk onderzoek naar de financiële situatie van [eiseres] heeft gedaan. Ter zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat zij ten tijde van de hypotheekaanvraag niet beschikte over duidelijke cijfers van haar onderneming. Indien De Hypotheekshop wel navraag had gedaan naar de financiële situatie van [eiseres] had zij dus moeten constateren dat er geen deugdelijke grondslag bestond voor de veronderstelling dat [eiseres] met haar Bed & Breakfast een inkomen zou genereren en al helemaal niet dat zij daarmee EUR 40.000,-- per jaar zou gaan verdienen. De Hypotheekshop heeft niet gesteld dat [eiseres] met een bruto jaarinkomen van ongeveer EUR 30.000,-- uit loondienst de hypotheekrente voor een lening van EUR 350.000,-- of hoger zou kunnen voldoen. De Hypotheekshop had [eiseres] dan ook moeten adviseren om geen enkele offerte van BLG te ondertekenen. Gelet op het voorgaande is De Hypotheekshop toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de hiervoor beschreven, uit haar zorgplicht voortvloeiende verbintenissen en is zij uit dien hoofde aansprakelijk jegens [eiseres] voor de schade die daarvan het gevolg is.
4.12. Pas indien komt vast te staan dat [eiseres] schade heeft geleden komt de rechtbank toe aan een beoordeling van het door De Hypotheekshop aangevoerde eigen schuld-verweer. De rechtbank is echter in de huidige stand van de procedure niet in staat om vast te stellen of [eiseres] schade heeft geleden en zo ja, hoe hoog die schade is. Het gaat hierbij om de vraag hoe de situatie van [eiseres] waarschijnlijk zou zijn geweest indien De Hypotheekshop geen wanprestatie had gepleegd. Met haar stelling dat zij een andere financier zou hebben gezocht bedoelt [eiseres] kennelijk dat zij een andere financier bereid zou hebben gevonden haar een hypothecaire geldlening van ten minste EUR 350.000,-- met een variabele rente te verstrekken, voor de aflossing van haar schuld bij de Bank of Scotland. Gelet op haar toenmalige inkomen uit dienstbetrekking van ongeveer EUR 30.000,-- per jaar en de omstandigheid dat [eiseres] daarnaast een onderneming dreef die verliesgevend was, is dit naar het oordeel van de rechtbank geen reële optie. [eiseres] heeft deze stelling ook niet onderbouwd, zodat de rechtbank haar niet in de gelegenheid zal stellen om bewijs van die stelling te leveren. Het voorgaande brengt mee dat ook BLG niet bereid zou zijn geweest [eiseres] een hypothecaire lening van tenminste EUR 350.000,-- te verstrekken, indien De Hyptheekshop geen wanprestatie had gepleegd. Ook met betrekking tot de stelling van [eiseres] dat zij in dat geval met BLG een overeenkomst onder andere voorwaarden zou hebben gesloten is bewijslevering dus niet aan de orde.
4.13. Resteert de vraag of [eiseres] de hypotheek bij de Bank of Scotland had kunnen voortzetten. Of dit mogelijk was hangt ervan af of de Bank of Scotland daartoe ondanks de opgelopen betalingsachterstand en ondanks de echtscheiding verplicht was, en daarbij dan ook de voormalige echtgenoot van [eiseres] jegens [eiseres] verplicht was om – ondanks de echtscheiding – diens aansprakelijkheid onder de hypothecaire lening te continueren. In het bevestigende geval zou [eiseres] gebonden zijn aan de met de Bank of Scotland overeengekomen rente. In het ontkennende geval zou [eiseres], gelet op de eind 2008 bestaande betalingsachterstand, in 2009 hoogstwaarschijnlijk geconfronteerd zijn geweest met een gedwongen verkoop van de woning in opdracht van de Bank of Scotland.
4.14. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien er van moet worden uitgegaan dat [eiseres] de hypotheek bij de Bank of Scotland had kunnen voortzetten, de door haar overgelegde schadeberekening onbruikbaar is. In die berekening is uitgegaan van een hypotheeklening van EUR 375.000,-- en een variabele rente van gemiddeld 3,6% in 2010, terwijl de lening bij Bank of Scotland volgens [eiseres] betrekking had op een bedrag van EUR 350.000,--, met een rente van 4,45% per jaar, voor een rentevaste periode van nog 7 jaar vanaf begin 2009.
4.15. In verband met het voorgaande zal de rechtbank een comparitie bevelen om aanvullende inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. In het kader van de vaststelling van de feiten dient [eiseres] uiterlijk twee weken voor de zitting een kopie van haar echtscheidingsconvenant en stukken met betrekking tot de hypotheek bij de Bank of Scotland toe te sturen aan de rechtbank (t.a.v. Zittingsplanning Civiel, kamer H.1.87 van het gebouw van de rechtbank aan het Vrouwe Justitiaplein 1 te Utrecht) en aan de wederpartij.
4.16. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.17. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen en [eiseres] kan opdragen bewijs te leveren van haar stelling dat zij de hypotheek bij de Bank of Scotland zou hebben voortgezet.
4.18. Ter zitting kan aan de orde komen of een deskundigenonderzoek noodzakelijk is, welke vragen beantwoord moeten worden en wie partijen als deskundige benoemd willen zien.
4.19. Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.
Met betrekking tot BLG:
Hulppersoon
4.20. [eiseres] betoogt dat BLG op grond van artikel 6:76 BW aansprakelijk is voor haar schade die een gevolg is van de ondeugdelijke advisering door De Hypotheekshop. Terecht voert BLG echter aan dat De Hypotheekshop niet als haar hulppersoon optrad en dat zij niet op deze grond aansprakelijk kan worden gehouden.
4.21. Het verweer van BLG, dat de rechtbank overneemt, houdt samengevat het volgende in. Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van hypothecaire geldlening - dus ten tijde van de advisering door De Hypotheekshop - bestond tussen [eiseres] en BLG geen contractuele relatie. [eiseres] had De Hypotheekshop opdracht gegeven haar te adviseren en met een hypotheekverstrekker te bemiddelen. Tussen BLG en De Hypotheekshop bestaat een overeenkomst die inhoudt dat De Hypotheekshop bevoegd is de producten van BLG aan haar klanten aan te bieden via bemiddeling. De Hypotheekshop bemiddelt echter voor verschillende aanbieders en is niet verplicht werkzaamheden te verrichten ten behoeve van BLG. De Hypotheekshop handelt dus niet namens BLG maar als een zelfstandige financiële dienstverlener met een vergunning van de AFM en BLG heeft geen zeggenschap over of invloed op (de advisering van) De Hypotheekshop. Dat de overeenkomst tot hypothecaire geldlening gescheiden moet worden van de advisering door De Hypotheekshop was aan [eiseres] ook kenbaar gemaakt, doordat in de offerte van BLG van 28 november 2008 is vermeld: “BLG Hypotheken adviseert u niet en controleert het advies van de adviseur niet” (zie 2.9). De conclusie luidt dan ook dat De Hypotheekshop bij haar advisering aan [eiseres] niet een op BLG rustende verbintenis uitvoerde, zodat artikel 6:76 BW toepassing mist.
4.22. [eiseres] neemt het standpunt in dat BLG onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat zij in de fase voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst tot hypothecaire geldlening niet, althans onvoldoende of op onjuiste wijze de leencapaciteit van [eiseres] heeft getoetst, althans heeft laten toetsen. In verband hiermee betoogt zij dat op BLG als bank en hypotheekverstrekker een bijzondere zorgplicht rust die ertoe strekt haar als particuliere wederpartij te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht jegens de consument en leek [eiseres]. Dit volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad van 5 juni 2009 (LJN: BH2815 en BH2811). Uit deze bijzondere zorgplicht vloeit volgens [eiseres] voort dat BLG zich ervan had moeten vergewissen of [eiseres] voldoende draagkracht had om de maandlasten te voldoen. Deze plicht om de leencapaciteit te toetsen volgt volgens [eiseres] ook uit de Gedragscode Hypothecaire Financieringen. BLG betoogt dat op haar geen bijzondere zorgplicht rust zoals door [eiseres] is bedoeld. Volgens BLG is er wel sprake van een op haar rustende zorgplicht, maar heeft zij daaraan voldaan door de leencapaciteit van [eiseres] te toetsen.
4.23. De arresten waarnaar [eiseres] verwijst hebben betrekking op aandelenlease –overeenkomsten, waarbij zich risico’s kunnen voordoen die voor niet deskundige consumenten niet altijd gemakkelijk zijn in te zien. Terecht wijst BLG er op dat een hypothecaire lening niet kan worden vergeleken met aandelenlease-producten. De lening waarop de offertes van BLG betrekking hadden betreft een eenvoudige aflossingsvrije hypothecaire lening met een vaste rente, die niet afhankelijk is van koersontwikkelingen. Op BLG rust dan ook geen bijzondere zorgplicht in de zin van de arresten van de Hoge Raad van 5 juni 2009.
4.24. Artikel 4.34 Wet op het financieel toezicht (Wft) bepaalt dat een aanbieder van krediet voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet in het belang van de consument informatie inwint over diens financiële positie en beoordeelt of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is ter voorkoming van overkreditering van de consument. Ook bepaalt dit artikel dat de aanbieder geen overeenkomst inzake krediet met een consument aangaat indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is.
4.25. Bij conclusie van antwoord heeft BLG aangevoerd dat zij aan artikel 4.34 Wft heeft voldaan doordat zij a) een inkomensverklaring van [eiseres] en De Hypotheekshop gezamenlijk heeft gevraagd (zie 2.10), b) een BKR-toets heeft uitgevoerd, c) de waarde van de woning heeft gecontroleerd (EUR 640.000,-- vrije verkoopwaarde en EUR 570.000 executiewaarde) en d) een berekening van de woonlasten en toegestane woonlasten heeft opgesteld. Op 21 januari 2011 heeft [eiseres] een “akte overlegging producties ten behoeve van de comparitie” genomen. Noch in die akte noch ter comparitie heeft [eiseres] de onder a tot en met c beschreven controlehandelingen weersproken, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat deze zijn verricht.
4.26. Met betrekking tot de in de vorige alinea onder d) vermelde controlehandelingen voert BLG aan dat zij heeft berekend dat [eiseres] op grond van de hoofdnorm van artikel 6 lid 4 van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) maximaal EUR 359.540,-- zou mogen lenen maar dat een hypothecaire financier in bijzondere gevallen van die norm mag afwijken (artikel 6 lid 6 GHF). Op verzoek van De Hypotheekshop en [eiseres] heeft BLG vervolgens een zogenoemde maatwerktoets verricht (een toets in de zin van artikel 6 lid 6 GHF), om te onderzoeken of afwijking van de hoofdnorm verantwoord is. De uitkomst hiervan was volgens BLG (met cijfers onderbouwd) dat [eiseres], uitgaande van het bruto jaarinkomen van EUR 69.820,-- dat door haar en De Hypotheekshop op de inkomensverklaring was vermeld, EUR 2.121,-- per maand mocht “verwonen” (de rechtbank begrijpt: mocht besteden aan bruto maandlasten) terwijl haar bruto maandlasten op grond van de hypotheek EUR 1.859,37 zouden bedragen.
4.27. In voornoemde akte stelt [eiseres] dat BLG de maatwerktoets niet deugdelijk heeft uitgevoerd omdat daarin geen rekening is gehouden met een doorlopend zakelijk krediet van EUR 17.500,--. Naar aanleiding daarvan heeft BLG ter zitting aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van dit doorlopend krediet. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat BLG van het doorlopend krediet op de hoogte was of behoorde te zijn. Terecht wijst BLG erop dat in de door [eiseres] ondertekende en aan BLG verstrekte financieringsaanvraag (zie 2.7) geen melding is gemaakt van het doorlopend krediet. Onder Financiële Verplichtingen is “NVT” ingevuld.
4.28. Gelet op het voorgaande heeft BLG voldoende informatie ingewonnen over de financiële positie van [eiseres] en kon zij tot het oordeel komen dat het aangaan van de overeenkomst tot hypothecaire geldlening verantwoord was. Hiermee heeft BLG voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 4.34 Wft neergelegde (pre-contractuele) zorgplicht. Van een onrechtmatige daad van BLG jegens [eiseres] is dan ook geen sprake. De overige verweren van BLG hoeven dan ook niet te worden besproken.
4.29. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BLG worden begroot op:
- vast recht 2.931,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 5.773,00
4.30. De nakosten, waarvan BLG betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal - vanwege het verschil in het moment van intreden van verzuim ten aanzien van de in het dictum vermelde onderdelen van de nakosten - op de in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
met betrekking tot de vorderingen op De Hypotheekshop:
5.1. beveelt een verschijning van [eiseres] en De IJsselstreek v.o.f., De IJsselstreek Assurantiën B.V., en Shaki B.V., bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op woensdag 22 juni 2011 van 09.30 tot 11.30 tot uur,
5.2. bepaalt dat [eiseres] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat De IJsselstreek v.o.f., De IJsselstreek Assurantiën B.V., en Shaki B.V. dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is elk van hen te vertegenwoordigen,
5.3. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.4. bepaalt dat de in 4.15 genoemde stukken uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting door [eiseres] aan de rechtbank en de in 5.2 vermelde wederpartijen moeten zijn toegestuurd,
5.5. houdt iedere verdere beslissing aan,
met betrekking tot de vorderingen op BLG:
5.6. wijst de vorderingen af,
5.7. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van BLG tot op heden begroot op EUR 5.773,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8. veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na voormelde aanschrijving tot de dag van volledige betaling
5.9. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen in 5.7 en 5.8 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Frieling, mr. J.K.J. van den Boom en mr. G.A. Bos en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2011.?