RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 11/603 en 11/604
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
[eisers],
wonende te Woudenberg,
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg,
verweerder.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 30 augustus 2010 heeft verweerder aan [vergunninghouder] (verder: de
vergunninghouder) een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een wintergarten aan de bestaande kippenschuur op het perceel [perceel]. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 januari 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2 Het verzoek en beroep zijn op 14 maart 2011 ter zitting behandeld, waar namens eisers is verschenen [eiser 1]. Namens verweerder is verschenen B. Bouwman, werkzaam bij de gemeente Woudenberg. De vergunninghouder is eveneens ter zitting verschenen.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 11/603):
2.3 Eisers betogen allereerst dat de bestaande kippenschuur in afwijking van de daarvoor verleende bouwvergunning is gebouwd. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit betoog thans niet ter beoordeling voorligt aangezien de in geding zijnde bouwvergunning slechts ziet op het oprichten van een wintergarten. Mochten eisers iets willen ondernemen tegen de door hun geconstateerde afwijking, dan zullen zij een verzoek om handhavend optreden moeten indienen dat vervolgens door verweerder kan worden beoordeeld. Ter voorlichting aan eisers merkt de voorzieningenrechter daarbij op dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat ook de grotere schuur past binnen het bestemmingsplan en dus legaliseerbaar is. Ook ten aanzien van de voedersilo’s geldt dat deze niet zijn opgenomen in de thans voorliggende bouwvergunning. Mocht verweerder te zijner tijd een (omgevings)vergunning verlenen voor de silo’s, dan staat het eisers vrij gebruik te maken van de daar voor openstaande rechtsmogelijkheden.
2.4 In artikel 44 van de Woningwet (Ww) zijn de weigeringsgronden voor een reguliere bouwvergunning opgenomen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit het dwingend bepaalde in artikel 44, aanhef, van de Ww volgt dat een bouwvergunning dient te worden geweigerd indien zich een of meer van de in dat artikel omschreven weigeringsgronden voordoen, doch dat de vergunning moet worden verleend indien zulk een weigeringsgrond ontbreekt.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Ww mag en moet de reguliere bouwvergunning slechts worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.5 Op het onderhavige perceel rust ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied 1995” de bestemming “Agrarisch gebied met landschapswaarden”. In het vastgestelde maar nog niet onherroepelijke bestemmingsplan “Buitengebied 2010” heeft het perceel de bestemming “Agrarisch”. Tussen partijen is, zoals ter zitting bevestigd, niet in geschil dat het bouwplan in overeenstemming is met beide bestemmingsplannen.
2.6 Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Ww houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en sprake is van een van de onder a tot en met c omschreven situaties. Ingevolge het derde lid, onder a, van dit artikel kan, in afwijking van het eerste lid, de bouwvergunning worden verleend indien het bouwwerk niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de in het derde lid gegeven bevoegdheid aangezien het bouwplan past binnen het toekomstige bestemmingsplan. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college geen gebruik had mogen maken van deze bevoegdheid.
2.7 De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat, nu het bouwplan in overeenstemming is met het geldende en toekomstige bestemmingsplan en nu niet is gebleken dat een van de in artikel 44 van de Ww limitatief genoemde weigeringsgronden zich voordoet, verweerder gelet op het dwingendrechtelijk karakter van deze bepaling de bouwvergunning moest verlenen. De overige door eisers aangevoerde bezwaren, te weten het verlies aan uitzicht, stankoverlast en waardedaling van hun woning, kunnen bij de beoordeling van de bouwaanvraag dan ook niet in beschouwing worden genomen.
2.8 Hetgeen door eisers is aangevoerd, kan gelet op het bovenstaande niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep voor ongegrondverklaring in aanmerking komt. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het college in de proceskosten te veroordelen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 11/604):
2.9 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om het college in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. P.K. Nihot en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2011.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.H.L. Debets mr. P.K. Nihot
Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel:
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.