ECLI:NL:RBUTR:2011:BP9268

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601104-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal en oplichting met geweld en valse hoedanigheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 21 maart 2011, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder poging tot diefstal met geweld en oplichting. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 maart 2011, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van een poging tot diefstal op 4 november 2010, waarbij hij een stroomstootwapen gebruikte tegen het slachtoffer, en van oplichting van een benadeelde partij door zich voor te doen als een bonafide koper van een auto.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de oplichting van de benadeelde partij, waarbij hij de indruk wekte dat hij de auto wilde kopen door een valse bankoverschrijving te tonen. De verdachte had de auto uiteindelijk meegenomen zonder dat het geld daadwerkelijk was overgemaakt. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte inconsistent en niet geloofwaardig, wat leidde tot de conclusie dat hij met opzet had gehandeld om de benadeelde partij te bedriegen.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van een aantal andere tenlastegelegde feiten, maar achtte de poging tot diefstal en de oplichting wettig en overtuigend bewezen. De strafoplegging werd bepaald op 20 maanden gevangenisstraf, waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht in mindering werd gebracht. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601104-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 maart 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven te [woonplaats], [adres],
gedetineerd te PI Utrecht, Huis van Bewaring Nieuwegein,
raadsman mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 maart 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 met geweld,heeft geprobeerd geld en/of een auto te stelen van [benadeelde partij] en/of
heeft geprobeerd die [benadeelde partij] te dwingen tot afgifte van voornoemde goederen;
feit 2 een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
feit 3 een auto van [benadeelde partij 2] heeft verduisterd;
feit 4 primair: [benadeelde partij 3] heeft opgelicht, door zich voor te doen als bonafide koper van haar auto;
subsidiair: een auto van [benadeelde partij 3] heeft verduisterd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging merkt in de eerste plaats op dat wordt ingestemd met het ad informandum gevoegde feit. Ten aanzien van feit 3 merkt de verdediging op dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van zowel het primaire als het subsidiaire onder feit 4 tenlastegelegde merkt de verdediging op het vereiste opzet telkens ontbreekt, zodat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot feit 1 stelt de verdediging dat niet bewezen kan worden dat verdachte de auto wilde wegnemen. Evenmin kan het ten laste gelegde geweld en het beweerdelijk letsel van [benadeelde partij] niet worden bewezen, zodat verdachte van dit feit deels dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal overgaan tot behandeling van de feiten in chronologische volgorde.
4.3.1 Vrijspraak feit 3
Aangever [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] of aangever) heeft verklaard dat hij aan verdachte een Volvo type 440 heeft uitgeleend. Volgens aangever zou verdachte de auto begin november 2009 terugbrengen. De auto is vervolgens niet door verdachte teruggebracht. Sinds eind oktober 2009 is er volgens aangever geen contact meer geweest met verdachte. Aangever kon verdachte niet bereiken. Verdachte heeft verklaard dat de auto een leenauto was en dat de afspraak was dat hij de auto zou teruggeven.
Verdachte heeft verklaard dat hij twee of driemaal contact heeft gehad met [X], een verkoper van het bedrijf van [benadeelde partij 2], en dat deze gesprekken telkens gingen over het retourneren van de auto. Volgens verdachte heeft hij de auto uiteindelijk conform de met [X] gemaakte afspraak in een straat achtergelaten, ongeveer 100 meter verwijderd van zijn huisadres. Tevens heeft verdachte verklaard dat het kan kloppen dat hij in die tijd minder goed te bereiken was, omdat hij in die periode is verhuisd en zijn mobiele telefoonnummer heeft veranderd.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheden als genoemd in de verklaring van verdachte onvoldoende kunnen worden weerlegd door de inhoud van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal. Dit brengt mee dat de rechtbank van oordeel is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich de auto opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
4.3.2 Feit 4
Aangeefster [benadeelde partij 3] (hierna: [benadeelde partij 3] of aangeefster) heeft verklaard dat zij op 21 oktober 2010 een afspraak heeft gemaakt met een man die zich had voorgesteld als [A]. Deze man, die aangaf de Italiaanse nationaliteit te bezitten, had op haar advertentie gereageerd waarin zij haar auto, een Audi A4 (hierna: de auto), te koop aanbood. [A] heeft vervolgens een proefrit gemaakt. Om de verkoop van de auto aan [A] te voltooien, zijn [benadeelde partij 3] en [A] samen op 2 november 2010 naar de ABN Amro Bank te Heemstede gereden, alwaar [A] [benadeelde partij 3] liet zien dat hij via internetbankieren een bedrag van € 29.000,00 overschreef naar haar rekeningnummer. Teneinde de auto op naam van [A] over te doen schrijven, zijn zij naar het postkantoor gereden. Daar aangekomen gaf [A] aan dat hij zijn papieren was vergeten mee te nemen. [benadeelde partij 3] heeft verklaard dat zij, nu zij met eigen ogen had gezien dat het transactiebedrag naar haar was overgemaakt, in goed vertrouwen de auto aan [A] heeft meegegeven zodat hij zijn papieren op kon halen om die papieren later die dag aan haar af te geven. [benadeelde partij 3] heeft verklaard dat dit uiteindelijk niet is gebeurd. [benadeelde partij 3] heeft na 2 november 2010 niets meer vernomen van [A]. [benadeelde partij 3] heeft tevens verklaard dat het bedrag van € 29.000,00 niet op haar rekening is bijgeschreven.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 november 2010 met [benadeelde partij 3] in de ABN AMRO bank te Heemstede is geweest. Verdachte had zijn papieren niet bij zich, waarna hij met de auto is vertrokken. Verdachte heeft verklaard dat hij alleen in het bezit is van een Pools paspoort.
Aanvullende overwegingen
De rechtbank stelt vast dat verdachte aan [benadeelde partij 3] de indruk heeft gegeven dat hij de auto wilde kopen. [benadeelde partij 3] heeft de auto aan verdachte meegegeven, omdat zij in de veronderstelling was dat het geld naar haar rekeningnummer was overgemaakt. Vaststaat dat verdachte de auto heeft meegenomen en dat het geld niet is overgemaakt naar de rekening van [benadeelde partij 3].
Verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat het wel de bedoeling was de auto te kopen, daartoe geld had geleend en dat hij de auto in Polen wilde verkopen. De rechtbank overweegt echter dat verdachte niet alleen over de omstandigheid dat het geld niet is overgeboekt naar de rekening van [benadeelde partij 3], een wisselende verklaring heeft afgelegd, maar dat verdachte ook op andere punten wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij van plan was zijn rijbewijs te halen en de auto zelf te gaan gebruiken. Verdachte heeft destijds tevens verklaard dat hij ervan overtuigd was dat hij het geld in de ABN AMRO bank had overgemaakt naar de bankrekening van [benadeelde partij 3]. Eerst ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geld nodig had en
€ 29.000,00 van een vriend had geleend om de auto te kopen en later door te verkopen, zodat hij er geld aan zou verdienen. Verdachte heeft verklaard dat zijn vriend het geld nog niet op zijn rekening had overgemaakt, zodat hij het geld niet heeft kunnen overboeken naar de rekening van [benadeelde partij 3]. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij de vertaalde versie van het internetbankieren-programma niet goed begreep en derhalve niet goed kon zien of de transactie voltooid was, maar dat hij daar wel vanuit is gegaan.
De rechtbank merkt ook op dat [benadeelde partij 3] bovendien heeft verklaard dat verdachte zich voordeed als een man met de Italiaanse nationaliteit, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij alleen de Poolse nationaliteit bezit.
Gelet op deze wisselende verklaringen van verdachte, die op enkele punten ook tegenstrijdigheden bevatten, is de rechtbank van oordeel dat aan de uitleg van verdachte over de zich voorgedane gebeurtenissen geen waarde kan worden gehecht. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich heeft voorgedaan als koper van de auto, door een proefrit te maken en bij [benadeelde partij 3] de indruk te wekken dat de koopprijs van de auto naar haar rekening was overgemaakt. Verdachte heeft bovendien bij [benadeelde partij 3] de indruk willen wekken dat hij een Italiaanse achtergrond had. Met deze bedrieglijke handelingen en valse hoedanigheden heeft verdachte de intentie gehad om [benadeelde partij 3] de auto te doen afgeven aan hem, hetgeen ook is gelukt. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, te weten de oplichting van [benadeelde partij 3].
4.3.3 Feit 1
Aangever [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] of aangever) heeft verklaard dat hij op 4 november 2010 op de [adres] in Utrecht heeft afgesproken met een mogelijke koper van zijn auto, een Audi (hierna: de auto). De [adres] is een openbare weg. Aangever zat achter het stuur in de auto en zag en hoorde dat deze mogelijke koper, een man, het portier achter hem open deed. Op dat moment voelde aangever dat er iets tegen zijn nek werd geduwd. Hij voelde een hevige pijn op deze plek en hoorde een hoop geknetter. Aangever is naar voren geklapt met zijn bovenlichaam. Aangever en de man zijn vervolgens uit de auto gesprongen. De man rende weg. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat [benadeelde partij] twee rode puntjes in zijn nek had.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de betreffende dag achterin de auto heeft plaatsgenomen, achter de bestuurdersstoel waar de verkoper ging zitten. Verdachte heeft het stroomstootwapen uit zijn jas gehaald. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij een gouden gids in repen heeft geknipt en in enveloppen in zijn broeksband heeft gestopt, om het vertrouwen van de verkoper te winnen. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij voornemens was om geld te stelen van [benadeelde partij].
Aanvullende overwegingen
Uit de omstandigheid dat verdachte zich als koper van de auto heeft voorgedaan, hij met stukken papier in zijn broeksband de verkoper wilde doen geloven dat hij geld bij zich had, en vervolgens met de verkoper in de auto heeft plaatsgenomen, leidt de rechtbank af dat verdachte tevens de bedoeling had om zich de auto toe te eigenen. De verklaring van verdachte dat hij alleen op het geld van de verkoper uit was, acht de rechtbank onder de hierboven geschetste omstandigheden, ongeloofwaardig. Uit het gebruik van het stroomstootwapen door verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte de bedoeling had om, nadat hij [benadeelde partij] weerloos had gemaakt, geld en de auto weg te nemen van die [benadeelde partij]. De rechtbank acht wettig en overtuigend dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde, zoals hieronder nader wordt omschreven.
4.3.4 Feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 7 maart 2011 ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2010 van [benadeelde partij 4] ;
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 november 2010 van [benadeelde partij] ;
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 04 november 2010 te Utrecht, op de openbare weg, te weten de [adres], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld en een personenauto (merk Audi), toebehorende aan [benadeelde partij], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen die [benadeelde partij], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hebbende hij, verdachte, een stroomstootwapen, tegen de nek van die [benadeelde partij] geduwd (terwijl hij, verdachte, achter die [benadeelde partij] in een personenauto zat),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 04 november 2010 te Utrecht, een wapens van categorie II onder 5°, te weten een
stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
4.
Primair
in de periode van 21 oktober 2010 tot en met 02 november 2010, te Heemstede, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 3] heeft bewogen tot de afgifte van een personenauto (merk Audi A4), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide betalende koper (door onder meer een proefrit te maken en in het bijzijn van die [benadeelde partij 3] een geldbedrag van 29.000,- middels internet-bankieren naar de rekening van die [benadeelde partij 3] over te maken, terwijl die overboeking niet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en/of voornoemd bedrag niet op de rekening van die [benadeelde partij 3] is bijgeschreven), waardoor die [benadeelde partij 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4: oplichting.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft opgemerkt dat de opstellers van het reclasseringsadvies van 24 januari 2011 geen rekening hebben gehouden met alle feiten zoals deze op de tenlastelegging staan vermeld en dat het reclasseringsadvies derhalve met terughoudendheid dient te worden bekeken. Gelet op de aard en de ernst van de feiten is een werkstraf, zoals wordt geadviseerd door de reclassering, niet passend en evenmin komt verdachte om deze redenen in aanmerking voor een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat uit het reclasseringsadvies blijkt dat de reclassering wel degelijk rekening heeft gehouden met alle feiten die verdachte thans zijn ten laste gelegd, zodat het advies uitdrukkelijk wel dient te worden gevolgd. Een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf zijn dan ook op zijn plaats.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan ernstige feiten.
Verdachte heeft met gebruik van een stroomstootwapen geprobeerd geld en een auto van een volkomen weerloos slachtoffer te stelen. Verdachte heeft naar eigen zeggen nog getwijfeld of hij zijn plan door zou zetten, maar is kennelijk na beraad toch tot uitvoering van zijn aanvankelijke plan overgegaan. De brute wijze waarop verdachte heeft gehandeld, beschouwt de rechtbank als zeer kwalijk. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting, die tevens betrekking had op (de verkoop van) een auto. Verdachte heeft met verschillende leugens het slachtoffer de auto doen afgeven.
Verdachte heeft verklaard dat hij deze feiten heeft begaan omdat hij geld nodig had. De
rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij, ten koste van de slachtoffers, op deze wijze
aan geld heeft willen komen. Duidelijk is dat verdachte zijn slachtoffers angst en schrik
heeft aangejaagd en hen het gevoel van vertrouwen en onbevangenheid heeft ontnomen dat
mensen in een open en veilige samenleving behoren te hebben. In plaats daarvan hebben zij
lange tijd - en naar de ervaring leert, zullen zij ook in de toekomst nog - gevoelens van
onveiligheid en wantrouwen ervaren.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte van 4 november 2010, waaruit blijkt
dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten in Nederland is veroordeeld.
Uit het reclasseringsrapport van 24 januari 2011 blijkt dat de reclassering pas later in haar
onderzoek een tweede proces-verbaal heeft ontvangen waaruit duidelijk werd dat verdachte
tevens van het thans onder feit 4 tenlastegelegde werd verdacht. Hoe het ook zij, de rechtbank is in ieder geval van oordeel dat de geadviseerde straf in het onderhavige geval onvoldoende recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van 4 feiten.
Nu de rechtbank slechts 3 feiten bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de
officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 20
maanden passend en geboden is. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de gevangenisstraf.
6.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit:
zaak met parketnummer 16/601104-10, op 4 november 2010 te Utrecht, gemeente Utrecht, voorhanden hebben van een wapen van categorie II onder 6° (busje pepperspray).
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 2.717,00 voor feit 3.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 310, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 3 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4: oplichting.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twintig (20) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Reitsma, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 maart 2011.
Mr Fung Fen Chung is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.