ECLI:NL:RBUTR:2011:BP9003

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601209-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling door verdachte in echtscheidingscontext

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 17 maart 2011, staat de verdachte terecht voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling. De feiten dateren van 25 november 2010, toen de verdachte met zijn auto meerdere keren tegen de voordeur van de woning van zijn echtgenote, [aangever 1], aanreed. Dit leidde tot aanzienlijke schade aan de woning. Tijdens deze confrontatie bedreigde de verdachte zijn echtgenote en hun dochter, [aangever 2], met de woorden: 'Ik maak je moeder kapot'. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefsters en de verdachte zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft bekend dat hij met zijn auto tegen de voordeur en de auto van zijn echtgenote is aangereden, maar ontkent dat hij een mes heeft gebruikt. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor het gebruik van een mes, maar acht de bedreiging met een metalen voorwerp wel bewezen. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 151 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast wordt een straatverbod opgelegd voor de woning van de aangeefte in IJsselstein. De benadeelde partij, [aangever 1], heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank verklaart deze vordering voor een deel niet-ontvankelijk, omdat deze gemotiveerd is betwist. De rechtbank oordeelt dat de verdachte aansprakelijk is voor een schadevergoeding van in totaal Euro 351,- aan [aangever 2].

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601209-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 maart 2011
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [1964] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. M.H.H. Meulemeester, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 maart 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- [aangever 1] en [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
- een auto en een woning heeft vernield/ beschadigd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de verklaringen van [aangever 1], [aangever 2], de verklaringen van verdachte en de schade aan de woning en de auto.
4.2. Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het eerste ten laste gelegde feit heeft de verdediging bepleit dat alleen de bedreiging van [aangever 1] bewezen kan worden en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van bedreiging van zijn dochter, [aangever 2]. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat hetgeen verdachte tegen zijn dochter heeft geroepen niet tegen haar gericht was, maar tegen [aangever 1]. Bovendien is [aangever 2] geen getuige geweest van het rijden tegen de voordeur door verdachte, nu zij op dat moment op haar slaapkamer was. Voorts dient verdachte, met betrekking tot dit feit te worden vrijgesproken van bedreiging met een mes. De verdediging wijst erop dat verdachte stellig ontkent dat hij een mes bij zich had en dat er ook geen mes bij hem is aangetroffen. Verdachte had een ijzeren staaf in zijn handen, hetgeen [aangever 1] en [aangever 2] wellicht voor een mes hebben aangezien.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van deze zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangeefster [aangever 1] - echtgenote van verdachte en met hem in een echtscheidings-procedure verwikkeld - heeft verklaard dat zij zag dat verdachte op 25 november 2010 met zijn auto drie keer tegen de voordeur van haar woning aan de [adres] te IJsselstein is gereden, waardoor de voordeur, kozijnen en ruit naar binnen werden gereden en de ruit kapot ging. Ze zag dat verdachte een mes via een gat tussen de deur en de ruit naar binnen stak. Zij hoorde haar dochter schreeuwen “Pa, doe alsjeblieft normaal”en hoorde vervolgens verdachte zeggen “Ik maak je moeder kapot”. Aangeefster verklaart dat ze op dat moment voor haar leven vreesde.
De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [aangever 2], de dochter van verdachte en aangeefster. Zij verklaart dat zij op 25 november 2010 wakker werd en zag, toen zij de trap afliep, dat de pui aan de voorzijde eruit lag. Ze zag dat haar vader een groot mes uit zijn laars haalde en door een in de pui ontstaan gat naar binnen stak. Ze hoorde haar vader tegen haar schreeuwen: “Bek houden, ik maak je moeder af.”
[aangever 1] heeft tevens aangifte gedaan van vernieling van een bij haar in gebruik zijnde auto, merk Fiat, door verdachte, eveneens op 25 november 2010.
Verdachte heeft bekend dat hij met zijn auto meerdere malen tegen de voordeur van de woning van [aangever 1] te IJsselstein is aangereden en dat hij met zijn auto tegen de bij haar in gebruik zijnde auto, een Fiat is aangereden. Verdachte ontkent dat hij een mes in zijn handen heeft gehad. Hij stelt dat hij een metaalkleurige pijp met een handvat, dat uit de auto viel toen hij tegen de deur botste, in zijn handen had. Verdachte verklaart dat hij zich goed voor kan stellen dat [aangever 1] en [aangever 2] dachten dat hij een mes in zijn handen had.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een mes in de richting van [aangever 1] heeft gehouden en volgt de verklaring van verdachte dat hij een metaalkleurige pijp in zijn handen had. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte een metalen voorwerp in de richting van [aangever 1] heeft gehouden.
De rechtbank acht voor het overige het ten laste gelegde bewezen en verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte zijn dochter [aangever 2] niet heeft bedreigd. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de uitlating “Ik maak je moeder af” weliswaar de moeder van [aangever 1] betrof, maar dat deze uitlating van dien aard is en onder zulke omstandigheden gedaan -verdachte had een metalen voorwerp in zijn handen en was kort daarvoor met zijn auto tegen de voordeur gereden- dat deze in het algemeen vrees kan opwekken en ook heeft opgewekt bij [aangever 2]. [aangever 2] is door deze bedreiging in haar persoonlijke vrijheid aangetast. Daarbij is van belang dat art. 285 Sr is geplaatst in titel ?? van het tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht waarin strafbaar zijn gesteld ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. Dit door art. 285 Sr beschermde rechtsgoed kan ook op het spel staan ingeval het misdrijf waarmee wordt gedreigd, is gericht tegen een ander dan degene jegens wie de bedreiging is geuit. Immers, een dergelijke bedreiging kan ook inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid van degene jegens wie de bedreiging is geuit. Derhalve valt deze door verdachte tegen [aangever 2] geuite bedreiging onder de reikwijdte van dit artikel.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 november 2010 te IJsselstein [aangever 1] en [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- met een auto meermalen hard tegen de voordeur van de woning
aangereden en vervolgens
- een metalen voorwerp in de richting van die [aangever 1] gehouden en
- daarbij tegen die [aangever 2] (zijnde de dochter van verdachte en
aangeefster [aangever 1]) dreigend de woorden toegevoegd : "Bek houden, ik
maak je moeder af!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
en
op 25 november 2010 te IJsselstein opzettelijk en wederrechtelijk een woning (gelegen op/aan [adres] te IJsselstein) en een auto (merk: Fiat),
ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen met een auto tegen de pui van die woning en tegen die auto
aan te rijden, tengevolge waarvan schade ontstond.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
-Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
-Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel/ten dele aan een ander toebehoort vernielen/ beschadigen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
5.2.1. De standpunten van de verdediging en van de officier van justitie
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij de ten laste gelegde feiten heeft begaan onder invloed van een door externe omstandigheden ontstane psychische drang waaraan hij geen weerstand kon bieden, noch hoefde te bieden. De verdediging stelt daartoe dat verdachte, gelet op zijn persoonlijkheidsstoornis gecombineerd met externe factoren – de reactie van zijn ex partner die weigerde hem binnen te laten in de woning – niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan. De officier van justitie heeft betwist dat bij verdachte sprake was van psychische overmacht.
5.2.2. Het oordeel van de rechtbank
Psychische overmacht
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat sprake is van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen of behoren te bieden. Zo de reactie van de ex-partner van verdachte op zijn verzoek om binnen te mogen komen al als krenkend kan worden beschouwd, dan nog had verdachte anders kunnen handelen dan hij heeft gedaan. Hij had immers weg kunnen gaan. De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van 24 februari 2011 dat is uitgebracht door drs. T.E.G.A. Oosterhof, GZ psycholoog. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte weliswaar sprake is van een persoonlijkheidsstoornis die van invloed is geweest op zijn handelen. Echter, deze stoornis is niet van dien aard geweest –zo begrijpt de rechtbank het rapport van de psycholoog- dat verdachte niet meer de keuze had om weg te lopen nadat hij zich niet met respect bejegend voelde. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk geworden dat sprake was van psychische overmacht en verwerpt dit beroep.
Toerekeningsvatbaarheid van verdachte
Verdachte is, in opdracht van de rechter-commissaris, onderzocht door de hiervoor genoemde psycholoog, ter beantwoording van vragen over de persoonlijkheid, de geestvermogens van verdachte, de toerekeningsvatbaarheid en de aan te bevelen straf en/of maatregel. In het door deze psycholoog op 24 februari 2011 uitgebrachte rapport wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO, met antisociale en borderline trekken en een cognitieve functiestoornis NAO ten gevolge van niet aangeboren hersenletsel. Deze pathologie was ten tijde van het delict aanwezig en beïnvloedde deels zijn gedragskeuzes/ gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt verdachte op grond daarvan licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank maakt de conclusie van de deskundige tot de hare. De rechtbank constateert dat uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 151 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van voorarrest en reclasserings-toezicht. Voorts heeft de officier van justitie verzocht verdachte een straatverbod op te leggen voor [adres] te IJsselstein.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte, indien hij niet wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, een lagere straf moet worden opgelegd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn echtgenote, met wie hij in een echtscheidingsprocedure is verwikkeld, en zijn dochter. Daarbij heeft hij de woning die aan zijn echtgenote was toegewezen ernstig beschadigd, alsmede de auto die door haar werd gebruikt. Dusdoende heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van zijn echtgenote en dochter, hetgeen des te ernstiger is nu deze confrontatie plaatshad in en nabij de aan de echtgenote toegewezen woning, een plaats waar zij en haar dochter zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. Uit de slachtofferverklaring van [aangever 1], die ter zitting is voorgelezen, blijkt dat zij van het handelen van verdachte nog steeds de psychische gevolgen ondervindt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 november 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor bedreiging/ vernieling;
- een hem betreffend reclasseringsadvies d.d. 2 maart 2011, opgesteld door H. Liebrand, reclasseringswerker. Hierin wordt geadviseerd verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen alsmede reclasseringstoezicht.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 151 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Tevens dient verdachte zich gedurende de proeftijd te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en zal aan hem voor de duur van een jaar een straatverbod worden opgelegd voor [adres] te IJsselstein.
7. De benadeelde partijen
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van Euro 1750,- betreffende immateriële schade, een bedrag van Euro 3315,50 betreffende materiële schade en een bedrag van Euro 50,-betreffende kosten voor rechtsbijstand.
De officier van justitie heeft gesteld dat de materiële schade kan worden toegewezen en dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd. De verdediging is van mening dat de vordering voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade dient te worden gematigd en de vordering voor het overige niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering nu deze gemotiveerd is betwist en de verdere behandeling van de vordering gelet op de complexiteit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van Euro 1750,- betreffende immateriële schade en een bedrag Euro 101,- betreffende kosten voor rechtsbijstand.
De officier van justitie en de verdediging zijn van mening dat de gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van Euro 351,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan Euro 101,- ter zake van materiële schade en Euro 250,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op de familierechtelijke verhouding tussen verdachte en de benadeelde partij [aangever 2] zal de rechtbank niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel/ten dele aan een ander
toebehoort vernielen/ beschadigen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 151 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- dat verdachte zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd niet zal begeven in [adres] te IJsselstein.
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoor-waardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van Euro 351,- waarvan Euro 101,- ter zake van materiële schade en Euro 250,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil
- verklaart de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] niet ontvankelijk
Dit vonnis is door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. J. Ebbens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 maart 2011.