ECLI:NL:RBUTR:2011:BP8657

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711747-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf met gedeeltelijke omzetting naar werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 februari 2011 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf. De vordering was ingediend door de officier van justitie onder parketnummer 16/711747-07. De veroordeelde had een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden opgelegd gekregen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd was aangevangen op 6 maart 2009, maar was tijdelijk opgeschort vanwege detentie in België van 17 januari 2010 tot en met 19 maart 2010.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde meermalen waarschuwingen heeft ontvangen en zich niet altijd aan de aanwijzingen van de Reclassering heeft gehouden. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat er termen aanwezig zijn voor een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft besloten om een gedeelte van 2 maanden van de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, maar deze te vervangen door een werkstraf van 120 uren. Indien de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, zal vervangende hechtenis van 60 dagen worden toegepast.

De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de omstandigheden, waaronder de terugmelding tegen het einde van de proeftijd en de positieve stappen die de veroordeelde heeft gezet, zoals het aangaan van gesprekken bij De Waag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren. De veroordeelde was bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/711747-07
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging ex artikel 14g van het wetboek van strafrecht.
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko), op [1985],
wonende te [adres], [woonplaats]
heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van een aan veroordeelde voorwaardelijk opgelegde straf. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank d.d. 13 februari 2008;
- de vordering van de officier van justitie d.d. 26 november 2010;
- het advies tenuitvoerlegging van Reclassering Nederland d.d. 18 november 2010;
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord.
Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.
2 De beoordeling.
Aan veroordeelde is bij voormeld vonnis een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van
2 jaar en 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens Reclassering Nederland.
Voormeld vonnis is onherroepelijk geworden op 28 februari 2008.
De proeftijd is aangevangen op 6 maart 2009, de datum waarop veroordeelde in vrijheid is gesteld, en is, wegens detentie in België van 17 januari 2010 tot en met 19 maart 2010, tijdelijk opgeschort geweest.
Blijkens inlichtingen van Reclassering Nederland, regio Utrecht-Arnhem, d.d. 18 november 2010 heeft veroordeelde zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarde voornoemd.
Veroordeelde heeft op 27 mei 2010 een waarschuwing ontvangen vanwege het onvoldoende nakomen van meldplichtafspraken. Voorts heeft hij op 28 mei 2010 een berisping gekregen omdat hij zich onvoldoende hield aan de afspraken met het UWV, die als doel hadden het verkrijgen van dagbesteding en inkomen. Deze berisping is omgezet in een aanwijzing. Op 1 juli 2010 heeft veroordeelde een waarschuwing ontvangen omdat hij zich onvoldoende aan deze laatste aanwijzing hield.
Nadat veroordeelde in augustus 2010 wederom een paar maal niet verscheen op de wekelijkse meldplichtafspraken, heeft veroordeelde op 9 september 2010 een tweede waarschuwing ontvangen. Tevens is hem daarbij de aanwijzing gegeven dat hij de komende drie maanden op elke geplande meldplichtafspraak dient te verschijnen en dat annuleren of verschuiven niet langer mogelijk zal zijn.
Inmiddels was in augustus 2010 besloten tot een proefbehandeling van 5 sessies bij De Waag. Op 26 oktober 2010 heeft de behandelaar van De Waag, de heer Kersten, gemeld dat er 5 gesprekken met veroordeelde hadden plaatsgevonden. Naar de inschatting van de heer Kersten zal een behandeling geen meerwaarde hebben. Veroordeelde vertelde tijdens de gesprekken nagenoeg niets en was wantrouwend en afwijzend. Voorts gaf veroordeelde aan geen hulp nodig te hebben. Naar de mening van de behandelaar is veroordeelde uitsluitend gefocust op het verkrijgen van een huis en geld. Ook heeft veroordeelde aan De Waag gemeld zijn agressie niet problematisch te vinden.
Na intern overleg bij de Reclassering is besloten om de Officier van Justitie in te lichten dat, nu er zowel op praktisch gebied als bij De Waag geen resultaten geboekt zijn en de duur van de resterende proeftijd gering is, naar de mening van de Reclassering het continueren van de meldingsplicht resteert. Op 2 november 2010 is veroordeelde over het komende overleg tussen de Reclassering en de Officier van Justitie geïnformeerd. Hierop ontstak veroordeelde in woede, was hij niet meer aanspreekbaar en uitte hij bedreigingen naar de reclasseringswerkers.
Nu behandeling niet mogelijk blijkt en veroordeelde verbaal zeer dreigend blijft reageren bij tegenvallende berichtgeving, schat de Reclassering het gevaarsrisico onverminderd als gemiddeld in. Veroordeelde komt wel op afspraken, maar heeft ook veelvuldig getracht te verzuimen en was veelvuldig te laat op afspraken. Daarnaast geeft veroordeelde geen openheid van zaken, geeft hij niet de indruk enig inzicht in zijn delictgedrag te hebben en neemt hij geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Gelet daarop acht de Reclassering het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden onverminderd hoog. Een nader psychologisch en psychiatrisch onderzoek is noodzakelijk alvorens enig nieuw traject met betrokkene opgestart kan worden, maar de Reclassering ziet geen mogelijkheden voor verder inhoudelijk contact met veroordeelde.
Door veroordeelde en zijn raadsman is ter terechtzitting d.d. 24 januari 2011 aangevoerd dat veroordeelde in totaal 102 keer bij de Reclassering is geweest, dat hij in totaal 8 afspraken heeft geannuleerd maar dat hij die afspraken steeds op de maandag van de daarop volgende week heeft ingehaald.
Veroordeelde heeft met betrekking tot het gesprek bij de Reclassering op 2 november 2010 verklaard dat hij zich niet kan voorstellen dat hij bedreigingen heeft geuit. Wel was veroordeelde boos, zo herinnert hij zich. Voorts heeft veroordeelde verklaard dat hij soms onbewust dingen zegt waarvan hij achteraf spijt heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat veroordeelde meermalen een waarschuwing heeft gekregen en dat hij zich niet altijd heeft gehouden aan de aanwijzingen van de Reclassering. Naar het oordeel van de rechtbank ligt een tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf dan ook in de rede. Gezien het moment van de terugmelding, tegen het einde van de proeftijd, en de omstandigheden dat veroordeelde de met hem gemaakte afspraken substantieel wel is nagekomen en tevens een vijftal gesprekken bij De Waag is aangegaan, acht de rechtbank termen aanwezig slechts een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten en in plaats van die gevangenisstraf een werkstraf van na te melden duur op te leggen.
3 De beslissing.
De rechtbank
- gelast dat een gedeelte groot 2 maanden van de voorwaardelijke gevangenisstraf, die bij vonnis d.d. 13 februari 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/711747-07, ten uitvoer zal worden gelegd;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- wijst de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie d.d. 26 november 2010 voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. I. Bruna en
mr. N. van der Velden, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier A. Heijboer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 februari 2011.
Mr. N. van der Velden is niet in de gelegenheid deze beslissing mee te ondertekenen.