ECLI:NL:RBUTR:2011:BP8366

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/445754-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Explosie tijdens werkzaamheden aan boei met dodelijke afloop en zwaar letsel

Op 15 februari 2011 deed de Rechtbank Utrecht uitspraak in een strafzaak tegen [bedrijf 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], naar aanleiding van een fatale explosie tijdens werkzaamheden aan een boei in de Neder-Rijn. Tijdens deze werkzaamheden, uitgevoerd door twee werknemers onder toezicht van [medeverdachte], vond er een explosie plaats die resulteerde in de dood van [slachtoffer] en zwaar letsel bij [slachtoffer 2]. De rechtbank behandelde de zaak na inhoudelijke zittingen op 18 oktober 2010 en 1 februari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat [medeverdachte] aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig had gehandeld door onvoldoende veiligheidsmaatregelen te treffen, ondanks dat hij bekend was met het explosiegevaar. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van [medeverdachte] ook aan [bedrijf 1] konden worden toegerekend, aangezien de werkzaamheden onder haar verantwoordelijkheid vielen. De rechtbank sprak [medeverdachte] vrij van roekeloosheid, maar achtte de nalatigheid bewezen. De officier van justitie had een geldboete van € 12.500,- gevorderd, welke door de rechtbank werd opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank verklaarde het primair tenlastegelegde bewezen en sprak verdachte vrij van andere tenlasteleggingen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/445754-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 februari 2011
in de strafzaak tegen
[bedrijf 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], algemeen directeur.
gevestigd te [woonplaats],[adres],
raadsvrouw mr. S.F. Degen, advocaat te Naaldwijk.
1 Onderzoek van de zaak
De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 18 oktober 2010 en 1 februari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaak onder parketnummer 16/446038 tegen [medeverdachte].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: (samen met een ander of anderen) roekeloos, in elk geval zeer althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig twee personen genaamd [slachtoffer] en [slachtoffer 2] werkzaamheden heeft laten verrichten aan een boei waarbij zij en/of haar mededaders voorafgaand en/of tijdens die werkzaamheden onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen waardoor het aan haar schuld te wijten is dat er tijdens de werkzaamheden een explosie is ontstaan tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
en
subsidiair: het als werkgever verrichten of nalaten van handelingen in strijd met artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, indien daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
3 De voorvragen
Met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding heeft de raadsvrouw van verdachte partiële nietigheid bepleit ten aanzien van het primair tenlaste gelegde voor zover het betreft het verwijt ten aanzien van het zwaar lichamelijk letsel omdat de vermelding van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht op de tenlastelegging ontbreekt.
De rechtbank overweegt dat de bepaling in artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering beoogt enige onduidelijkheid met betrekking tot hetgeen een verdachte verweten wordt, te voorkomen. Gelet op de omschrijving “tengevolge waarvan [slachtoffer] zodanig letsel (…) heeft bekomen dat voornoemde [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden” het voor verdachte duidelijk moet zijn dat haar eveneens overtreding van art. 308 Sr wordt ten laste gelegd.
De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
De dagvaarding is derhalve geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan in die mate dat geen sprake is van roekeloos handelen maar wel van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend dan wel nalatig handelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Namens verdachte is primair aangevoerd dat niet zij maar de [bedrijf 2]/[bedrijf 1] had moeten worden gedagvaard omdat deze werkcombinatie het contract waarbinnen de werkzaamheden hebben plaatsgevonden, met de opdrachtgever Rijkswaterstaat (RWS) heeft afgesloten. In elk geval had ook [bedrijf 2] vervolgd moeten worden, want deze had een veel groter aandeel in de combinatie dan verdachte. Daarnaast is RWS nalatig geweest in het verstrekken van een haar bekende veilige werkwijze.
Ook is aangevoerd dat de handelingen van [medeverdachte] niet aan haar kunnen worden toegerekend, nu [medeverdachte] geheel zelfstandig het werk uitvoerde.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft aangevoerd dat met [bedrijf 1] niet de juiste rechtspersoon is gedagvaard .
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
In 2006/2007 is door RWS een opdracht voor onder andere onderhoud aan het vaarwegmeubilair (lichtboeien) langs en op de Neder-Rijn/Lek verleend aan de speciaal voor deze opdracht in het leven geroepen aannemerscombinatie [bedrijf 3]. [bedrijf 2] ([bedrijf 2]) is gespecialiseerd in activiteiten op het gebied van grond-, water- en wegenbouw. De werkzaamheden van verdachte betreffen -zie ook de bedrijfsomschrijving in het uittreksel van de Kamer van Koophandel- het verzorgen van innovatieve technische ontwerpen, alsmede het onderhoud en de ontwikkeling op het gebied van datacommunicatie, vaarwegmarkeringen, zonne-energie en verlichting . [X] van Rijkswaterstaat heeft verklaard dat [bedrijf 1] de specifieke kennis in huis had voor wat betreft de techniek van het vaarwegmeubilair, in het bijzonder de boeien en eerder veiligheidstechnische werkzaamheden aan boeien had uitgevoerd. [getuige] heeft verklaard dat hij vanaf het begin van het betreffende bestek in het project heeft meegewerkt en dat bij de betreffende werkzaamheden altijd iemand van [bedrijf 1] aanwezig was omdat zij de kennis en deskundigheid hadden op dat gebied. [bedrijf 1] bepaalde -volgens hem- wat er moest gebeuren bij deze werkzaamheden aan de boeien waaronder de volgorde en wijze waarop. [medeverdachte] had uitsluitend een arbeidsrelatie met verdachte [bedrijf 1] Niet is gesteld, noch is overigens aannemelijk geworden dat hij door [bedrijf 1] werd verhuurd aan de [bedrijf 2]. of werd betaald door de [bedrijf 2].
Uit het voorgaande volgt dat de verweten gedragingen passen binnen de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] en ook onder verantwoordelijkheid van [bedrijf 1] hebben plaatsgevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [bedrijf 1] terecht is gedagvaard.
In mei 2007 zijn de werkzaamheden aan de lichtboeien in de Neder-Rijn stilgelegd vanwege ontploffingsgevaar door gasvorming in de boei. Er kon indertijd aan deze boeien niet volgens de voorschriften in het Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G-plan)worden gewerkt.
Partijen zijn daarop overeengekomen dat de boeien zodanig aangepast zouden worden dat het onderhoud in de toekomst veilig zou kunnen geschieden. Er zijn geen nadere afspraken gemaakt om de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot de wijze van werken toe te spitsen op de in 2007 geconstateerde gevaarlijke situatie
Op 24 februari 2009 is opnieuw aangevangen met de werkzaamheden. Medeverdachte [medeverdachte] is in loondienst bij [bedrijf 1] en was voor dit project verantwoordelijk uitvoerder, belast met supervisie. [medeverdachte] was op de hoogte van het Veiligheids en Gezondheidsplan (V&G-plan), waarin onder meer stond vermeld dat vonkvrij gereedschap moest worden gebruikt. Verdachte had dit gereedschap bij dit werk niet ter beschikking gesteld aan [medeverdachte].
[medeverdachte] dacht aanvankelijk aan een ander type boei te moeten gaan werken, een zogenaamde Waalboei, waarop een gasdetector en een slang konden worden aangesloten om met behulp van koolzuurgas het eventueel in de boei aanwezige knalgas of waterstofgas, waarvan hij wist dat het zeer explosief was, te verdrijven. [medeverdachte] had ervaring met dit type boeien. Bij aankomst op de werkplek trof [medeverdachte] echter een type boei aan met slechts een overdrukventiel voor eerdere propaangasunits. Een type dat ‘ons altijd wel zorgen baarde’.[medeverdachte] heeft over het aantreffen van de boei geen contact opgenomen met RWS omdat daarvoor geen tijd meer was. Hij had geen gassnuffelaar bij zich en heeft ook niet overwogen om deze te halen.
[bedrijf 2] heeft het werkschip geleverd met bemanning schipper/kraanmachinist [slachtoffer 2] en matroos [slachtoffer]. [medeverdachte] heeft beide personen, die hij niet kende en die geen ervaring met deze werkzaamheden hadden, vooraf mondeling geïnstrueerd in een door hemzelf opgesteld en door hem als veilig beschouwd stappenplan.
De dag voor aanvang van de werkzaamheden heeft hij met [slachtoffer 2] geoefend op een reserveboei die op de wal lag. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij het gat van het in deze boei aanwezige ventiel zo groot vond dat losdraaien daarvan en verwijdering van het leertje, voldoende zou moeten zijn om het aanwezige knalgas te laten ontsnappen.
Op de eerste werkdag arriveerde [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft toen zijn eerste instructie van [medeverdachte] gekregen.
Dit door [medeverdachte] opgestelde plan hield onder meer, voor zover hier van belang, de volgende stappen in:
- De boei uit het water lichten. Het overdrukventiel aan de bovenzijde van het boeilichaam opendraaien en de opening vrijmaken door ventiel met dop, veer en rubbertje te verwijderen (het zogenaamde beluchten).
- De ketting waarmee de boei in het water op zijn plek wordt gehouden binnenhalen en controleren op slijtage. Deze handeling kan tijdens het beluchten worden uitgevoerd.
- Verwijderen van de zonnepanelen en de lamp van de bovenzijde van de boei. Hierbij eerst de stekker uit de lamp trekken. De kabel die aan deze stekker zit mag beslist niet worden doorgeknipt wegens gevaar voor vonken. De elektriciteitskabels van zonnepaneel naar de accu’s kunnen worden doorgeknipt.
- Het losdraaien en wegklappen van de knevels om de toren van de boei los te maken van het boeilichaam, het onderste deel van de boei.
- De hijshaken aan de boei vastmaken om met de kraan de boeitoren een klein stukje op te tillen met de kraan om resterend gas te laten ontsnappen. Tijdens deze hijsprocedure moest iedereen zich op een veilige plek (achter de kraan) terugtrekken.
Tijdens al deze werkzaamheden werd geen gebruik gemaakt van vonkvrij gereedschap.
Op 26 februari 2009 lag het werkschip afgemeerd in de Neder-Rijn ter hoogte van kilometerraai 923 binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Er werd gewerkt aan een boei die was voorzien van een plaatje met nummer A4 . [medeverdachte] had ook die dag de leiding. Hij werkte voor de tweede dag met [slachtoffer 2] en [slachtoffer]. De dag ervoor en in de ochtend was er in totaal aan acht boeien gewerkt volgens de vaste werkwijze. [medeverdachte] had die dag gezien dat er aan de kabel die aan de lantaarn vastzat werd getrokken en heeft toen herhaaldelijk gewaarschuwd dat dit gevaarlijk was omdat dit kortsluiting zou kunnen geven.
Aan de negende boei, de vierde boei waaraan op 26 februari 2009 werd gewerkt, heeft [medeverdachte][slachtoffer] en [slachtoffer 2] werkzaamheden aan deze boei laten verrichten, terwijl [medeverdachte] zelf met de ankerketting aan het werk was. Hij heeft er niet op toegezien dat de ontluchtingsnippel werd verwijderd. Hij heeft gezien dat eerst [slachtoffer] tijdens het ontluchten in de toren aan het werk was en de lampen en zonnecollectoren demonteerde, die door [slachtoffer 2] werden aangepakt. Hij heeft niet gezien dat de knevels waren opengedraaid en door wie. Hij zag als laatste dat beide personen op de boei zaten.
Kort na het ongeval verklaart [medeverdachte] dat hij aan de onderzijde van de boei nog bezig was met de ankerketting. Hij hoorde vervolgens een doffe klap en realiseerde zich dat de boei was ontploft.
Als gevolg van de explosie is [slachtoffer] overleden en heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel bekomen.
In het NFI-rapport van ir. J.H.L.M. Lelieveld wordt de adequaatheid van de door [medeverdachte] gehanteerde methode beoordeeld. Daaruit blijkt dat bij meerdere stappen in de gehanteerde werkwijze kans op vonkvorming aanwezig is, welke ieder voor zich voldoende zouden kunnen zijn om een explosie te veroorzaken indien de concentratie waterstofgas zich binnen de explosiegrenzen (tussen 4% en 75%) bevindt en er voldoende zuurstof (uit de lucht) aanwezig is. Bij vergelijking met alternatieve werkvoorschriften (methode Pintsch Aben en methode TNO) wordt geconcludeerd dat deze alternatieve methoden tot doel hebben de bron van de explosie weg te nemen voordat er daadwerkelijke onderhoudswerkzaamheden aan de boei plaatsvinden, door gebruik van vonkvrij gereedschap, het meten van de concentratie waterstofgas en door het verdringen van het waterstofgas met CO2. De daadwerkelijk gevolgde werkwijze is niet in lijn met die randvoorwaarden en maatregelen. De conclusie van de deskundige is dan ook dat de toegepaste methode voor het uitvoeren van de werkzaamheden ertoe leidt dat er ontstekingsbronnen in de nabijheid van de uitstroomopening of in het boeilichaam gevormd kunnen worden, en derhalve technisch gezien onvoldoende adequaat is geweest. Lelieveld heeft gezegd dat hij het nagenoeg uitgesloten acht dat de explosie werd veroorzaakt door een andere oorzaak dan het werken aan de boei. Door de verdediging is niet gesteld, noch is anderszins aannemelijk geworden dat de explosie is veroorzaakt door een andere oorzaak dan het werken aan de boei.
De verklaring van de deskundige komt erop neer dat het verrichten van werkzaamheden aan de boei gevaarlijk is zolang niet zeker is dat de boei geen gas meer bevat. [medeverdachte] heeft verklaard dat de boei moest worden gelicht om het laatste restje eventueel aanwezige gas te laten ontsnappen. Op het moment van lichten moest dan een veilig heenkomen worden gezocht.
Uit het door verdachte opgestelde stappenplan blijkt dat al aan de boei werd gewerkt als de toren nog op het boeilichaam staat en dus nog niet is gelicht. De rechtbank merkt deze werkwijze aan als aanmerkelijk onvoorzichtig. Als er dan desondanks toch gewerkt wordt aan de boei dan is vanwege dat gevaar toezicht bij iedere te nemen stap geboden, hetgeen door [medeverdachte] in elk geval vlak voor de ontploffing bij de onderhavige boei is nagelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit te kwalificeren als aanmerkelijke nalatig.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte], aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig voormelde [slachtoffer] en [slachtoffer 2] werkzaamheden aan de betreffende boei heeft laten verrichten dan wel werkzaamheden met die personen heeft verricht.
De aan [medeverdachte] verweten gedragingen kunnen [bedrijf 1] ook worden toegerekend, nu de werkzaamheden van [medeverdachte] met betrekking tot het onderhoud aan de boeien op onder andere de Neder-Rijn/Lek behoorden tot de normale bedrijfsvoering van verdachte en onder haar verantwoordelijkheid en ten behoeve van verdachte werden verricht.
Daarnaast overweegt de rechtbank het volgende.
[medewerker], algemeen medewerker bij [bedrijf 1] heeft verklaard dat hij in 2007 een boei in de Neder-Rijn heeft geopend en dat het werk aan de boeien in de Neder-Rijn toen is stilgelegd omdat deze boeien niet ontgast konden worden. Het betreffende type boei kon niet volgens het aanwezige V&G-plan worden geopend.
[gemachtigde], directeur van [bedrijf 1], vertegenwoordiger van de verdachte, de werkgever van [medeverdachte], heeft verklaard dat hij bekend was met de explosie van een boei op de Waal in 1997 en dat er niet bewust is gekozen voor het gebruik van niet-vonkvrij gereedschap. Hij heeft erkend dat de situatie in 2007, waarbij was besloten om niet verder te gaan met de werkzaamheden aan de boeien in verband met kans op ontploffing, identiek was aan de situatie in februari 2009, toen de werkzaamheden werden hervat. “Wij hebben niet nagedacht over de werkprocedure”, zo heeft hij verklaard, en “er was geen schriftelijke werkprocedure waarin was vastgelegd hoe men deze werkzaamheden op een veilige manier moest uitvoeren.” Ter zitting heeft hij verklaard dat het werk in 2007 was stilgelegd in verband met het meerwerk en niet om extra veiligheidsmaatregelen te treffen in verband met het geconstateerde ontploffingsgevaar.
Uit deze twee verklaringen leidt de rechtbank af dat de gedragingen blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon zijn aanvaard en dat voorts door verdachte niet de zorg is betracht die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Nu het voorgaande leidt tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde zal de rechtbank hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde buiten bespreking laten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het bestanddeel “roekeloos”moet worden vrijgesproken omdat daarvan niet is gebleken. De rechtbank zal medeverdachte [medeverdachte] eveneens vrijspreken van hetgeen onder het tweede en derde gedachtesterretje staat vermeld. De rechtbank overweegt daartoe dat noch verdachte, noch [medeverdachte] strafrechtelijk verweten kan worden dat geen maatregelen zijn getroffen om statische elektriciteit tegen te gaan. Enerzijds is onvoldoende komen vast te staan of de boei al niet (voldoende) geaard was door de ankerketting en kraan, anderzijds wordt in het V&G-plan geen melding gemaakt van
vereiste armbandjes of andere speciale kleding om de opbouw van statische elektriciteit te voorkomen, zoals aangegeven als mogelijkheid in het deskundigenrapport.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [medeverdachte] aan [slachtoffer] en [slachtoffer 2] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat de stroomkabels die vanuit de boei naar de lamp en het zonnepaneel hadden gelopen niet doorgeknipt/doorgesneden mochten worden en dat er niet aan die kabels mocht worden getrokken. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat
zij op 26 februari 2009 in de gemeente Utrechtse Heuvelrug, (op de Neder-Rijn, ter hoogte van kilometerraai 923),
tezamen en in vereniging met een ander,
aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig
[slachtoffer] en [slachtoffer 2], werkzaamheden heeft
laten verrichten aan een boei (een lichtpaneelboei, voorzien van het nummer
A4) welke werkzaamheden mede bestonden uit het openen van die boei
onder de omstandigheden dat
-verdachte ervaring had met werkzaamheden aan boeien en
bekend was met het explosiegevaar bij deze werkzaamheden en
-die [slachtoffer] en [slachtoffer 2] geen, althans onvoldoende ervaring hadden met
werkzaamheden aan dergelijke boeien en
-er in die boei een (zeer) explosief mengsel aanwezig was, althans
gelet op de te verrichten werkzaamheden explosiegevaar aanwezig was,
waarbij zij, verdachte, en haar mededader voorafgaand en tijdens die
werkzaamheden onvoldoende veiligheidsmaatregelen hebben getroffen,
immers hebben zij en haar mededader
-er niet voor gezorgd dat die boei voldoende ontlucht werd en
-niet met zekerheid vastgesteld of er een explosief mengsel in de boei
aanwezig was en in welke concentratie en
-tijdens het ontluchten en terwijl nog niet voldoende ontlucht was die
werkzaamheden door die [slachtoffer] en [slachtoffer 2] op die boei laten verrichten en
laten voortduren en
-een onvoldoende veilige werkprocedure heeft gehanteerd en
-onvoldoende toezicht gehouden op die [slachtoffer] en [slachtoffer 2] en de uitvoering
van die werkzaamheden en het volgen van een veilige procedure en
-onvoldoende maatregelen getroffen om tijdens de werkzaamheden vonkvorming
tegen te gaan door onder meer
* gereedschap te laten gebruiken dat niet vonkvrij was.
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat
terwijl die [slachtoffer] en [slachtoffer 2] werkzaamheden aan die boei verrichtten,
althans zich op die boei bevonden een explosie is ontstaan, waardoor het
bovenstuk van die boei inclusief het binnenwerk uit het boeilichaam is
gekatapulteerd en die [slachtoffer] en [slachtoffer 2] het water in geslingerd zijn
tengevolge waarvan
- [slachtoffer] zodanig letsel, (te weten een aorta scheur en/of vele breuken
met complicaties), heeft bekomen, dat voornoemde [slachtoffer] aan de gevolgen
daarvan is overleden en
- dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, (te weten een hoofdwond met
slagaderlijke bloeding, zeven gebroken wervels en/of twee gebroken
bovenbenen), heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit
tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de beroepsbezigheden van voornoemde [slachtoffer 2] is ontstaan;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het (primair) bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn en medeplegen van aan haar schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 12.500,-.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de hoogte van de straf. De vertegenwoordiger van de verdachte heeft ter zitting enige inlichtingen gegeven over de financiële situatie van het bedrijf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waarin de rechtspersoon verkeerde en verkeert.
Bij de bepaling van de hoogte van de strafmaat neemt de rechtbank in aanmerking het grote leed dat het ongeval heeft veroorzaakt, zoals blijkt uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 2] en de ouders van [slachtoffer].
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 23 augustus 2010 niet eerder is veroordeeld.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 51, 57, 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn en medeplegen van aan haar schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 12.500,-;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mr. J. Ebbens en
mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 februari 2011.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.