ECLI:NL:RBUTR:2011:BP8233

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601162-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging na geslaagd beroep op noodweer in strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 28 januari 2011, stond de verdachte terecht voor de poging tot zware mishandeling van de aangever. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 11 oktober 2010, waarbij de verdachte met een strijkijzer op het hoofd van de aangever sloeg. De rechtbank ontving medische verklaringen die aantoonden dat de aangever letsel had opgelopen, maar oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich bedreigd voelde door de aangever en twee andere personen, en dat zijn reactie met het strijkijzer proportioneel was in het kader van zelfverdediging. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waardoor het beroep op noodweer van de verdachte slaagde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. Dit vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601162-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 januari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein,
raadsman mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Veenendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 januari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
aan [aangever] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, althans heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een strijkijzer of bierfles op het hoofd te slaan.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich hierbij op de verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangifte van [aangever] met een medische verklaring en de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. De officier van justitie stelt dat, gelet op de aard van het letsel en uit het medisch ingrijpen zoals beschreven in de medische verklaring, blijkt dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie stelt tevens dat verdachte geen beroep op noodweer, danwel noodweerexces toekomt, nu verdachte zich op de wijze zoals hij dat stelt te hebben gedaan, zich niet moest en niet mocht verdedigen. Verdachte heeft zelf aanleiding gegeven voor de ruzie en de daarop volgende vechtpartij en daarmee zichzelf in deze situatie geplaatst. Uit de getuigenverklaringen blijkt volgens de officier van justitie dat geen sprake is geweest van een (dreigende) wederrechtelijke aanranding. Bovendien valt het slaan met het strijkijzer niet proportioneel te noemen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en verzoekt derhalve om vrijspraak. De verdediging stelt daartoe dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte geen opzet had op het slaan met het strijkijzer en dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Subsidiair voert de verdediging aan dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Uit de verklaring van verdachte en de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte, toen hij aangever met het strijkijzer sloeg, zich noodzakelijk heeft verdedigd tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever en twee andere personen. Verdachte heeft hierbij proportioneel geweld aangewend. Meer subsidiair voert de verdediging aan dat aan verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Bij verdachte is een dusdanige hevige gemoedsbeweging ontstaan waardoor verdachte te ver is doorgeschoten in zijn verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting van 24 januari 2011 verklaard dat hij op 11 oktober 2010 in [woonplaats] met een strijkijzer met kracht op het hoofd van [aangever] heeft geslagen. De inhoud van zijn verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3].
Uit de medische verklaring van aangever blijkt dat aangever letsel aan zijn hoofd heeft opgelopen, te weten een impressiefractuur links frontaal, ter grootte van een 50 eurocentmuntje, waarbij een stukje bot compleet naar binnen is geslagen. Het brein van aangever imponeert onbeschadigd. Voor genoemd letsel is aangever geopereerd.
Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van ‘zwaar lichamelijk letsel’
De rechtbank overweegt dat naar vaste rechtspraak lichamelijk letsel als ‘zwaar’ valt te beschouwen indien dit letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt. Hierbij dient in aanmerking genomen te worden de aard en de ernst van het toegebrachte letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het ontbreken van uitzicht op (volledig) herstel. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de medische verklaring van aangever, alsmede uit zijn verklaring ter terechtzitting, niet worden afgeleid dat volledig herstel niet te verwachten is of langdurig zal zijn. Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, te weten de zware mishandeling van aangever. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van opzet
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 24 januari 2011 naar voren gebracht dat verdachte geen opzet heeft gehad op het slaan met het strijkijzer, nu hij in een reflex iets vond dat hij in de ontstane situatie kon gebruiken. Verdachte zou eerst na het slaan hebben geweten dat hij een strijkijzer in zijn hand had. Verdachte heeft op dit punt ter terechtzitting verklaard dat hij het eerste pakte wat hij in zijn handen kon krijgen om zich te verdedigen en dat dit een strijkijzer bleek te zijn en dat hij daarmee heeft geslagen.
Verdachte heeft eerder bij de politie verklaard dat hij een strijkijzer heeft gepakt en dat hij met dit strijkijzer om zich heen heeft gezwaaid, zodat niemand bij hem in de buurt kon komen. Noch in de verklaringen van verdachte, noch in andere stukken uit het dossier kunnen aanknopingspunten worden gevonden die bevestigen dat verdachte eerst na het slaan zou hebben beseft dat hij met een strijkijzer heeft geslagen. De rechtbank gaat op dit punt dan ook voorbij aan de lezing van de raadsman ter terechtzitting.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door met een strijkijzer tegen het hoofd van aangever te slaan, de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat indien met een dergelijk hard voorwerp tegen een kwetsbaar deel van het lichaam, te weten het hoofd, wordt geslagen zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan.
Voorgaande brengt mee dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte
zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, te weten de poging zware mishandeling.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 oktober 2010 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met een strijkijzer, op het hoofd heeft geslagen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het feit
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer, danwel noodweerexces. Daarmee ligt de vraag ter beoordeling of de voorwaarden voor de aanvaarding voor het beroep op noodweer zijn vervuld. Daartoe is vereist dat een feit wordt begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank stelt vast dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Uit de verklaringen van verdachte, aangever en de twee getuigen [getuige 2] en [getuige 3] kan worden afgeleid dat verdachte op enig moment ruzie kreeg met aangever en twee andere personen. Zij bevonden zich allen in een kleine kinderkamer. Aangever heeft verklaard dat hij op een gegeven moment bovenop verdachte zat en hem naar de grond drukte. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte werd geslagen en geschopt terwijl aangever hem vasthield. Verdachte probeerde los te komen. Toen dat niet lukte, pakte verdachte volgens deze getuige het strijkijzer. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte op de grond lag en dat de jongens hem sloegen. Verdachte probeerde zich af te weren door zijn armen voor zijn gezicht te houden. Volgens deze getuige sloeg verdachte met het strijkijzer, terwijl hij op de grond lag.
Uit de inhoud van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich tijdens de vechtpartij in ernstige mate bedreigd heeft gevoeld. Voor verdachte ontstond een situatie waaruit hij zich niet kon bevrijden van aangever en de twee andere personen.
Vervolgens moet worden beoordeeld of tegen deze aanranding de gevoerde verdediging noodzakelijk en geboden was. Daarbij is van belang dat de gevoerde verdediging in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding (de zogenaamde proportionaliteitseis). Verdachte heeft verklaard dat hij een voorwerp heeft moeten pakken om zichzelf te beschermen. Het voorwerp dat voor handen lag, was een strijkijzer. Verdachte heeft verder verklaard dat hij in paniek raakte en niet weet wat er zou zijn gebeurd indien hij niet met het strijkijzer had geslagen. Aangever heeft aangegeven dat hij een klap op de linkerzijde van zijn voorhoofd voelde en ook de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat verdachte eenmaal met het strijkijzer heeft geslagen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het om zich heen zwaaien met een strijkijzer niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding.
Gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer kunnen onder omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer door de verdachte. Uit de verklaringen van verdachte, aangever en de twee genoemde getuigen, kan niet worden vastgesteld dat, hoewel er een ruzie is ontstaan over - vermoedelijk - een gestolen paspoort, verdachte een aanval heeft uitgelokt door aangever te provoceren en hij aldus uit was op een confrontatie. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat sprake is van zodanige eigen schuld aan de zijde van verdachte dat dit een aanvaarding van het beroep op noodweer in de weg staat.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het beroep van verdachte op noodweer slaagt. De rechtbank acht het bewezene niet strafbaar. Verdachte dient terzake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 Het beslag
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen krat Heineken aan [getuige 2], omdat zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op;
Beslag
- gelast de teruggave aan [getuige 2] van het in beslag genomen krat Heineken.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. R.P. den Otter en
mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Reitsma, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 januari 2011.