ECLI:NL:RBUTR:2011:BP8078

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-712511-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 17 maart 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander slachtoffer heeft geslagen en geschopt zonder noemenswaardige aanleiding. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 12 december 2010 in Bunschoten, waar de aangever, na het verlaten van een café, door twee jongens werd geslagen. De aangever liep hierbij meerdere neusfracturen op en werd met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangever, getuigen en camerabeelden van het incident. De verdachte heeft bekend dat hij de aangever heeft geslagen en naar de grond heeft getrokken, maar ontkende dat hij hem heeft geschopt terwijl hij op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de aangever zwaar zou verwonden, en achtte het primair ten laste gelegde niet bewezen, maar het subsidiair ten laste gelegde wel. De rechtbank legde een werkstraf op van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar op. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij van in totaal € 1115,82, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de gevorderde materiële schade volledig kon worden toegewezen, terwijl de immateriële schade tot een bedrag van € 750,- werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de aangever, die nog steeds lichamelijke en psychische gevolgen ondervindt van het voorval.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/712511-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 maart 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres].
raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is gezamenlijk doch niet gevoegd met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer: 16/601294-10) behandeld op de terechtzitting van 3 maart 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: samen en in vereniging met een ander opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [aangever 1];
subsidiair: opzettelijk heeft geprobeerd samen en in vereniging met een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [aangever 1];
meer subsidiair: openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1].
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte van het primair ten laste gelegde vrij te spreken. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de anonieme melding van de vechtpartij, de camerabeelden, de medische verklaring en de verklaring van verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdediging is van mening dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever 1] en dat verdachte ook niet de opzet heeft gehad [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft zich weliswaar onbehoorlijk gedragen, maar had niet de opzet [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Volgens de verdediging kan alleen het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen worden verklaard.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Aangever verklaart dat hij op 12 december 2010 te Bunschoten toen hij café [bedrijf 1] verliet door twee jongens werd geslagen in zijn gezicht. Hij verklaart dat het laatste wat hij zich herinnert is dat beide jongens hem op zijn hoofd sloegen en dat hij hierdoor op de grond viel. Hij werd, terwijl hij op de grond lag, in zijn gezicht en op zijn hoofd geraakt. Hij is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht voor behandeling. In het ziekenhuis bleek dat aangever meerdere neusfracturen had, een zwelling ter plaatse van het neustussenschot en een blauwe plek bij zijn linkeroog.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van de melder van het incident. Hij verklaart aan de politie dat hij op 11 december 2010 omstreeks 02.10 uur café [bedrijf 1] verliet en zag dat er een persoon voor dit café op de grond lag en werd geschopt door meerdere personen.
Op de camerabeelden van voornoemd incident is te zien dat verdachte aangever vastpakt en hem naar de grond trekt, waardoor aangever ten val komt. Als aangever wegloopt wordt hij achtervolgd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Te zien is dat er een handgemeen ontstaat tussen verdachte en aangever en dat [medeverdachte] meerdere trappen tegen de achterzijde van het linkerbovenbeen van aangever geeft. Verder is te zien dat verdachte en [medeverdachte], die aangever gelijktijdig dan wel kort na elkaar vastpakken, meerdere kniestoten geven tegen het lichaam en het hoofd van aangever als deze zich buigt. [medeverdachte] geeft aangever vervolgens meerdere trappen tegen de achterzijde van het linkerbovenbeen. Verdachte en [medeverdachte] werken aangever tegen de grond, waarna aangever blijft liggen. Verdachte geeft aangever een schop terwijl hij op de grond ligt. Vervolgens lopen verdachte en [medeverdachte] weg.
Verdachte heeft bekend dat hij, samen met [medeverdachte], aangever heeft geslagen, knietjes heeft gegeven en aangever naar de grond heeft getrokken. Hij ontkent dat hij aangever tegen zijn hoofd heeft getrapt/ geschopt terwijl aangever op de grond lag.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde, gelet op de aard van het letsel zoals dat uit de medische verklaring blijkt, niet bewezen. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door aangever samen met een ander met kracht te slaan en knietjes te geven tegen zijn buik en zijn gezicht en verdachte te stompen terwijl hij op de grond lag, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zijn slachtoffer zwaar zou verwonden. Gelet op de ter zitting getoonde camerabeelden en de verklaring van verdachte acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever op zijn hoofd heeft gestompt terwijl aangever op de grond lag. Gelet op het letsel van aangever en de camerabeelden acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever in zijn gezicht heeft geslagen c.q. knietjes heeft gegeven.
Het verweer van de raadsman dat de opzet van verdachte er niet op was gericht aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen – ter onderbouwing van deze stelling wijst hij er onder meer op dat verdachte blijkens de camerabeelden alleen met zijn bovenbeen het gezicht van aangever raakt en niet met zijn knie- wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is volstrekt niet aannemelijk geworden dat de opzet van verdachte er niet op was gericht aangever met zijn knie in zijn gezicht te raken en slechts met zijn bovenbeen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 december 2010 te Bunschoten tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht op/tegen diens gezicht/hoofd heeft geschopt en geslagen en meermalen met kracht op/tegen diens lichaam heeft geschopt en geslagen (terwijl die [aangever 1] op de grond lag) en die [aangever 1] meermalen met kracht knietjes in/tegen het gezicht en op het hoofd en op het lichaam heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
medeplegen van poging tot zware mishandeling
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis met aftrek van voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om aan verdachte geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat uit het over verdachte opgestelde reclasseringsadvies blijkt dat de reclassering positief is over verdachte en dat het recidive-risico wordt ingeschat als laag.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft, zonder noemenswaardige aanleiding, samen met een ander [aangever 1] geslagen en geschopt. Verdachte heeft hierbij als eerste agressief gehandeld. Het slachtoffer had hieraan zwaar lichamelijk letsel kunnen overhouden. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden en [aangever 1] geen zwaar lichamelijk letsel aan deze mishandeling heeft overgehouden. Uit de slachtofferverklaring van [aangever 1], die ter zitting is voorgelezen, blijkt dat [aangever 1] hiervan nog altijd lichamelijke en psychische gevolgen ondervindt en zich niet meer veilig voelt. Voorts brengt dergelijk uitgaansgeweld in de maatschappij in het algemeen en bij de bezoekers van uitgaansgelegenheden in het bijzonder gevoelens van onveiligheid teweeg.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 januari 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest;
- een hem betreffend reclasseringsadvies d.d. 1 maart 2011, opgesteld door M. Bongenaar. Hierin wordt geadviseerd verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een werkstraf op te leggen.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde werkstraf te laag is, gelet op het geweld dat door verdachte en zijn mededader jegens [aangever 1] is gebruikt. De rechtbank acht een werkstraf voor de duur van 150 uur, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis met aftrek alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van Euro 415,82 ter zake van materiële schade en een bedrag van Euro 1.500,- ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schade geheel kan worden toegewezen en de gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd. De verdediging is van mening dat de gevorderde materiële schadevergoeding gedeeltelijk dient te worden afgewezen. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat [aangever 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verlies aan arbeidsvermogen Euro 112,- bedraagt, evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van dit incident zijn verplichte eigen risico ziektekostenverzekering heeft verloren ter hoogte van Euro 165,-. Tevens acht de verdediging de gevorderde taxikosten voor vervoer van het centraal station in Amersfoort naar ziekenhuislocatie de Meander te hoog.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en geheel kan worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van Euro 750,-. In totaal zal derhalve een bedrag van Euro 1115,82 worden toegewezen. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 75 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzeke-ring heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/
voorlopige hechtenis.
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
• omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- Heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van Euro 1115,82 waarvan Euro 415,82 ter zake van materiële schade en Euro 750,- ter zake van immateriële schade; en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], Euro 1115,82 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 21 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 maart 2011.