RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Kantonrechter
zaaknummer: 687388 UC EXPL 10-5613 LH 4059
vonnis d.d. 23 maart 2011
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 1] respectievelijk [eiser sub 2],
eisende partij,
gemachtigde: mr. K.F.J. Machielsen,
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
FNV Bondgenoten,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen FNV Bondgenoten,
gedaagde partij,
gemachtigde: mrs. R.H.G. Hartman en W.M. Engelsman.
Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 4 augustus 2010.
De comparitie is gehouden op 8 september 2010. Daarvan is aantekening gehouden.
Vervolgens hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voor repliek en heeft FNV Bondgenoten voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
1.1. [eiser sub 1] is sinds 1 december 2006 als (vakbonds-)bestuurder in dienst van FNV Bondgenoten. In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is bepaald: ‘Alle (overige) arbeidsvoorwaarden en voorzieningen worden bepaald en toegepast conform de CAO FNV-Organisaties en de geldende regelingen. De werknemer heeft een exemplaar hiervan ontvangen en verklaart van de inhoud daarvan kennis te hebben genomen. De werkgever is bevoegd de inhoud van de regelingen aan te vullen of te wijzigen na verkregen toestemming van de Ondernemingsraad of de vakorganisatie.’
1.2. [eiser sub 2] is sinds 1 oktober 1996 in dienst van FNV Bondgenoten, laatstelijk als teamleider. In zijn arbeidsovereenkomst is niet een beding, zoals dat van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst van [eiser sub 1], opgenomen.
1.3. Op de arbeidsovereenkomsten van partijen is de CAO FNV-Organisatie (hierna te noemen de CAO) van toepassing. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn lid van de vakbond, partij bij de CAO. Artikel 8 van de CAO bepaalt: ‘1. Overeengekomen wijzigingen van onderdelen van de arbeidsovereenkomst genoemd in artikel 7, geschieden schriftelijk door de werkgever, tenzij deze wijzigingen voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst zelf, dan wel een gevolg zijn van wettelijke maatregelen, van wijziging van de CAO dan wel van overleg met de personeelsvertegenwoordiging. 2. Wijzigingen van onderdelen van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in het vorige lid, waarvan de regeling c.q. uitwerking krachtens deze CAO expliciet aan de personeelsvertegenwoordiging is gedelegeerd (zie artikel 74), worden na verkregen instemming geacht deel uit te maken van de individuele arbeidsovereenkomst.’ Artikel 74 van de CAO luidt: ‘Regelingen zoals bedoeld in de artikelen 21 (ongewenste omgangsvormen), 23 (telewerken), 33 (studieregeling) en 55 (werktijden) behoeven de instemming van de personeelsvertegenwoordiging.’ In artikel 23 van de CAO (getiteld ‘Telewerken’) is bepaald: ‘Zo er sprake is van de mogelijkheid tot telewerken is de werkgever gehouden met instemming van de personeelsvertegenwoordiging een regeling vast te stellen waarin tenminste aandacht besteed dient te worden aan: - de bij telewerken geldende uitgangspunten; - de condities waaronder de werkzaamheden plaats dienen te vinden; - de aan de werkzaamheden verbonden faciliteiten.’
1.4. Met ingang van 1 januari 2009 heeft FNV Bondgenoten jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] (en ongeveer 450 andere werknemers) een - met instemming van haar ondernemingsraad tot stand gekomen - regeling, genaamd ‘Mobiele werkvoorzieningen’ toegepast. Ingevolge artikel 12 en 13 van deze regeling kon de betrokken werknemer per periode van twee maanden tot een bedrag van € 181,76 aan kosten van zijn (vaste) thuistelefoon en (ADSL-)netwerkaansluiting declareren. Voor het - onbeperkte - privé gebruik van de telefoon hield FNV Bondgenoten € 22,69 per maand op het salaris van de werknemer in. Aan de betrokken werknemer werd een forfaitair bedrag van € 4,04 per maand betaald voor het met deze apparatuur gemoeide stroomverbruik. Artikel 16.4 van de regeling luidde: ’Wijziging van deze regeling is slechts mogelijk na verkregen instemming van de Ondernemingsraad.’ [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben op grond van deze regeling al hun kosten voor zakelijk en privé telefoon- en internetgebruik in 2009 aan FNV Bondgenoten gedeclareerd en vergoed gekregen.
1.5. Op 11 juni 2009 heeft FNV Bondgenoten haar ondernemingsraad verzocht in te stemmen met een gewijzigde regeling op het gebied van mobiele werkvoorzieningen. Nadat overleg was gevoerd, heeft de ondernemingsraad op 30 september 2009 ingestemd met de per 1 januari 2010 in werking tredende nieuwe ‘Regeling mobiele werkvoorzieningen’. Daarin is artikel 12 van de oude regeling (‘vergoeding kosten thuistelefoon’) komen te vervallen en is in artikel 13 (nieuw) bepaald dat aan de betrokken werknemers (onder wie [eiser sub 1] en [eiser sub 2]) een maandelijkse vergoeding van € 25,-- netto voor een internetaansluiting wordt betaald. In het nieuwe artikel 15 is geregeld dat FNV Bondgenoten de volledige kosten van een aan de betrokken werknemers te verstrekken ‘smartphone’ (een mobiele telefoon met data-abonnement) vergoedt. Het privé bellen met deze smartphone dient ‘tot het hoogst noodzakelijke beperkt’ te worden, zo bepaalt artikel 15.2 van de nieuwe regeling. De regeling kent eenzelfde wijzigingsbepaling als was opgenomen in artikel 16.4 van de in 2009 geldende regeling.
1.6. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben FNV Bondgenoten laten weten niet in te stemmen met de per 1 januari 2010 gewijzigde regeling. FNV Bondgenoten heeft zich op het standpunt gesteld tot wijziging van de regeling bevoegd te zijn, maar zich bereid verklaard met de bezwaarde werknemers individueel te overleggen over compensatie voor het door de wijziging van de regeling ondervonden nadeel. Vanwege de vertraging in de uitlevering van de smartphones heeft FNV Bondgenoten de inwerkingtreding van de nieuwe regeling uitgesteld tot 1 april 2010 en aan de betrokken werknemers de door hen over het eerste kwartaal van 2010 gedeclareerde kosten van thuistelefoon en -internet vergoed.
De vordering en de standpunten van partijen
2.1. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen dat voor recht wordt verklaard dat op hen van toepassing is gebleven de regeling ‘Mobiele werkvoorzieningen’, zoals deze tot en met 31 december 2009 heeft geluid. Voorts vorderen zij dat FNV Bondgenoten wordt veroordeeld om op en na 1 januari 2010 op declaratiebasis aan hen te vergoeden de vaste telefoon- en faxkosten thuis (abonnement- en gesprekskosten) en de kosten van hun internetaansluiting en -abonnement tot een bedrag van € 181,76 per twee maanden, vermeerderd met € 4,04 per maand voor stroomverbruik, en vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf het moment dat zij deze kosten hebben betaald en tot de voldoening, met veroordeling van FNV Bondgenoten in de proceskosten.
2.2. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] leggen aan hun vordering ten grondslag dat FNV Bondgenoten voor wijziging van de regeling ‘Mobiele werkvoorzieningen’ 2009 hun individuele instemming behoefde, nu het om een voor hen nadelige wijziging van een arbeidsvoorwaarde gaat. Een objectieve uitleg van de CAO leidt niet tot een andere conclusie. Het eerder toegezegde vrije privé gebruik van telefoon en internet moet als (verkapt) loon worden aangemerkt. Bij gebreke van een eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeids-overeenkomsten van partijen - ook artikel 7 van de arbeidsovereenkomst van [eiser sub 1] kan niet als een dergelijk beding worden opgevat - moet de wijziging van de regeling worden getoetst aan de norm van artikel 6:248 lid 2 BW. De wijziging kan deze strenge toets niet doorstaan, omdat ongewijzigde handhaving van de oude regeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Ook van een zwaarwichtig belang in de zin van artikel 7:613 BW is overigens geen sprake. Volgens FNV Bondgenoten is de wijziging slechts ‘gewenst en noodzakelijk’. Een individuele belangenafweging heeft niet plaats gevonden. Het gaat bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om een aanzienlijke achteruitgang in besteedbaar inkomen. [eiser sub 1] kreeg over 2009 € 644,62 aan telefoon-, fax- en internetkosten vergoed, terwijl het bij [eiser sub 2] om € 651,59 ging. Volgens de nieuwe regeling zouden zij in 2010 nog slechts een internetvergoeding van € 300,-- ontvangen. Dat daartegenover ook voordelen staan, doet niet ter zake, omdat een ‘pakketvergelijking’ niet is toegestaan.
3. FNV Bondgenoten betwist de vordering. Voor de wijziging van de regeling was instemming van de individuele werknemers niet vereist, omdat de nieuwe regeling voortvloeit uit de CAO en met instemming van de ondernemingsraad tot stand is gekomen. De ‘Regeling mobiele werkvoorzieningen’ is een regeling op het gebied van telewerken, als bedoeld in artikel 23 van de CAO, die ingevolge artikel 8 lid 2 jo 74 van de CAO met instemming van de ondernemingsraad wordt vastgesteld. De bevoegdheid tot wijziging ervan is aldus in de CAO gedelegeerd aan werkgever en ondernemingsraad. In hun gezamenlijk overleg tot stand gekomen en gewijzigde regelingen werken direct door in de arbeidsovereenkomsten. In de arbeidsovereenkomst met [eiser sub 1] is wèl een eenzijdig wijzigingsbeding opgenomen. Overigens heeft ook artikel 8 van de CAO als een dergelijk beding te gelden. FNV Bondgenoten heeft een zwaarwichtig belang bij de wijziging. Hierop wijst reeds de door de ondernemingsraad verleende instemming. FNV Bondgenoten zag zich genoopt de - inmiddels achterhaalde - regeling aan te passen aan de technologische en kostenontwikkeling op het gebied van (mobiele) communicatiemiddelen. Met de nieuwe regeling werd het ambulant werkende personeel beter geoutilleerd tegen lagere (directe en indirecte) kosten. De nieuwe regeling als geheel is voor de werknemers niet ongunstiger dan de oude, terwijl zij die daardoor wèl nadeel zouden lijden voor compensatie in aanmerking kunnen komen. Aan [eiser sub 2] is in dat verband compensatie aangeboden, maar die is door hem niet aanvaard. [eiser sub 1] heeft, ook desgevraagd, niet aangegeven waarin zijn individuele nadeel bestaat. Van FNV Bondgenoten mag niet worden verlangd dat zij blijft betalen voor het privé gebruik van de thuistelefoon door werknemers en hun gezinsleden.
De beoordeling van het geschil
4.1. In haar conclusie van dupliek heeft FNV Bondgenoten verwezen naar een aantal producties, die de kantonrechter daarbij niet heeft aangetroffen. Die producties zouden, ook als daarvan wèl zou zijn kennis genomen, niet ten nadele van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij de beslissing zijn betrokken, omdat deze daarop niet hebben kunnen reageren.
4.2. Partijen worden verdeeld gehouden over de beantwoording van de vraag of FNV Bondgenoten de regeling ‘Mobiele werkvoorzieningen’, die vanaf 1 januari 2009 heeft gegolden, zonder instemming van de betrokken werknemers, onder wie [eiser sub 1] en [eiser sub 2], heeft mogen wijzigen. FNV Bondgenoten heeft zich primair beroepen op de artikelen 8, 23 en 74 van de toepasselijke CAO. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] menen dat deze CAO-bepalingen hier toepassing missen. De kantonrechter overweegt het volgende.
4.3. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben op zichzelf de rechtsgeldigheid van de door de CAO-partijen gekozen constructie, te weten die om de vaststelling en wijziging van regelingen van enkele specifieke onderwerpen over te laten aan het overleg tussen de ondernemer en zijn ondernemingsraad, niet bestreden. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben zij dat terecht niet gedaan. Waar vakbonden en werkgevers(organisaties) ingevolge de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (Wet CAO) de bevoegdheid hebben om de arbeidsvoorwaarden, bij arbeidsovereenkomsten in hun werkingssfeer in acht te nemen, overeen te komen, hebben zij immers evenzeer de mogelijkheid om de nadere invulling en uitwerking van zekere arbeidsvoorwaarden te delegeren aan het overleg tussen de ondernemer en zijn ondernemingsraad. Een mogelijk verschil van inzicht over het gebruik dat FNV Bondgenoten en haar ondernemingsraad van de delegatiebevoegdheid hebben gemaakt, zoals dat zich blijkens de overgelegde correspondentie met de Sectorraad Vakbonden heeft voorgedaan, doet niet af aan de rechtsgeldigheid van het gebruik van die bevoegdheid, zolang daarbij de in de CAO aan de gedelegeerde bevoegdheid gestelde grenzen in acht zijn genomen. Uiteraard staat het aan CAO-partijen vrij om de gekozen delegatieconstructie in een volgende versie van de CAO te herzien, indien zij daartoe aanleiding vinden.
4.4. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben betoogd dat de genoemde CAO-bepalingen, zoals die naar de voor de uitleg van CAO-bepalingen ontwikkelde norm moeten worden verstaan, geen grondslag bieden voor de wijziging van de regeling ‘Mobiele werkvoorzieningen’ zonder hun voorafgaande instemming. De kantonrechter volgt hen hierin niet. De bedoelde ‘CAO-norm’ brengt mee dat CAO-bepalingen als de onderhavige dienen te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, waarbij in praktisch opzicht de taalkundige betekenis die de gebruikte bewoordingen, gelezen in de context van het geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben van groot belang is, maar mede betekenis toekomt aan de ratio van de betreffende regeling, de redelijkheid van de uitkomst en de mate waarin de uitleg past binnen het systeem van de regeling als geheel. Dat de litigieuze regeling de titel ‘Mobiele werkvoorzieningen’ draagt, maakt - anders dan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] menen - niet dat deze niet als een regeling op het gebied van ‘telewerken’ moet worden aangemerkt. In het normale spraakgebruik wordt onder telewerken verstaan het werk dat buiten het kantoor, bijvoorbeeld thuis of onderweg, wordt verricht met behulp van computers en telecommunicatiemiddelen. Het is die wijze van werken die FNV Bondgenoten met de regeling heeft willen faciliteren. Dat in de regeling mogelijk ook andere onderwerpen zijn geregeld en dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ook - of voornamelijk - op kantoor werkzaam zijn, doet hieraan niet af. Aan de bedoeling die bij de Sectorraad Vakbonden bij de totstandkoming van de CAO mocht hebben voorgezeten, komt in dit geding geen betekenis toe, omdat de CAO-uitlegnorm meebrengt dat de bedoeling van CAO-partijen, die voor de partijen bij de individuele arbeidsovereenkomst niet kenbaar zijn, bij de uitleg van CAO-bepalingen niet van belang is.
4.5. In hun standpunt, dat de ondernemingsraad geen - ongeclausuleerde - instemming met de voorgenomen wijziging van de regeling heeft verleend, volgt de kantonrechter [eiser sub 1] en [eiser sub 2] evenmin. Uit de overgelegde correspondentie tussen FNV Bondgenoten en haar ondernemingsraad blijkt dat de ondernemingsraad zich, na uitvoerig overleg en eigen onderzoek naar de kostenneutraliteit, heeft kunnen verenigen met de voorgestelde wijziging. Toen FNV Bondgenoten bereid was de internetvergoeding te verhogen tot € 25,-- per maand, heeft de ondernemingsraad bij brief van 30 september 2009 zijn onvoorwaardelijke instemming verleend.
4.6. Partijen verschillen vervolgens van mening over de vraag aan welke toets de wijziging van de regeling ‘Mobiele werkvoorzieningen’ per 1 januari 2010 - niettemin - moet voldoen, wil FNV Bondgenoten zich op de gewijzigde regeling kunnen beroepen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben betoogd dat de toets van artikel 6:248 lid 2 BW moet worden aangelegd, nu van een eenzijdig wijzigingsbeding in de zin van artikel 7:613 BW geen sprake is. De kantonrechter laat in het midden of artikel 7 van de arbeidsovereenkomst met [eiser sub 1] als een eenzijdig wijzigingsbeding heeft te gelden, nu de bevoegdheid tot wijziging van de regeling rechtstreeks voortvloeit uit de genoemde CAO-bepalingen. Omdat FNV Bondgenoten ter comparitie heeft erkend dat - ook in dat geval - de in artikel 7:613 BW gestelde eis geldt, namelijk dat zij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemers dat door de wijziging wordt geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken, zal de kantonrechter aan die norm toetsen. Dat de wijziging mogelijk de ‘onaanvaardbaar’-heidstoets van artikel 6:248 lid 2 BW niet zou doorstaan, staat daarom aan doorwerking van de gewijzigde regeling in de arbeidsovereenkomsten van partijen niet in de weg.
4.7. Het beroep dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2], kennelijk geïnspireerd door HR 14 januari 2000 NJ 2000, 273, hebben gedaan op de ongeoorloofdheid van een zogenoemde ‘pakketvergelijking’, slaagt niet. In de zaak die tot dit arrest heeft geleid ging het om de vraag of, gezien het bepaalde in artikel 12 Wet CAO en de daarin voorkomende woorden ‘elk beding’, verschillende arbeidsvoorwaarden wel als één geheel mochten worden beschouwd om op grond daarvan tot de slotsom te komen dat het in de arbeidsovereenkomst bepaalde gunstiger is dan de regeling in de (minimum) CAO. Deze vraag is in dit geding niet aan de orde, nu het geschil van partijen niet de nietigheid van een beding in de individuele arbeidsovereenkomsten, maar de rechtsgeldigheid van de wijziging van een door CAO-partijen aan ondernemer en ondernemingsraad gedelegeerde regeling betreft. Bij de afweging van de bij die wijziging betrokken wederzijdse belangen, als die in artikel 7:613 BW bedoeld, dienen daarom niet alleen de voor de werknemers nadelige gevolgen te worden betrokken, maar moet het gehele complex van de per 1 april 2010 toegekende faciliteiten worden bezien.
4.8. Met FNV Bondgenoten is de kantonrechter van oordeel dat de omstandigheid dat de ondernemingsraad heeft ingestemd met de gewijzigde regeling een aanwijzing vormt dat daaraan een zwaarwichtig ondernemersbelang ten grondslag heeft gelegen. Daarbij is de ondernemingsraad niet over één nacht ijs gegaan. De raad heeft uitvoerig met de ondernemer overlegd en eigen onderzoek gedaan naar de financiële gevolgen voor de betrokken werknemers. Daaruit heeft hij de conclusie getrokken dat de belangen van de werknemers onvoldoende opwegen tegen die van FNV Bondgenoten.
4.9. Waar [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben geïnsisteerd dat zij er door de wijziging van de regeling op achteruit gaan, doelen zij - zo begrijpt de kantonrechter - uitsluitend op de financiële consequentie dat zij en hun gezinsleden na 1 april 2010 niet langer kosteloos gebruik kunnen maken van hun thuistelefoon. [eiser sub 1] heeft immers in 2009 niet meer dan € 25,-- per maand uitgegeven aan zijn internetaansluiting, terwijl [eiser sub 2], die dat wèl deed, niet heeft gesteld dat hij niet tijdig heeft kunnen overstappen naar een goedkopere provider, zodanig dat ook hij voor zijn internetabonnement niet méér kwijt zou zijn dan de hem ingevolge de nieuwe regeling toekomende internetvergoeding. Nu niet is gebleken dat het - beperkt toegestane - vrije privé gebruik dat de werknemers van de ter beschikking gestelde smartphone mogen maken, ontoereikend is, gaat het geschil in de kern om de vraag of van FNV Bondgenoten gevergd mocht worden dat zij de kosten van het telefoneren thuis door haar werknemers en hun gezinsleden voor haar rekening bleef nemen. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Ook nu het hierbij om een arbeidsvoorwaarde gaat die de werknemers begrijpelijkerwijs als een inkomensbestanddeel zijn gaan aanmerken, mocht FNV Bondgenoten besluiten om daaraan een eind te maken, nu de vergoeding van dat privé gebruik niet bijdraagt aan het met de regeling beoogde doel, te weten het adequaat faciliteren van het werken buiten kantoor. Bij de hiermee gemoeide kostenbesparing - ook al is die in verhouding tot haar totale begroting beperkt - heeft zij een zwaarwichtig belang, waarvoor dat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] moet wijken. Aan de regeling ‘Mobiele werkvoorzieningen’ 2009 hebben zij redelijkerwijs niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat aan het vrije privé gebruik van de thuistelefoon nimmer zou worden getornd, omdat die regeling in artikel 16.4 de mogelijkheid van toekomstige wijziging kent. Daaronder is een gedeeltelijke verslechtering mede begrepen.
4.10. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering wordt afgewezen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Op vordering van FNV Bondgenoten zal deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van FNV Bondgenoten, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2011.