RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van
Horex Utrecht B.V. te Utrecht, verzoekster,
gemachtigde: mr. A.R. van Roo, advocaat te Nieuwegein
de Burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Tadic.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 7 februari 2011 heeft verweerder op grond van artikel 13, tweede lid, van de Horecaverordening Utrecht 2004 (hierna de Verordening) het horecabedrijf van verzoekster, [naam], tijdelijk voor de duur van twee weken (28 februari 2011 tot en met 13 maart 2011) gesloten. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Daarnaast heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2 Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 februari 2010, waar verzoekster is verschenen bij [A], bedrijfsleider van [naam], bijgestaan door haar gemachtigde A.R. van Roo, advocaat te Nieuwegein. Verder is verschenen [B], bestuurder van verzoekster. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. F. Tadic. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht.
Beslissing
2.1 Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij geen aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Ter zitting is daarbij de volgende motivering gegeven.
Overwegingen
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
3.2 Gelet op de stukken in het dossier en wat verzoekster ter zitting heeft aangevoerd acht de voorzieningenrechter de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond.
3.3 Op grond van artikel 13, tweede lid, van de Verordening kan de burgemeester een of meer horecabedrijven in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid, of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden, voor een bepaalde duur sluiten.
In deel III van het Beleid handhaving en vergunningen horeca is het handhavingsbeleid (hierna: het beleid) neergelegd. Onder het kopje Algemeen staat vermeld dat indien er sprake is van verzwarende omstandigheden of excessen een zwaardere maatregel kan worden genomen of stappen uit het stappenplan kunnen worden overgeslagen.
Bij paragraaf 11 ‘Geweldsincidenten’ staat onder de aanhef het volgende vermeld.
In en nabij een horecabedrijf kunnen geweldsincidenten voorkomen. Het kan bijvoorbeeld gaan om handgemeen, ongewenste intimiteiten, vechtpartijen, maar ook om incidenten waarbij het gebruik van enig wapen aan de orde is waarbij al dan niet slachtoffers vallen. Hierbij kan sprake zijn van niet-verwijtbaar gedrag van de ondernemer of zijn leidinggevenden (“het overkomt hem”) of van verwijtbaar gedrag (bijvoorbeeld door onvoldoende toezicht, onduidelijk of discriminerend deurbeleid, geen of onduidelijke instructies voor het personeel waaronder portiers al dan niet ingehuurd, e.d).
Paragraaf 11, onder a, van het beleid, luidt voor zover hier van belang, als volgt.
a. Indien geweldsincidenten zich voordoen wordt het volgende stappenplan gehanteerd, tenzij het gaat om ernstige geweldsincidenten (zie onderdeel b).
1. gesprek. Na een geweldsincident volgt altijd een gesprek met de ondernemer, dat erop is gericht te achterhalen wat er is gebeurd, hoe herhaling in de toekomst kan worden voorkomen. De ondernemer wordt geïnformeerd dat bij herhaling binnen zes maanden stap 2 volgt. Blijkt in dit stadium echter reeds dat sprake is van verwijtbaar of laakbaar gedrag van de ondernemer, dan wordt direct stap 2 meegenomen.
2. waarschuwing. Bij herhaling binnen zes maanden of indien sprake is van laakbaar of verwijtbaar gedrag van de zijde van de ondernemer volgt een waarschuwing en krijgt een ondernemer 14 dagen de tijd om schriftelijk aan te geven hoe hij denkt in de toekomst dergelijke problemen te voorkomen (veiligheidsplan, inclusief tijdspad, waarbij tot uitdrukking moet komen dat maatregelen die snel getroffen kunnen worden onverwijld zullen worden uitgevoerd). De ondernemer wordt geïnformeerd dat bij herhaling binnen zes maanden stap 3 volgt.
3. sluiting voor 2 weken. Bij herhaling binnen zes maanden of het niet tijdig uitvoering geven aan het veiligheidsplan volgt sluiting van het horecabedrijf voor twee weken (zienswijze mogelijkheid Awb van toepassing). De ondernemer wordt geïnformeerd dat hij bij herhaling van een incident binnen zes maanden of bij het uitblijven van het voldoen aan het veiligheidsplan stap 4 volgt. (art. 13, 2e lid HV)
(…)
3.4 In het besluit van 7 februari 2011 heeft verweerder de tijdelijke sluiting gebaseerd op artikel 13, tweede lid, van de Verordening, in samenhang met stap 3 van het beleid. Hierbij is overwogen dat op grond van het beleid bij verzwarende omstandigheden of excessen een zwaardere maatregel kan worden genomen of stappen uit het beleid kunnen worden overgeslagen.
Verweerder heeft de forse reeks van incidenten, zoals weergegeven in het besluit van 7 februari 2011, in samenhang met de constateringen dat verzoekster niet adequaat optreedt bij onregelmatigheden, zich niet houdt aan haar veiligheidsplan en de onevenredige inzet van de politie voor haar horecagelegenheid, aangemerkt als verzwarende omstandigheid dan wel als exces op grond waarvan het overslaan van stap 2 gerechtvaardigd is. Verzoekster is in de gevoerde gesprekken voldoende gewaarschuwd. Ernst en aard van de situatie nopen tot een dringende maatregel in de vorm van een tijdelijke sluiting.
3.5 Met betrekking tot de door verzoekster betwiste bevoegdheid en gestelde gebreken in de mandatering, is voor verzoekster duidelijk dat de bevoegdheid tot tijdelijke sluiting bij verweerder berust. Zo er sprake is van een verschrijving in het besluit bij de ondertekening, dan wel er onduidelijkheden bestaan met betrekking tot de mandatering, kan verweerder dit bij zijn nader te nemen besluit op het bezwaar herstellen of nader onderbouwen. De voorzieningenrechter ziet hierin onvoldoende aanleiding gelegen om een voorlopige voorziening te treffen.
3.6 De voorzieningenrechter overweegt dat haar, gezien artikel 13 van de Verordening, een terughoudende toetsing toekomt, dat wil zeggen dat slechts beoordeeld kan worden of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
3.7 Verweerder heeft zijn in artikel 13 van de Verordening gegeven bevoegdheid nader ingevuld met het hiervoor weergegeven beleid en het daarin opgenomen stappenplan.
3.8 Conform stap 1 van het stappenplan zijn in februari en april 2010 gesprekken gevoerd met verzoekster. Na het laatste gesprek in april 2010 zijn zes maanden geen incidenten gevolgd, reden waarom nadere actie naar aanleiding van die incidenten niet nodig was.
3.9 Vervolgens heeft vanaf eind oktober 2010 een reeks van incidenten plaatsgevonden en is wederom op grond van stap 1 van het stappenplan een uitnodiging gevolgd voor een gesprek in december 2010. De voorzieningenrechter is - anders dan verzoekster - van oordeel dat, ondanks dat van enkele incidenten niet geheel duidelijk is wat de ware toedracht daarvan is geweest, de ernst van deze incidenten de toepassing van het beleid kan rechtvaardigen.
Verweerder heeft voor de incidenten die deels geweld- en deels drugsgerelateerd zijn, kunnen kiezen te handhaven conform het stappenplan voor geweldsincidenten. Verzoekster is daardoor niet benadeeld, immers verweerder had voor een zwaarder handhavingtraject kunnen volgen, maar dit niet gedaan.
Anders dan vermeld in het stappenplan, heeft niet na ieder incident een gesprek plaats- gevonden. Verweerder wijkt hiermee af van zijn beleid, maar de voorzieningenrechter verbindt daar geen gevolgen aan. Verzoekster was immers op de hoogte van deze incidenten, heeft haar eigen verantwoordelijkheid in deze en is hierdoor dan ook niet benadeeld. Bovendien volgden de incidenten in deze periode elkaar snel op en is vervolgens binnen aanvaardbare termijn een reactie van verweerder gekomen doordat verzoekster conform stap 1 is uitgenodigd voor een gesprek. Dat in de uitnodiging tot dit gesprek slechts één incident is genoemd, zoals verzoekster heeft gesteld, neemt niet weg dat de overige incidenten verzoekster bekend waren en dat deze in het zienswijzengesprek konden worden besproken. De incidenten zijn ook in besluit van 7 februari 2011 vermeld. Voor zover al zou kunnen worden gesproken van een gebrek in de besluitvorming, dan kan dat worden geheeld door het horen in bezwaar, zodat de voorzieningenrechter hieraan voor haar voorlopig oordeel geen verdere conclusies zal verbinden.
3.10 Naar voorlopig oordeel heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt en onderbouwd dat er sprake is van verzwarende omstandigheden op grond waarvan stap 2, de waarschuwing, kon worden overgeslagen. Verweerder heeft de forse reeks van incidenten die hebben plaats gevonden in het horecabedrijf en die waarbij persoenen afkomstig uit het horecabedrijf van verzoekster betrokken waren, aan de sluiting ten grondslag kunnen leggen. Hoewel dit op grond van verweerders beleid van minder belang is omdat niet-verwijtbaar gedrag van de ondernemer of zijn leidinggevenden geen reden is het stappenplan niet toe te passen, had van verzoekster meer verantwoordelijkheid, een adequater optreden en striktere toepassing van haar eigen veiligheidsplan verwacht mogen worden. Verder is voldoende aannemelijk dat de politie-inzet onevenredig groot is geweest in relatie tot andere horecabedrijven. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet de gehele in het besluit van 7 februari 2011 genoemde reeks van incidenten, waaronder de oudere incidenten van voor oktober 2010, aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Zij volgt verweerder daar waar hij stelt dat een waarschuwing onvoldoende krachtig geholpen zou hebben, gezien de directe voortzetting van incidenten na het gesprek van 13 januari 2011. Verweerder heeft daarom in redelijkheid stap 2 van het stappenplan kunnen overslaan.
3.11 Dit brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder conform stap 3 van het stappenplan in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een sluiting van twee weken. De door verweerder in zijn besluit genoemde forse reeks van (ernstige) incidenten, in samenhang met onvoldoende adequaat optreden van verzoekster, kunnen deze tijdelijke sluiting dragen.
Naar verwachting zal het besluit van 7 februari 2011, met eventuele reparatie van de ondertekening of gebreken in de mandatering daarvan, in bezwaar dan ook in stand blijven.
3.12 Dat betekent dat het verzoek wordt afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gevonden om een proceskostenveroordeling uit te spreken of verweerder te gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden.
De mondelinge uitspraak is gedaan door mr. M.N. Noorman op 24 februari 2011.
Aldus opgemaakt door de griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. M.N. Noorman
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.