Sector Civiel, handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 285419 / HA ZA 10-933
Vonnis van 16 februari 2011
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. B.T. Craemer te Amsterdam
procesadvocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht,
1. [gedaagde sub 1],
in zijn hoedanigheid van curator van [gedaagde sub 2] (gedaagde 2),
kantoorhoudende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. J.J.F.A. Ligthart te Arnhem
procesadvocaat mr. M.R. Ruygvoorn te Utrecht.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser sub 1] c.s. genoemd worden en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Gedaagden zullen afwisselend [gedaagde sub 1] of de curator respectievelijk [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De schadestaatprocedure
1.1. Deze schadestaatprocedure is het vervolg op de procedure tussen [gedaagde sub 2] als eiseres en [eiser sub 1] c.s. als gedaagde, die is geëindigd met een vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 augustus 2008.
1.2. Het verloop van de schadestaatprocedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juni 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 28 oktober 2010
- de akte na comparitie van [eiser sub 1] c.s. van 24 november 2010
- de antwoordakte na comparitie van de curator van 8 december 2010.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In 2006 heeft [gedaagde sub 2] een woning aan de [adres] te [plaats] (hierna ook: de woning) verkocht aan [eiser sub 1] c.s., die daarvoor een koopprijs van EUR 174.587,15 aan [gedaagde sub 2] heeft betaald.
2.2. Op 8 oktober 2007 heeft [eiser sub 1] c.s. de woning verkocht aan [koper] voor een bedrag van EUR 505.999,--. Als datum van levering werd 1 februari 2008 overeengekomen. [eiser sub 1] c.s. is voor laatstgenoemde datum in een ander huis gaan wonen, waarvan de koopprijs met een hypotheek is gefinancierd.
2.3. Op 30 november 2007 heeft [gedaagde sub 2] conservatoir beslag gelegd op de woning (hierna ook: het beslag). Hierop volgend heeft zij [eiser sub 1] c.s. gedagvaard, welke procedure is geëindigd in het vonnis van 27 augustus 2008.
2.4. Bij vonnis in kort geding van 30 januari 2008 heeft de voorzieningenrechter te Utrecht de vordering van [eiser sub 1] c.s., tot opheffing van het door [gedaagde sub 2] gelegde beslag, afgewezen. [eiser sub 1] c.s., die in die periode werd bijgestaan door mr. Geervliet, werd in dat vonnis veroordeeld tot vergoeding aan [gedaagde sub 2] van haar proceskosten, vastgesteld op EUR 1.067,--.
2.5. Doordat [eiser sub 1] c.s. als gevolg van het voortdurende beslag de woning niet aan [koper] kon leveren, maakte [koper] aanspraak op de contractuele boete van EUR 50.599,--. [eiser sub 1] c.s. en [koper] zijn vervolgens in onderhandeling getreden, hetgeen tot een schikking heeft geleid.
2.6. Sinds maart 2008 wordt [eiser sub 1] c.s. bijgestaan door zijn huidige advocaat.
2.7. Naar aanleiding van een op 27 mei 2008 ten gunste van [gedaagde sub 2] gestelde bankgarantie ter hoogte van EUR 250.000,-- heeft [gedaagde sub 2] het beslag alsnog opgeheven.
2.8. In het op 27 augustus 2008 door de rechtbank Utrecht tussen [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] c.s. gewezen vonnis zijn de vorderingen van [gedaagde sub 2] in conventie afgewezen, met veroordeling van [gedaagde sub 2] in de proceskosten van [eiser sub 1] c.s., begroot op EUR 1.155,--. In reconventie heeft de rechtbank (samengevat) het door [gedaagde sub 2] op 30 november 2007 gelegde beslag op de woning van [eiser sub 1] c.s. opgeheven, voor recht verklaard dat het gelegde beslag jegens [eiser sub 1] c.s. onrechtmatig is en dat [gedaagde sub 2] jegens [eiser sub 1] c.s. schadeplichtig is, alsmede [gedaagde sub 2] veroordeeld tot het vergoeden aan [eiser sub 1] c.s. van de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van [gedaagde sub 2] in de proceskosten van [eiser sub 1] c.s., begroot op EUR 226,--. [gedaagde sub 2] is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan.
2.9. Begin september 2008 heeft [eiser sub 1] c.s. de woning voor een prijs van EUR 495.000,-- verkocht aan een derde. De woning is op 10 oktober 2008 aan die derde geleverd.
2.10. Naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 27 augustus 2008 heeft [eiser sub 1] c.s. conservatoir beslag gelegd op de woning van [gedaagde sub 2].
2.11. Op 1 juni 2009 is [gedaagde sub 2] onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis.
2.12. In het door [gedaagde sub 2] ingestelde hoger beroep heeft [gedaagde sub 1] in zijn hoedanigheid van curator van [gedaagde sub 2] in augustus 2010 de memorie van grieven ingediend. [eiser sub 1] c.s. heeft zijn memorie van antwoord in november 2010 ingediend.
3. Het geschil
3.1. [eiser sub 1] c.s. vordert dat gedaagde (de rechtbank leest: gedaagden), bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, wordt veroordeeld tot betaling van EUR 123.375,71, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de vorderingen tot aan de dag van algehele voldoening en tot veroordeling van gedaagde (de rechtbank leest: gedaagden) in de kosten van dit geding.
3.2. Aan deze vorderingen legt [eiser sub 1] c.s. het vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 augustus 2008 ten grondslag.
3.3. De curator voert verweer. Hij betoogt dat [eiser sub 1] c.s. als gevolg van de ondercuratelestelling van [gedaagde sub 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover zijn vorderingen tegen [gedaagde sub 2] zijn gericht. In het kader van de inhoudelijke beoordeling van deze zaak stelt de curator zich primair op het standpunt dat eerst de uitkomst van het hoger beroep moet worden afgewacht voordat de rechtbank in deze schadestaatprocedure eindvonnis wijst. Subsidiair neemt hij het standpunt in dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Meer subsidiair betoogt de curator dat, voorzover de rechtbank van oordeel is dat op hem een verplichting tot schadevergoeding rust, deze verplichting vergaand moet worden gematigd op grond van artikel 6:109 Burgerlijk Wetboek (BW), met bepaling dat de schadevergoeding pas hoeft te worden betaald nadat gezag van gewijsde is ontstaan.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Niet-ontvankelijkheid ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.1. Als gevolg van de ondercuratelestelling is [gedaagde sub 2] onbekwaam om rechtshandelingen te verrichten, behalve ten aanzien van enkele wettelijke uitzonderingen, die zich hier niet voordoen (artikel 1:382 BW). [gedaagde sub 2] is dus niet bekwaam om in deze zaak in rechte op te treden. Het betoog van de curator, dat [eiser sub 1] c.s. niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen tegen [gedaagde sub 2], slaagt.
4.2. Hieronder zal de rechtbank de tegen de curator ingestelde vorderingen bespreken.
4.3. Het primaire inhoudelijke verweer van de curator luidt dat eerst de uitkomst van het hoger beroep tegen het vonnis van 27 augustus 2008 moet worden afgewacht. Hierover overweegt de rechtbank het volgende. Zolang het hof in het hoger beroep geen eindbeslissingen heeft gegeven, bepaalt voornoemd vonnis van de rechtbank de rechtsverhouding tussen partijen. Ter zitting heeft [eiser sub 1] c.s. de rechtbank uitdrukkelijk verzocht vonnis te wijzen in deze schadestaatprocedure. [eiser sub 1] c.s. heeft bij een dergelijk vonnis een te respecteren belang. Dat de rechtsverhouding tussen partijen als gevolg van het hoger beroep kan veranderen doet daaraan niet af. De rechtbank zal de uitkomst van het hoger beroep dan ook niet afwachten.
4.4. De vordering van [eiser sub 1] c.s. van in totaal EUR 123.375,71 is opgebouwd uit de volgende posten:
- proceskostenveroordeling kort geding EUR 1.067,--
- kosten als gevolg van ontbinding koopovereenkomst [koper] 43.473,22
- kosten leningen tot 1 april 2010 9.103,61
- kosten bankgarantie 4.176,95
- waardevermindering van de woning 10.999,--
- dubbele woonlasten 17.854,--
- kosten makelaar 5.355,--
- renteverlies door vertraging ontvangst koopsom 3.095,89
- advocatenkosten 25.988,32
- proceskostenvergoeding op grond van het vonnis van 27-8-2008 1.381,--
- therapiekosten [eiser sub 2] 881,72
Totaal EUR 123.375,71
4.5. De rechtbank zal hierna de diverse door [eiser sub 1] c.s. opgevoerde posten en de relevante stellingen van partijen daarover bespreken.
Proceskostenveroordeling kort geding
4.6. In verband met de afwijzing door de voorzieningenrechter van de door [eiser sub 1] c.s. tegen [gedaagde sub 2] ingestelde vordering tot opheffing van het beslag op de woning, is [eiser sub 1] c.s. op 30 januari 2008 veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [gedaagde sub 2] ter hoogte van EUR 1.067,--. Onder verwijzing naar artikel 6:101 BW betoogt [eiser sub 1] c.s. dat hij dit kort geding aanhangig heeft gemaakt om de levering van de woning aan [koper] mogelijk te maken en de schade die hij leed door het gelegde beslag op die manier te beperken.
4.7. De curator betoogt dat deze schadepost moet worden afgewezen omdat dit vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen doordat [eiser sub 1] c.s. daartegen niet in hoger beroep is gegaan. Tevens voert hij aan dat het kort geding destijds niet door [eiser sub 1] c.s. is aangespannen om de schade te beperken, maar om te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst met [koper].
4.8. De rechtbank overweegt als volgt. Ingeval van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding komen als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht (artikel 6:96 lid 2 onder a BW). Als gevolg van het vonnis van de rechtbank van 27 augustus 2008 in de bodemprocedure is het leggen van het beslag met terugwerkende kracht onrechtmatig geworden. [eiser sub 1] c.s. had, ter voorkoming van de verschuldigdheid van de contractuele boete van EUR 50.599,--, een groot belang bij opheffing van het beslag. Het is dan ook redelijk dat [eiser sub 1] c.s. door middel van het aanhangig maken van het kort geding heeft geprobeerd die betalingsverplichting te voorkomen. De daaraan verbonden kosten, waaronder de vergoeding van de proceskosten van [gedaagde sub 2] ter hoogte van EUR 1.067,--, zijn dan ook te beschouwen als schade tengevolge van het beslag. Dat de voorzieningenrechter [eiser sub 1] c.s. toen in de proceskosten van [gedaagde sub 2] heeft veroordeeld doet aan dit oordeel niet af. Die kostenveroordeling was immers het gevolg van de omstandigheid dat er toen nog vanuit moest worden gegaan dat het beslag rechtmatig was. Ook de omstandigheid dat [eiser sub 1] c.s. niet in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de voorzieningenrechter maakt niet dat deze kosten niet kunnen worden beschouwd als redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag.
Kosten als gevolg van ontbinding koopovereenkomst [koper]
4.9. [eiser sub 1] c.s. betoogt dat hij op grond van de met [koper] bereikte schikking in plaats van de contractuele boete EUR 42.000,-- aan [koper] heeft betaald. Daarnaast vordert [eiser sub 1] c.s. vergoeding door de curator van EUR 1.473,22 inclusief BTW ter zake van notariskosten. Volgens [eiser sub 1] c.s. heeft de notaris verschillende pogingen gedaan om te bemiddelen met [koper].
4.10. Volgens de curator moet deze vordering van in totaal EUR 43.473,22 in zijn geheel worden afgewezen. Met betrekking tot de contractuele boete heeft hij bij conclusie van antwoord aangevoerd dat uit de door [eiser sub 1] c.s. overlegde stukken niet blijkt voor welk bedrag met [koper] een schikking is bereikt en dat ook een deugdelijk betalingsbewijs ontbreekt. Ten aanzien van de notariskosten betoogt de curator dat uit de door [eiser sub 1] c.s. overgelegde factuur van de notaris niet blijkt hoeveel tijd de notaris in rekening heeft gebracht en welke werkzaamheden exact zijn verricht in verband met de ontbinding van de koopovereenkomst met [koper].
4.11. De rechtbank overweegt het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser sub 1] c.s. met [koper] een schikking heeft bereikt. Voorafgaand aan de comparitie heeft [eiser sub 1] c.s. een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat [eiser sub 1] c.s. op 11 juli 2008 een bedrag van EUR 42.000,-- aan [koper] heeft betaald onder vermelding van “Betaling geschil koop huis Driebergen”. Ter zitting is (de advocaat van) de curator hierop niet ingegaan. Dit brengt mee dat de curator de betwisting van de betaling van EUR 42.000,-- op grond van de schikking onvoldoende nader heeft onderbouwd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [eiser sub 1] c.s. EUR 42.000,-- aan [koper] heeft betaald.
4.12. Het verweer van de curator ten aanzien van de notariskosten ziet op de vraag of deze ook ten laste van [eiser sub 1] c.s. zouden zijn gekomen wanneer het beslag niet was gelegd. De curator betwist dus dat er causaal verband bestaat tussen het beslag en de notariële werkzaamheden. In de door [eiser sub 1] c.s. overgelegde begeleidende brief bij de factuur van de notaris staat: “Onze werkzaamheden hebben onder meer ingehouden het inschrijven van de koopovereenkomst, diverse besprekingen met de betrokken partijen inzake het uitstel van de overdracht, alsmede diverse correspondentie.” Hieruit kan worden afgeleid dat in ieder geval een deel van de notariële werkzaamheden verband houdt met de schikkingsonderhandelingen met [koper]. In de factuur is als honorarium in verband met “verrichte werkzaamheden” EUR 1.200,-- exclusief BTW vermeld, zodat het bedrag dat verband houdt met de schikkingsonderhandelingen met [koper] niet exact kan worden vastgesteld. Bij gebrek aan nadere aanwijzingen houdt de rechtbank het er voor dat de helft van de notariële werkzaamheden op die onderhandelingen betrekking hebben gehad. Met toepassing van artikel 6:97 tweede volzin BW wordt deze schadepost geschat op EUR 714,-- (EUR 600,-- vermeerderd met BTW).
4.13. Met inachtneming van het voorgaande begroot de rechtbank de schade ter zake van de kosten als gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst met [koper] op EUR 42.714,--.
Kosten leningen tot 1 april 2010
4.14. [eiser sub 1] c.s. heeft zes ondertekende schuldbekentenissen overgelegd en betoogt dat hij in de periode van 30 maart 2008 tot en met 29 augustus 2008 zes geldleningen is aangegaan tot een totaalbedrag van EUR 110.000,--. Het gaat om één lening van [A] en [B] c.s. (EUR 10.000,--), vier leningen van [C] c.s. en [D] (in totaal EUR 90.000,--) en één lening van [E] c.s. (EUR 10.000,--). Volgens [eiser sub 1] c.s. is hij deze leningen aangegaan om de kosten die hij heeft moeten maken als gevolg van het beslag te kunnen voldoen en was op 1 april 2010 alleen de lening aan [E] c.s. volledig afgelost. Het totaal aan verschuldigde rente tot 1 april 2010 over deze geldleningen, welke blijkens de schuldbekentenissen op de hoofdsom wordt bijgeschreven, bedraagt volgens [eiser sub 1] c.s EUR 9.103,61.
4.15. Bij conclusie van antwoord heeft de curator het bestaan van de overeenkomst van geldlening met [E] betwist omdat daarvan toen nog geen schriftelijke schuldbekentenis was overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser sub 1] c.s. die schuldbekentenis alsnog overgelegd. Ter zitting heeft de (advocaat van) de curator hierop niet gereageerd. Dit brengt mee dat de curator de betwisting van die lening onvoldoende nader heeft onderbouwd, zodat de overeenkomst van geldlening met [E] voor de rechtbank vaststaat.
4.16. Met betrekking tot de schuldbekentenis aan [A] en [B] betwist de curator het bestaan van deze schuld, althans de afdwingbaarheid van die overeenkomst en daarmee ook van de gestelde vervallen rente ter hoogte van EUR 618,89. In verband daarmee voert de curator aan dat op de schuldbekentenis een goedschrift ontbreekt, zodat deze schuldbekentenis niet conform de eisen van de wet is opgemaakt. Hierover overweegt de rechtbank het volgende. Het ontbreken van een goedschrift heeft op grond van artikel 158 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) weliswaar bewijsrechtelijke gevolgen in de verhouding tussen [eiser sub 1] c.s. enerzijds en [A] en [B] anderzijds, maar een goedschrift is geen vereiste voor de totstandkoming van een juridisch afdwingbare overeenkomst van geldlening. Mede gelet op de hoge kosten waarmee [eiser sub 1] c.s. geconfronteerd werd doordat de woning niet aan [koper] kon worden geleverd en gelet op de datum die is vermeld op de schuldbekentenis (30 maart 2008), staat voor de rechtbank ook het bestaan van deze geldlening vast.
4.17. In alle zes schuldbekentenissen is vermeld dat [eiser sub 1] c.s. rente over het ter lening verstrekte bedrag verschuldigd is. De curator voert in verband hiermee aan dat het onder familieleden niet gebruikelijk is dat daadwerkelijk rente over geleende bedragen wordt betaald. De rechtbank stelt vast dat de curator aan die stelling geen conclusie verbindt terwijl hij deze stelling ook niet heeft onderbouwd. Dat het onder familieleden niet gebruikelijk zou zijn om daadwerkelijk rente over geleende bedragen te betalen is geen feit van algemene bekendheid of een algemene ervaringsregel. De rechtbank concludeert dan ook dat [eiser sub 1] c.s. de in de schuldbekentenissen vermelde rente verschuldigd is.
4.18. De curator betoogt voorts dat er geen noodzaak bestond voor het aangaan van de leningen, althans niet tot een bedrag van EUR 110.000,--. Hieruit leidt de rechtbank af dat volgens de curator het causaal verband ontbreekt tussen de beslaglegging en de leningen. In verband met dit verweer voert de curator aan dat [eiser sub 1] c.s. de woning in 2006 heeft gekocht voor minder dan EUR 175.000,-- en destijds een hypotheek heeft afgesloten van EUR 326.000,--, zodat [eiser sub 1] c.s. beschikte over EUR 151.000,--.
4.19. De rechtbank verwerpt dit verweer. De vraag welke bestemming [eiser sub 1] c.s. het bedrag van EUR 326.000,-- in 2006 heeft gegeven is in deze procedure geen onderwerp van debat geweest. De hypotheekrente die verschuldigd is over een aan een woning gekoppelde hypothecaire geldlening is fiscaal echter alleen aftrekbaar indien dit bedrag in die woning wordt geïnvesteerd. De rechtbank houdt het er daarom voor dat [eiser sub 1] c.s. voormeld hypotheekbedrag van EUR 326.000,-- in de van [gedaagde sub 2] gekochte woning heeft geïnvesteerd, zodat het bedrag van EUR 151.000,-- in 2008 niet beschikbaar was voor het financieren van de diverse kosten die het gevolg waren van (het voortduren) van het beslag. Mede gelet op de hoogte van de schade die door de rechtbank in deze schadestaatprocedure zal worden vastgesteld concludeert de rechtbank dat de leningen en de verschuldigde rente noodzakelijk waren en in causaal verband staan met het onrechtmatig gelegde beslag.
4.20. Daarnaast stelt de curator dat de leningen niet meer bestaan, althans niet meer zouden behoren te bestaan omdat [eiser sub 1] c.s. bij de verkoop van de woning aan een derde in oktober 2008 een aanzienlijke winst heeft gemaakt waarmee de leningen hadden kunnen worden afgelost. Hieruit leidt de rechtbank af dat de curator zich op het standpunt stelt dat de gevorderde rente over de periode van half oktober 2008 tot 1 april 2010 niet in causaal verband staat tot het beslag en dat hij daarom over die periode geen schadevergoeding ter zake van die rente verschuldigd is.
4.21. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Vaststaat dat [eiser sub 1] c.s. als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag aanzienlijke kosten heeft moeten maken. Om die kosten te kunnen dragen heeft [eiser sub 1] c.s. in totaal EUR 110.000,-- geleend. In de door [eiser sub 1] c.s. overgelegde schadestaat is vermeld dat zijn hypotheekschuld in 2008 in totaal EUR 426.000,-- bedroeg. Dit is niet door de curator weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van dit bedrag. Hieruit volgt dat [eiser sub 1] c.s. als gevolg van de verkoop van de woning in oktober 2008 een overwaarde van EUR 69.000,-- heeft gerealiseerd: EUR 495.000,-- (verkoopopbrengst) – EUR 426.000,-- (hypotheken). Niet weersproken is voorts dat [eiser sub 1] c.s. de lening aan [E] c.s. van EUR 10.000,-- al vóór 1 april 2010 heeft afgelost. [eiser sub 1] c.s. zou dus een bedrag van EUR 59.000,-- kunnen gebruiken ter gedeeltelijke aflossing van de overige leningen. Met betrekking tot de advocatenkosten stelt [eiser sub 1] c.s. dat daarvan EUR 25.988,32 als buitengerechtelijk moet worden aangemerkt. [eiser sub 1] c.s. begroot zijn totale schade als gevolg van het beslag op EUR 141.540,-- en vordert in het kader van deze procedure vergoeding van EUR 123.375,71. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser sub 1] c.s. tot april 2010 in totaal EUR 44.152,61 aan advocatenkosten heeft moeten betalen, waarvan hij EUR 18.164,29 als proceskosten beschouwt (EUR 141.540,-- - EUR 123.375,71 = EUR 18.164,29 + EUR 25.988,32 = EUR 44.152,61). De advocatenkosten lopen sinds het uitbrengen van de dagvaarding (op 31 maart 2010) echter nog op in verband met zowel de schadestaatprocedure als het hoger beroep. Gelet op de hoogte van de tot 1 april 2010 door de advocaten van [eiser sub 1] c.s. in rekening gebrachte kosten gaat de rechtbank er van uit dat de advocatenkosten voor werkzaamheden sinds laatstgenoemde datum ook tienduizenden euro's zullen bedragen. Gelet daarop kan in redelijkheid niet van [eiser sub 1] c.s. worden verlangd dat hij de leningen aflost. Bovendien beperkt [eiser sub 1] c.s. de vordering tot vergoeding van schade in verband met de verschuldigde rente tot 1 april 2010.
4.22. Met inachtneming van het voorgaande begroot de rechtbank de schade van [eiser sub 1] c.s. in verband met de kosten van de leningen tot 1 april 2010 op EUR 9.103,61.
4.23. [gedaagde sub 2] heeft na het vonnis in kort geding van 30 januari 2008 alsnog ingestemd met opheffing van het beslag in ruil voor een bankgarantie van EUR 250.000,--, die op 27 mei 2008 is afgegeven. Volgens [eiser sub 1] c.s. bedragen zijn kosten in verband met de bankgarantie:
- aan bank periodiek te betalen vergoeding EUR 3.124,95
(1% per jaar = EUR 208,33 per maand x 15 maanden)
- kosten voor het opstellen van de bankgarantie 303,--
- kosten hypothecaire zekerheidsakte 749,--
Totaal EUR 4.176,95
4.24. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser sub 1] c.s. onder meer overgelegd een formulier van ABN Amro met als kop “opdracht tot het stellen van een bankgarantie”, een “garantiespecificatie” en een aan [eiser sub 1] c.s. geadresseerde factuur van een notariskantoor ter hoogte van EUR 749,-- ter zake van het opstellen van een hypotheekakte voor een hypothecaire lening van [C] en [D] (naar de rechtbank aanneemt: de ouders van [eiser sub 1]) voor een bedrag van EUR 250.000,--.
4.25. De curator betoogt terecht dat deze vordering voor wat betreft de kosten voor het opstellen van de bankgarantie, voor zover deze een bedrag van EUR 253,04 overschrijdt, moet worden afgewezen nu uit de garantiespecificatie blijkt dat daarvoor laatstgenoemd bedrag in rekening is gebracht en niet is onderbouwd waarom deze kosten EUR 303,-- zouden bedragen.
4.26. De kosten voor de hypothecaire zekerheidsakte moeten volgens de curator worden afgewezen. In verband daarmee betwist hij dat de hypothecaire zekerheidsakte deel uitmaakt van de bankgarantie. De rechtbank verwerpt dit verweer. Ter zitting heeft [eiser sub 1] c.s. aangevoerd dat de bank alleen bereid was tot het verstrekken van de bankgarantie als er een tegengarantie zou komen in de vorm van de hypotheek van EUR 250.000,--. Deze uitleg vindt steun in de “opdracht tot het stellen van een bankgarantie”. Uit dat formulier blijkt dat de ouders van [eiser sub 1] c.s. de bank namens [eiser sub 1] c.s. opdracht hebben gegeven tot het stellen van de bankgarantie, met [gedaagde sub 2] als begunstigde en met een garantieverplichting van EUR 250.000,-- ten laste van de ouders van [eiser sub 1] c.s.. De notariskosten ter hoogte van EUR 749,-- leveren dus een schadepost op die het gevolg is van het beslag.
4.27. Op grond van het bovenstaande begroot de rechtbank de kosten verbonden aan de bankgarantie op EUR 4.126,99.
Waardevermindering van de woning
4.28. Na opheffing van het beslag door [gedaagde sub 2] heeft [eiser sub 1] c.s. de woning alsnog aan een derde verkocht voor EUR 495.000,--. Indien de woning was geleverd aan [koper] had [eiser sub 1] c.s. een koopsom van EUR 505.999,-- ontvangen. Volgens [eiser sub 1] c.s. bedraagt zijn schade als gevolg van de waardevermindering voortvloeiend uit het beslag dan ook EUR 10.999,--.
4.29. De curator stelt zich op standpunt dat deze schadepost moet worden afgewezen. In verband daarmee voert hij aan dat in de woningmarkt van dat moment nauwelijks verandering was gekomen ten opzichte van het jaar daarvoor en dat de prijzen van woningen nog steeds gestaag gestegen. Volgens de curator was een hogere koopprijs haalbaar en hij betwist daarom dat [eiser sub 1] c.s. het maximale heeft gedaan om de woning te verkopen tegen dezelfde prijs als welke [koper] had willen betalen. Volgens de curator moet deze schadepost op grond van artikel 6:101 BW (eigen schuld) aan [eiser sub 1] c.s. worden toegerekend.
4.30. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Eind mei 2008 heeft [gedaagde sub 2] het beslag opgeheven. Op 5 september van dat jaar heeft [eiser sub 1] c.s. de woning aan een derde verkocht. Op dat moment was de wereldwijde financiële crisis net begonnen. Sindsdien verloopt de verkoop van woningen moeizaam en zijn de huizenprijzen gedaald. Bovendien had [eiser sub 1] c.s. in die periode dubbele woonlasten in verband met zijn verhuizing vóór 1 februari 2008 (zie hierna). Onder deze omstandigheden is van eigen schuld, in de zin van het verzuimen van de op [eiser sub 1] c.s. rustende schadebeperkingsplicht, geen sprake.
4.31. Deze schadepost wordt door de rechtbank begroot op EUR 10.999,--.
4.32. De levering van de woning aan [koper] zou hebben plaatsgevonden op 1 februari 2008. De woning is uiteindelijk aan een derde geleverd op 10 oktober 2008. [eiser sub 1] c.s. stelt dat hij in die periode de volgende dubbele woonlasten heeft gehad:
- dubbele hypotheeklasten EUR 16.189,--
- inschrijving verkoop bij het kadaster 233,--
- gemeentelijke belastingen 489,--
- opstalverzekering 216,--
- waterschapsbelasting 149,--
- energie 578,--
Totaal EUR 17.854,--
4.33. Het huis waarin [eiser sub 1] c.s. voor 1 februari 2008 is gaan wonen is met een hypotheek gefinancierd. Het bedrag van EUR 16.189,-- betreft de hypotheeklasten voor de woning die uiteindelijk aan genoemde derde is geleverd, over de periode van 1 februari 2008 tot 10 oktober 2008. De curator betoogt dat alleen de laagste woonlasten als schade kunnen worden aangemerkt. Dit zijn volgens hem wellicht de woonlasten van de nieuwe woning van [eiser sub 1] c.s. In verband daarmee stelt hij dat [eiser sub 1] c.s. weer de in woonlasten duurste woning had kunnen betrekken om zodoende zoveel mogelijk woongenot te hebben. Indien en voor zover [eiser sub 1] c.s. dat niet heeft gedaan moet deze omstandigheid volgens de curator aan [eiser sub 1] c.s. worden toegerekend op de voet van artikel 6:101 BW.
4.34. De rechtbank verwerpt dit verweer. Ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de hypotheeklasten voor de nieuwe woning van [eiser sub 1] c.s. lager zijn dan die voor de woning die niet aan [koper] kon worden geleverd, kan in redelijkheid niet van [eiser sub 1] c.s. worden verlangd dat hij opnieuw zou verhuizen, gelet op alle extra kosten en administratieve rompslomp die dat mee zou brengen.
4.35. Na verkoop van de woning aan voornoemde derde (en vóór levering) heeft [eiser sub 1] c.s. die verkoopsovereenkomst in het kadaster laten inschrijven, zodat een eventuele hernieuwde beslaglegging de levering aan die derde niet zou frustreren (“Vormerkung”; artikel 7:3 BW). Hoewel de inschrijving begrijpelijk is vanuit het oogpunt van de gemoedsrust van [eiser sub 1] c.s. betoogt de curator terecht dat deze kosten niet als schade als gevolg van het door [gedaagde sub 2] gelegde beslag kunnen worden beschouwd. In verband met de ten behoeve van [gedaagde sub 2] gestelde bankgarantie bestond op het moment van inschrijving geen reële dreiging van beslaglegging door [gedaagde sub 2]. Niet gesteld of gebleken is voorts dat er rekening mee moest worden gehouden dat anderen dan [gedaagde sub 2] beslag zouden gaan leggen.
4.36. Uit het door [eiser sub 1] c.s. overgelegde overzicht van de hypotheeklasten voor de woning (productie 12) leidt de rechtbank af dat het bedrag van EUR 16.189,-- het saldo is van de in genoemde periode betaalde hypotheekrente. De rechtbank kan thans niet vaststellen of [eiser sub 1] c.s. deze hypotheekrente voor de inkomstenbelasting heeft kunnen aftrekken, of [eiser sub 1] c.s. in het bevestigende geval van die aftrekmogelijkheid gebruik heeft gemaakt en zo ja, hoe hoog deze schadepost netto bedraagt. De rechtbank heeft dan ook behoefte aan nadere voorlichting op dit punt, in verband waarmee [eiser sub 1] c.s. zich bij akte nader zal dienen uit te laten. De curator zal hierop vervolgens bij antwoordakte mogen reageren.
4.37. Terzake van de verkoop van de woning aan [koper] heeft de makelaar van [eiser sub 1] c.s. EUR 5.355,-- inclusief BTW in rekening gebracht. Dezelfde makelaar heeft voor de verkoop van de woning aan de derde EUR 2.380,-- in rekening gebracht. [eiser sub 1] c.s. stelt dat hij als gevolg van het beslag ten zake van de makelaarskosten EUR 5.355,-- schade heeft geleden.
4.38. De curator neemt het standpunt in dat deze schadepost moet worden afgewezen omdat het bedrag van EUR 5.355,-- hem exorbitant voorkomt. Subsidiair stelt hij dat deze schadepost op EUR 2.380,-- moet worden gesteld.
4.39. De rechtbank overweegt indien het beslag niet was gelegd en de woning aan [koper] zou zijn geleverd, [eiser sub 1] c.s. aan de makelaar EUR 5.355,-- had betaald. Het causaal verband tussen het beslag en de eerste factuur van de makelaar ontbreekt dus. De tweede factuur van de makelaar staat wel in causaal verband met het beslag. Deze kosten moeten als schade worden aangemerkt.
4.40. De rechtbank begroot deze schadepost op EUR 2.380,--.
Renteverlies door vertraging ontvangst koopsom
4.41. Als gevolg van het feit dat [eiser sub 1] c.s. de woning niet op 1 februari 2008 maar pas op 10 oktober 2008 heeft kunnen leveren heeft hij in die periode niet over EUR 74.644,-- kunnen beschikken (verkoopopbrengst EUR 505.999,-- - hypotheken EUR 426.000,-- - makelaarskosten EUR 5.355,--). [eiser sub 1] c.s. betoogt dat de schadevergoeding hiervoor moet worden gesteld op de wettelijke rente over genoemde periode (EUR 3.095,89).
4.42. De curator voert primair aan de deze schadepost moet worden afgewezen, zonder deze stelling te onderbouwen. De rechtbank gaat aan deze stelling dan ook voorbij. Subsidiair stelt de curator dat deze schade niet meer bedraagt dan de gederfde rente die [eiser sub 1] c.s. voor een dergelijke korte termijn op de consumentenmarkt had kunnen realiseren.
4.43. Het subsidiaire verweer van de curator slaagt. Artikel 6:119 BW bepaalt dat de schadevergoeding die verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat uit de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. In dit geval is er echter geen sprake van dat [gedaagde sub 2] het bedrag van EUR 74.644,-- (eerder) aan [eiser sub 1] c.s. had moeten betalen, zodat artikel 6:119 BW toepassing mist. [eiser sub 1] c.s. dient daarom bij akte een nieuwe renteberekening over te leggen, met toepassing van een rentepercentage dat volgens hem over de relevante periode marktconform was. De curator zal hierop bij antwoordakte mogen reageren, zo nodig met overlegging van een alternatieve renteberekening.
Proceskostenvergoeding op grond van het vonnis van 27 augustus 2008
4.44. In het vonnis van 7 augustus 2008 is [gedaagde sub 2] veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [eiser sub 1] c.s. tot in totaal EUR 1.381,--. Dit bedrag kan weliswaar worden beschouwd als schade die het gevolg is van het onrechtmatig gelegde beslag maar de curator wijst er terecht op dat [eiser sub 1] c.s. al een titel heeft om betaling van deze kosten af te dwingen. Bij gebrek aan belang om deze kosten opnieuw te vorderen zal dit deel van de vordering van [eiser sub 1] c.s. worden afgewezen.
4.45. [eiser sub 1] c.s. betoogt dat van alle advocatenkosten die hij heeft gemaakt een bedrag van EUR 25.988,32 (inclusief BTW) moet worden beschouwd als buitengerechtelijk kosten, welke op grond van artikel 6:96 BW moet worden vergoed. Dit bedrag bestaat uit de volgende componenten:
- mr. Geervliet (tot en met februari 2008) EUR 4.317,50
- huidige advocaat - maart 2008 tot en met 27 augustus 2008 9.996,48
- huidige advocaat - september 2008 tot en met februari 2010 11.674,34
Totaal EUR 25.988,32
Hieronder zal de rechtbank deze componenten afzonderlijk bespreken.
Kosten mr. Geervliet
4.46. Ten aanzien van de werkzaamheden van mr. Geervliet betoogt [eiser sub 1] c.s. dat de daaruit voortkomende kosten slechts verband houden met pogingen van [eiser sub 1] c.s. om schade te voorkomen (artikel 6:96 lid 2 onder a BW). In verband hiermee voert [eiser sub 1] c.s. aan dat het bedrag van EUR 4.317,50 alleen betrekking heeft op pogingen om het beslag opgeheven te krijgen teneinde de levering van de woning aan [koper] mogelijk te maken. Eerst heeft mr. Geervliet zich ingespannen om [gedaagde sub 2] te laten instemmen met opheffing, in het kader waarvan veel tijd is besteed aan het aanbieden van zekerheid. Toen dat niet lukte heeft mr. Geervliet [eiser sub 1] c.s. bijgestaan bij het kort geding waarin opheffing van het beslag is gevorderd.
4.47. De curator neemt primair het standpunt in dat het niet langer mogelijk is om de kosten met betrekking tot de ingestelde vordering tot opheffing van het beslag alsnog vergoed te krijgen doordat het vonnis van 30 januari 2008 kracht van gewijsde heeft gekregen en [eiser sub 1] c.s. daarin is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 2]. Subsidiair betoogt de curator dat de kosten van mr. Geervliet geen kosten zijn in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder a BW omdat [eiser sub 1] c.s. alleen probeerde te voldoen aan de verplichtingen op grond van de koopovereenkomst met [koper] en de kosten niet zijn gemaakt uit vrees voor het oordeel dat [eiser sub 1] c.s. onrechtmatig had gehandeld.
4.48. Met betrekking tot de kosten van mr. Geervliet is de rechtbank van oordeel dat deze zijn aan te merken als redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade als gevolg van het beslag. In dit verband verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen in 4.8. Deze schade bedraagt EUR 4.317,50.
Kosten huidige advocaat - maart 2008 tot en met 27 augustus 2008
4.49. De thans gevorderde vergoeding voor de kosten van zijn huidige advocaat over de periode van maart 2008 tot en met 27 augustus 2008 (de datum van het vonnis van de rechtbank in de bodemprocedure) betreft volgens [eiser sub 1] c.s. eveneens werkzaamheden ter beperking van schade die het gevolg is van het beslag. Volgens [eiser sub 1] c.s. heeft zijn advocaat overleg gehad met de rechtsbijstandsverzekeraar van [koper], hetgeen heeft geresulteerd in een schikking op grond waarvan [eiser sub 1] c.s. een lager bedrag dan de contractuele boete aan [koper] heeft moeten betalen. Daarnaast heeft de advocaat van [eiser sub 1] c.s. met de toenmalige advocaat van [gedaagde sub 2] onderhandeld om het beslag opgeheven te krijgen teneinde de woning alsnog te kunnen verkopen en niet langer dubbele woonlasten te hoeven dragen. In het kader van een regeling met [gedaagde sub 2] moest ook tijd worden besteed aan het regelen van de bankgarantie en [gedaagde sub 2] heeft uiteindelijk het beslag opgeheven. Voorts betoogt [eiser sub 1] c.s. dat zijn advocaat onderzoek moest doen naar de mogelijkheden van artikel 7:3 BW (Vormerkung), om te voorkomen dat [eiser sub 1] c.s. na de verkoop aan derden opnieuw geconfronteerd zou worden met een beslag van de zijde van [gedaagde sub 2].
4.50. De curator neemt het standpunt in dat de werkzaamheden die in verband staan met de bankgarantie en met de schikkingsonderhandelingen met [koper] niet noodzakelijk waren omdat deze werkzaamheden voorkomen hadden kunnen worden. Tijdens het kort geding in januari 2008 heeft [eiser sub 1] c.s. [gedaagde sub 2] zekerheidstelling ter hoogte van EUR 79.064,62 aangeboden. Tot zekerheidstelling met een hoger bedrag was [eiser sub 1] c.s. niet bereid in verband met zijn hypotheken. Voornoemd bedrag was voor [gedaagde sub 2] niet aanvaardbaar terwijl [eiser sub 1] c.s. volgens de curator in staat was om een bedrag aan te bieden dat voor haar wel aanvaardbaar was, omdat [eiser sub 1] c.s. bij levering van de woning aan [koper] niet verplicht zou zijn geweest zijn hypotheken af te lossen.
4.51. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat het niet onredelijk is dat [eiser sub 1] c.s. geen risico heeft willen nemen met betrekking tot zijn hypotheken en daarom alleen de te realiseren overwaarde tot zekerheidstelling heeft aangeboden.
4.52. Ten aanzien van de volgende advocatenwerkzaamheden in de periode tot en met
27 augustus 2008 betoogt de curator dat de kosten daarvoor niet redelijk zijn omdat aan die werkzaamheden buitensporig veel tijd is besteed:
- uitzoeken beslag/Vormerkung: 5 uur en 24 minuten (15 en 16 mei 2008)
- matiging boete 6:94 BW: 1 uur en 18 minuten (10 juli 2008).
4.53. Met betrekking tot de kosten van de inschrijving in het kadaster van de verkoopsovereenkomst (Vormerkung) heeft de rechtbank hierboven geoordeeld dat het causaal verband met het beslag ontbreekt (zie 4.35). Dit brengt mee dat ook de advocatenkosten die hiermee verband houden ter hoogte van EUR 835,38 inclusief BTW geen voor vergoeding door de curator in aanmerking komende schade opleveren. De vraag of aan deze werkzaamheden te veel tijd is besteed hoeft dus niet te worden beantwoord.
4.54. Ten aanzien van het bestuderen van de matigingsproblematiek volgt de rechtbank het argument van de curator, dat dit kennis betreft die een advocaat geacht wordt te hebben, niet. Een advocaat die bestaande kennis niet opfrist doet zijn werk immers niet goed. Wel geldt voor deze kosten ter hoogte van EUR 154,70 dat zij als proceskosten moeten worden beschouwd. Het betreft immers werkzaamheden met betrekking tot de bevoegdheid van de rechter tot matiging, gedurende de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 27 augustus 2008. Ook hiervoor geldt dat de vraag of de hieraan te veel tijd is besteed niet hoeft te worden beantwoord.
4.55. Uit de urenspecificatie blijkt dat aan de voorbereiding van de comparitie van 5 juni 2008 in de periode van 27 tot en met 29 mei 2008 7 uur en 54 minuten is besteed. Inclusief BTW is daarvoor EUR 1.178,10 aan [eiser sub 1] c.s. in rekening gebracht. Ook dit zijn (uiteraard) proceskosten.
4.56. Met inachtneming van het voorgaande begroot de rechtbank de schade ter zake van buitengerechtelijk kosten in de periode van maart 2008 tot en met 27 augustus 2008 op EUR 7.828,30 (EUR 9.996,48 - EUR 835,38 – EUR 154,70 – EUR 1.178,10).
Huidige advocaat - kosten na 27 augustus 2008
4.57. [eiser sub 1] c.s. betoogt dat geen van de kosten die na 27 augustus 2008 zijn gemaakt proceskosten zijn, omdat zij geen verband houden met de instructie van de zaak of de voorbereiding van processtukken zoals bedoeld in artikel 241 Rv. Ter onderbouwing hiervan voert hij aan dat constructief overleg over een regeling buiten rechte abrupt door de curator is geëindigd nadat [gedaagde sub 2] op 1 juli 2009 onder curatele werd gesteld en dat juridisch advies noodzakelijk blijft zolang de door [eiser sub 1] c.s. geleden schade niet is gecompenseerd.
4.58. De rechtbank overweegt als volgt. De curator heeft niet weersproken dat tussen partijen schikkingsonderhandelingen hebben plaatsgevonden. Uit de overgelegde urenspecificaties leidt de rechtbank af dat de advocaten van [eiser sub 1] c.s. hiervoor EUR 661,-- exclusief BTW aan [eiser sub 1] c.s. in rekening hebben gebracht:
- 3 december 2008 EUR 60,--
- 17 december 2008 30,--
- 22 december 2008 156,--
208,--
117,--
- 10 februari 2009 90,--
Totaal EUR 661,--
Inclusief BTW is dit EUR 786,59. Deze kosten kunnen als buitengerechtelijk worden aangemerkt.
4.59. Uit de overgelegde urenspecificaties blijkt dat de werkzaamheden voor het overige betrekking hebben gehad op het opstellen van de in deze schadestaatprocedure overgelegde schadestaat, op het lopende hoger beroep en op het ten laste van [gedaagde sub 2] gelegde beslag (met name het opstellen van het beslagrekest). De kosten verbonden aan het opstellen van de schadestaat zijn weliswaar kosten ter vaststelling van de schade, maar deze zijn “van kleur verschoten” en alsnog proceskosten geworden als gevolg van het aanhangig maken van de schadestaatprocedure. De kosten ter zake van het hoger beroep moeten worden beschouwd als proceskosten in die procedure. De kosten verbonden aan het beslag kunnen niet als buitengerechtelijke kosten worden beschouwd en [eiser sub 1] c.s. vordert ook geen vergoeding op grond van artikel 706 Rv.
4.60. Met inachtneming van het voorgaande kan van de advocaatkosten die na
27 augustus 2008 zijn gemaakt alleen een bedrag van EUR 786,59 als buitengerechtelijk worden beschouwd.
Samenvatting advocaatkosten
4.61. De schadepost ter zake van de buitengerechtelijk kosten wordt door de rechtbank begroot op EUR 12.932,39 (EUR 4.317,50 + EUR 7.828,30 + EUR 786,59).
Therapiekosten [eiser sub 2]
4.62. In de periode van april tot en met november 2008 is [eiser sub 2] onder behandeling geweest van een psycholoog. Bij dagvaarding voert [eiser sub 1] c.s. aan dat de psychische klachten achterwege zouden zijn gebleven en de therapie niet nodig zou zijn geweest zonder de stress die is veroorzaakt door het leggen van het beslag. Ter zitting heeft [eiser sub 2] voor de noodzaak van psychologische hulp echter ook familieperikelen aangevoerd, die terug te voeren zijn tot de koop van de woning van [gedaagde sub 2]. Het is aannemelijk dat het (voortduren van het) beslag en alle kosten waarmee [eiser sub 2] geconfronteerd werd heeft bijgedragen aan de noodzaak tot het inschakelen van professionele hulp. De rechtbank gaat er dan ook schattenderwijs van uit dat de helft van deze het gevolg is van het beslag.
4.63. Deze schadepost wordt begroot op EUR 440,86 (50% van EUR 881,72).
4.64. De curator betoogt dat de aan [eiser sub 1] c.s. toe te kennen schadevergoeding moet worden gematigd op grond van artikel 6:109 BW. In verband daarmee voert hij aan dat toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Voorts stelt hij dat de schade die [eiser sub 1] c.s. stelt te hebben geleden absoluut niet in verhouding staat tot opbrengst die hij heeft gegenereerd met de koop en doorverkoop van de woning van [gedaagde sub 2].
4.65. [eiser sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat niet moet worden gematigd omdat zijn draagkracht veel kleiner is dan die van [gedaagde sub 2].
4.66. Hoewel de totale schade in verband met de nog te nemen akte thans nog niet kan worden begroot is de bandbreedte van die begroting gelet op de hiervoor genomen beslissingen al wel duidelijk. Dit brengt mee dat de rechtbank in dit tussenvonnis een oordeel kan geven naar aanleiding van het beroep op matiging. In verband daarmee overweegt de rechtbank het volgende.
4.67. De rechter kan een verplichting tot schadevergoeding matigen indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Daarbij moet een afweging plaatsvinden van de belangen en alle overige omstandigheden die aan de zijde van beide partijen bestaan, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun draagkracht.
4.68. Uit de conclusie van antwoord leidt de rechtbank af dat de curator met de gegeven omstandigheden doelt op het feit dat [gedaagde sub 2] op 1 juni 2009 onder curatele is gesteld wegens een geestelijke stoornis en dat hij zich op het standpunt stelt dat de wilsonbekwaamheid van [gedaagde sub 2] zich al ver voor de ondercuratelestelling manifesteerde, dat dit voor mensen die haar goed kenden duidelijk kenbaar was en dat [eiser sub 1] c.s. misbruik heeft gemaakt van de beperkte geestvermogens van [gedaagde sub 2] door de woning ver onder de marktwaarde van haar te kopen. In het vonnis van 27 augustus 2008 is het beroep op misbruik van omstandigheden verworpen. Het betoog van de curator, zoals zojuist weergegeven, is onderwerp van het nog lopende hoger beroep. Zolang het hof over dit standpunt nog geen beslissing heeft gegeven kan dit standpunt in deze schadestaatprocedure niet worden beschouwd als een vaststaande omstandigheid die bij de beoordeling van het beroep op matiging kan worden meegenomen.
4.69. Naar aanleiding van het voordeel dat [eiser sub 1] c.s. heeft behaald door de woning in 2006 voor ruim EUR 174.000,-- van [gedaagde sub 2] te kopen en in 2007 voor EUR 495.000,-- te verkopen voert [eiser sub 1] c.s. aan dat [eiser sub 2] in het jaar 2000, terwijl zij de woning van [gedaagde sub 2] huurde, de woning op eigen kosten voor ongeveer NLG 100.000,-- (ruim EUR 45.000,--) heeft verbouwd. Tevens voert [eiser sub 1] c.s. aan in 2003 bijna EUR 150.000,-- aan de woning te hebben besteed in verband met een verbouwing en onderhoud en dat [gedaagde sub 2] wist dat [eiser sub 1] c.s. deze kosten ten behoeve van de woning had gemaakt. Deze stellingen zijn niet door de curator weersproken zodat de rechtbank van de juistheid van die stellingen uit zal gaan. Het door [eiser sub 1] c.s. behaalde voordeel bedraagt dus ongeveer EUR 126.000,--. De rechtbank heeft in het vonnis van 27 augustus 2008 vastgesteld dat [gedaagde sub 2] de uitdrukkelijke wil heeft gehad om haar nicht ([eiser sub 2]) te bevoordelen. De curator heeft voorts niet weersproken dat de draagkracht van [eiser sub 1] c.s. veel kleiner is dan die van [gedaagde sub 2]. Ten slotte betrekt de rechtbank bij haar beoordeling dat het leggen van het beslag een onrechtmatige daad oplevert die aan [gedaagde sub 2] kan worden toegerekend omdat zij, terwijl zij voorzien was van de bijstand van een advocaat, de beslissing tot het leggen van het beslag heeft genomen. Van een risicoaansprakelijkheid is dus geen sprake. Onder deze omstandigheden leidt toekenning van volledige schadevergoeding niet tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen. Het beroep op matiging wordt dan ook verworpen.
Eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad
4.70. De curator verzoekt de rechtbank de veroordeling tot het betalen van schadevergoeding uit te spreken onder de voorwaarde dat pas hoeft te worden betaald nadat gezag van gewijsde is ontstaan. In verband daarmee stelt hij dat sprake is van een aanzienlijk restitutierisico omdat [eiser sub 1] c.s. het geld hard nodig heeft. [eiser sub 1] c.s. betwist dat er een restitutierisico is.
4.71. Het verzoek van de curator komt neer op een verzoek om de bij het eindvonnis uit te spreken veroordeling tot het betalen van schadevergoeding niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. In het algemeen mag worden aangenomen dat, zolang niet van het tegendeel blijkt, degene die uitvoerbaarverklaring bij voorraad verlangt van een op zijn verzoek uitgesproken veroordeling tot betaling van een geldsom, het vereiste belang bij een zodanige verklaring heeft (Hoge Raad 27 februari 1998, NJ 1998, 512). De curator heeft niets gesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat [eiser sub 1] c.s. dit belang niet heeft. Voorts stelt de rechtbank vast dat de curator het gestelde restitutierisico niet geconcretiseerd heeft. Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiser sub 1] c.s. tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het eindvonnis worden toegewezen.
4.72. Alle overige beslissingen worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 2 april 2011 voor het nemen van een akte door [eiser sub 1] c.s. over hetgeen is vermeld onder 4.36 en 4.43, waarna de wederpartij op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
16 februari 2011.?