RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
zaaknummer: 729112 UE VERZ 10-1619 LH 4059
beschikking d.d. 10 februari 2011
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. N. Roek,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Strukton Rail B.V.,
gevestigd te Maarssen,
verder ook te noemen Strukton,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. E.J.A. Vilé.
Het verloop van de procedure
[verzoeker] heeft op 20 december 2010 een verzoekschrift ingediend. Op 21 januari 2011 heeft hij de tenaamstelling van de verwerende partij gewijzigd.
Strukton heeft een verweerschrift ingediend. Tegen de wijziging van het verzoek heeft zij geen bezwaar gemaakt.
Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen nog nadere stukken ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 27 januari 2011 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
1.1. [verzoeker], geboren op [1966], is sinds 24 juni 1991 in dienst van (een rechtsvoorgangster van) Strukton, laatstelijk in de functie van projectleider tegen een loon van € 5.359,02 bruto per maand (exclusief vakantiebijslag). Tot voor kort was [verzoeker] werkzaam voor Strukton Rail Noord, vanuit standplaats Meppel, tevens zijn woonplaats. Zijn werkgebied besloeg Noord- en Oost-Nederland, boven de lijn Nijmegen-Ede-Amersfoort.
1.2. In verband met de druk op haar bedrijfsresultaat heeft Strukton in de loop van 2010 een reorganisatie doorgevoerd, waardoor een groot aantal arbeidsplaatsen is vervallen. Strukton heeft besloten om haar regiokantoren te Meppel (regio Noord) en Waalre (regio Zuid) samen te voegen in Nijmegen. Sinds 8 november 2010 werkt [verzoeker], die zijn functie heeft behouden, vanuit Nijmegen, zijn nieuwe standplaats. Sindsdien reist hij per auto heen en weer tussen Meppel en Nijmegen. Zijn werkgebied is door deze reorganisatie niet gewijzigd.
1.3. Met de betrokken vakbonden is Strukton op 8 januari 2010 een sociaal plan overeengekomen. Uitgangspunt daarvan is dat getroffen werknemers zoveel mogelijk worden begeleid ‘van werk naar werk.’ In artikel 2 onder j. van het sociaal plan is, bij de definitie van het begrip ‘passende functie’, bepaald dat ‘een reistijdtoename van 1 uur enkele reis per dag als passend gekwalificeerd’ wordt en dat er ‘een maximum reistijd van 3 uur per dag’ geldt. Hoofdstuk 6 van het sociaal plan (de zogenoemde ‘directe beslissers’-regeling) geeft ‘(d)e boventallig verklaarde medewerker, die binnen tien werkdagen na de aanzegging dat zijn functie vervalt, besluit af te zien van verdere loopbaanbegeleiding en akkoord gaat met de beëindiging van het dienstverband’ aanspraak op een uitkering overeenkomstig de kantonrechtersformule (waarbij c=0,8). Hoofdstuk 8 van het sociaal plan geeft een regeling voor de ‘(h)erplaatsing binnen Strukton organisatie’. Artikel 8.3 luidt: ‘Indien de werknemer het (her)plaatsingsaanbod bij een andere vestiging afwijst, omdat de reistijd langer is dan twee uur enkele reis per openbaar vervoer, zal de werkgever overgaan tot het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst en kan de werknemer gebruik maken van het Sociaal Plan.’ Artikel 8.6.4 geeft, onder meer indien ‘de extra reistijd toeneemt met meer dan 1 uur’, gedurende maximaal drie jaren recht op vergoeding van ‘de meerdere tijd boven dit uur’ in geld of in tijd, naar keuze van de werknemer.
1.4. In het ‘Persoonlijk overzicht Sociaal Plan’ heeft Strukton de ‘(h)uidige reistijd retour’ van [verzoeker] vastgesteld op 10 minuten en zijn ‘(n)ieuwe reistijd retour’ (op basis van de ANWB routeplanner) op 3 uur en 8 minuten, zodat de reistijdtoename uitkwam op 2 uren en 58 minuten. De reistijdcompensatie werd - afgerond - gesteld op 2 uren. De vraag: ‘Is het aanbod passend?’ heeft Strukton in dit overzicht bevestigend beantwoord, omdat de ‘gemiddelde reistijd per dag’ 1 uur en 56 minuten, en de ‘gemiddelde reistijdtoename enkele reis per dag’ 53 minuten zou bedragen.
1.5. Bij brief van 1 oktober 2010 heeft Strukton aan [verzoeker] meegedeeld dat ‘(p)er functie is vastgesteld in welke mate men, in de regel, werkzaam is vanuit het regiokantoor dan wel vanuit een andere locatie’ en dat op basis daarvan ‘de concrete consequenties voor medewerkers’ zijn vastgesteld. Volgens Strukton was de functie van [verzoeker] ondanks de toegenomen reistijd passend. ‘Op de dagen waarop u werkzaam bent vanuit Nijmegen komt u in aanmerking voor een reistijdcompensatie van 2:00 uur’, aldus Strukton.
2.1. [verzoeker] verzoekt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens verandering in de omstandigheden, met toekenning aan hem van een ten laste van Strukton komende vergoeding van € 89.733,20 bruto, met veroordeling van Strukton in de proceskosten.
2.2. [verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de bedrijfsverhuizing van Meppel naar Nijmegen tot gevolg heeft dat zijn functie, waarin hij elke werkdag naar het regiokantoor in Nijmegen (en terug naar Meppel) reist, ingevolge artikel 2 onder j. van het sociaal plan niet langer passend is, omdat het woon-werkverkeer per auto volgens de ANWB routeplanner dagelijks meer dan drie uren in beslag neemt, terwijl de reistijdtoename ruimschoots meer dan een uur per enkele reis bedraagt. Dit brengt mee dat de omstandigheden waaronder hij zijn functie moet uitoefenen zodanig zijn veranderd dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen. Omdat [verzoeker] al ongeveer 9 werkuren per dag maakt, en vanwege zijn persoonlijke (daaronder gezins-)omstandigheden, kan deze toename van het woon-werkverkeer redelijkerwijs niet van hem gevergd worden. [verzoeker] maakt aanspraak op een ontbindingsvergoeding overeenkomstig de uitkering die hij als ‘directe beslisser’ op grond van hoofdstuk 6 van het sociaal plan zou hebben ontvangen, indien Strukton artikel 8.3 juist had toegepast. De reistijd per openbaar vervoer tussen Meppel en Nijmegen bedraagt namelijk meer dan twee uren. Door de functie onder de gewijzigde omstandigheden als passend aan te merken en hem de bedoelde uitkering te onthouden, handelt Strukton onzorgvuldig en verwijtbaar. [verzoeker] heeft daarom geen vertrouwen meer in een vruchtbare samenwerking.
3. Strukton refereert zich wat betreft het verzoek om de arbeidsovereenkomst van partijen te ontbinden, maar zij bestrijdt dat het billijk zou zijn aan [verzoeker] een ontbindingsvergoeding toe te kennen. Het dienstverband met hem kan gewoon worden voortgezet. Gezien zijn arbeidsmarktpositie moet het voor hem mogelijk zijn desgewenst over te stappen naar een andere werkgever. De functie en het werkgebied van [verzoeker] zijn ongewijzigd gebleven. Alleen zijn woon-werkverkeer is door de reorganisatie toegenomen, maar dat doet gezien het bepaalde in artikel 2 onder j. van het sociaal plan aan de passendheid van de functie niet af. Bij de berekening van de reistijd(toename) is Strukton er, op grond van het ‘Uitvoerings-protocol reistijdcompensatie Sociaal Plan’ dat zij op 30 september 2010 ter uitvoering van het sociaal plan heeft opgesteld en gezien het ambulante karakter van de functie van [verzoeker], vanuit gegaan dat hij gemiddeld slechts twee of drie dagen per week op het regio-kantoor in Nijmegen werkt. Op andere dagen is er alleen sprake van werk-werkverkeer. Voor de toegenomen reistijd biedt artikel 8.6.4 van het sociaal plan een toereikende compensatie, die is gesteld op 2 uren. Omdat [verzoeker] gebruik maakt van de hem ter beschikking gestelde lease-auto, vindt in zijn geval artikel 8.3 geen toepassing. Nu zijn functie passend is, kan [verzoeker] niet als een ‘directe beslisser’ worden aangemerkt.
4.1. Het verzoek van [verzoeker] is gebaseerd op het bepaalde in artikel 7:685 BW, dat ieder der contractspartijen bij een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid verleent zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. Als gewichtige redenen worden onder meer (en voor zover hier van belang) beschouwd veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. De rechter die het verzoek wegens veranderingen in de omstandigheden toewijst kan, zo hem dat met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt, aan een van de partijen ten laste van de wederpartij een vergoeding toekennen.
4.2. Partijen twisten in deze ontbindingsprocedure over de uitleg die in de gegeven omstandigheden aan de bepalingen van het sociaal plan moet worden gegeven, en - in het verlengde daarvan - of aan [verzoeker], gelet op de in dat sociaal plan getroffen voorzieningen, bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding toekomt. Ter bepaling van de hoogte van de vergoeding heeft [verzoeker] aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 2 onder j en artikel 8.3 en hoofdstuk 6 van het sociaal plan. Strukton heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter, waar het de beoordeling van het verzoek tot ontbinding betreft. In het kader van haar verweer tegen toekenning van de verzochte vergoeding heeft Strukton evenwel gemotiveerd betoogd dat de functie van [verzoeker] ook na de wijziging van zijn standplaats passend is (gebleven), nu de met zijn woon-werkverkeer gemoeide reistijd sindsdien niet zodanig is toegenomen dat voortzetting van het dienstverband van hem niet meer kan worden gevergd. Bij deze stand van het partijdebat dient de kantonrechter, gezien zijn wettelijke taak als ontbindingsrechter, bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van het ontbindingsverzoek, óók nu dit door de werknemer is ingediend, zelfstandig te beoordelen of sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen.
4.3. Als gewichtige reden voor ontbinding heeft [verzoeker] aangevoerd dat van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden het dienstverband met Strukton voort te zetten, nu ten gevolge van de verhuizing van het regiokantoor van Meppel naar Nijmegen zijn functie vanwege de reistijd niet langer passend is, hij als gevolg daarvan gerechtigd is het plaatsingsaanbod bij de vestiging te Nijmegen af te wijzen, hij gebruik kan maken van het sociaal plan en mitsdien gerechtigd is tot een vergoeding van EUR 89.733,20.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen het door Strukton op 8 januari 2010 met de betrokken vakbonden sociaal plan van 8 januari 2010 geldt. De eerste vraag die beantwoording behoeft is of volgens het sociaal plan de functie voor [verzoeker] nog als passend te beschouwen is.
4.5. De beantwoording van deze vraag vergt een uitleg van de begrippen ‘reistijd’ en ‘reistijdtoename’ van artikel 2 onder j. van het sociaal plan. Gelet op de gelijkenis tussen een sociaal plan en een CAO, dient deze uitleg te geschieden aan de hand van de voor de uitleg van CAO-bepalingen ontwikkelde norm, óók indien het sociaal plan in dit geval niet als zodanig zou kunnen worden aangemerkt (vgl. Hoge Raad 26 mei 2000 JAR 2000, 151). Als uitgangspunt geldt dat in beginsel de gebruikte bewoordingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van het sociaal plan, van doorslaggevende betekenis zijn (vgl. HR 17 september 1993 NJ 1994, 173). Daarbij komt het echter niet aan op de taalkundige betekenis, maar op die welke naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het sociaal plan is gesteld. Bij die uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het sociaal plan gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 31 mei 2002 JAR 2002, 153).
Tevens dient bij de uitleg van het sociaal plan rekening gehouden te worden met uitlatingen die partijen over en weer zowel in het kader van de uitvoering van het sociaal plan als in het kader van de onderhavige procedure hebben gedaan.
4.6. In dit geval betekent dit dat voor de vraag of na de verhuizing de functie van [verzoeker] nog als passend is te beschouwen, artikel 2 onder j. en artikel 8.3 van het sociaal plan beslissend zijn.
4.7. Artikel 2 onder j. is een definitie-omschrijving. Volgens dat artikelonderdeel is van een passende functie sprake indien de arbeidsplaats voldoende verwant is aan de vorige functie van de werknemer. Voor de reistijd is het begrip ‘voldoende verwant’ aldus uitgewerkt dat een reistijdtoename van 1 uur enkele reis per dag passend is en een maximumreistijd geldt van 3 uur per dag.
Artikel 8.3 bepaalt dat een werknemer die een plaatsingsaanbod bij een andere vestiging afwijst omdat de reistijd langer is dan twee uur enkele reis per openbaar vervoer, gebruik kan maken van het sociaal plan.
4.8. Partijen zijn het erover eens dat:
- voor de beoordeling van de passendheid van de functie, de reistijd relevant is die met het woon-werkverkeer is gemoeid;
- voor de berekening van de werkelijke reistijd, de reistijd “met eventuele vertraging” van 1 uur en 34 minuten voor een enkele reis en dus 3 uur en 8 minuten per dag, tot uitgangspunt genomen wordt die volgens de ANWB routeplanner op dinsdag 21 september 2010 gold voor het traject vanaf het woonadres van [verzoeker] tot het adres van de vestiging van Strukton te Nijmegen;
- [verzoeker] voor het woon-werkverkeer gebruik maakt van een (bedrijfs)auto;
- de reistijdcompensatie van artikel 8.6.4 van het sociaal plan voor de uitleg van de begrippen reistijdtoename en maximumreistijd (van 3 uur per dag) niet relevant is.
4.9. Kernpunt in het debat van partijen is artikel 8.3 van het sociaal plan. [verzoeker] stelt dat dat artikel “het kader aangeeft waarbinnen een werknemer vervolgens een andere vestigingsplaats kan afwijzen”. Strukton voert aan dat [verzoeker] met een bedrijfsauto rijdt en baseert daar de stelling op dat “Artikel 8.3 van het sociaal plan is derhalve op [verzoeker] niet van toepassing”.
De tekst van artikel 8.3 van het sociaal plan geeft onvoldoende aanknopingspunt voor de stelling dat dat niet van toepassing is voor werknemers die een bedrijfsauto hebben. Deze uitleg van artikel 8.3 zou er toe leiden dat alleen werknemers die met openbaar vervoer reizen boventallig verklaard kunnen worden (indien hun enkele reistijd meer dat 2 uur bedraagt) en (als gevolg daarvan) gebruik kunnen maken van het sociaal plan.
Dit betekent dat [verzoeker] gelijk heeft met zijn stelling dat artikel 8.3 het kader aangeeft waarbinnen een werknemer een andere vestigingsplaats kan afwijzen.
Met die stelling is echter nog niet duidelijk hoe dat kader op [verzoeker] moet worden toegepast.
4.10. Volgens artikel 8.3 van het sociaal plan is dat kader “twee uur enkele reis per openbaar vervoer”.
Het kader bestaat dus uit twee bestanddelen: de enkele reistijd en het vervoermiddel.
[verzoeker] stelt dat hieruit volgt dat hij de nieuwe vestigingsplaats mag weigeren op basis van de reistijd per openbaar vervoer. Strukton gaat in haar verweer uit van de reistijd per auto.
In het sociaal plan wordt geen onderscheid gemaakt tussen werknemers die wel en niet een bedrijfsauto tot hun beschikking hebben.
De tekst van artikel 8.3 van het sociaal plan geeft onvoldoende aanknopingspunt voor de stelling dat de reistijd op abstracte wijze op basis van openbaar vervoer berekend dient te worden bij een werknemer die voor woon-werkverkeer gebruik maakt van een bedrijfsauto. Deze uitleg zou er toe kunnen leiden dat een werknemer die in werkelijkheid met zijn bedrijfsauto een kortere reistijd heeft dan twee uur, de nieuwe vestigingsplaats kan afwijzen omdat een enkele reis per openbaar vervoer meer dan 2 uur vergt. Het resultaat zou een ongelijke behandeling betekenen van de werknemers die met een bedrijfsauto reizen en werknemers die zijn aangewezen op openbaar vervoer.
De tekst van artikel 8.3 van het sociaal plan geeft voldoende aanknopingspunt voor de stelling dat voor het recht van een werknemer met een bedrijfsauto om een nieuwe vestigingsplaats te weigeren beslissend is of de enkele reistijd meer dan twee uur bedraagt. Het is immers de lengte van de reistijd die van invloed is op de passendheid van de functie en niet het vervoermiddel dat voor het reizen wordt gebruikt. Dit betekent dat voor de berekening van de reistijd van [verzoeker] moet worden uitgegaan van de reistijd per (bedrijfs-) auto.
Vaststaat dat de reistijd enkele reis per auto voor [verzoeker] 1 uur en 34 minuten bedraagt. Dit betekent dat de afwijzing van [verzoeker] van de nieuwe vestigingsplaats niet tot gevolg heeft dat hij gebruik kan maken van het sociaal plan.
4.11. Nu de nieuwe vestigingsplaats voor [verzoeker] op grond van artikel 8.3 als passend is te beschouwen, is het de vraag welke betekenis dient te worden gehecht aan artikel 2 onder j. van het sociaal plan.
[verzoeker] heeft gesteld dat artikel 2 onder j. van het sociaal plan het kader aangeeft waarbinnen Strukton een functie als passend kan aanbieden. Strukton heeft dit op zich zelf niet betwist. Het betoog van Strukton komt er vooral op neer dat van [verzoeker] vanwege zijn salaris en zijn ambulante functie gevergd kan worden dat hij een woon-werkreistijd heeft van 3uur en “8 minuutjes”.
4.12. Beide stellingen acht de kantonrechter voor de uitleg van het sociaal plan niet juist.
Artikel 2 onder j. van het sociaal plan is een algemene definitie-omschrijving van het begrip passende functie. Het rechtsgevolg wordt niet door de definitie bepaald maar door de plaats waar en wijze waarop die in het sociaal plan wordt gehanteerd. In artikel 8.3 van het sociaal plan wordt het begrip passende functie niet gehanteerd. Reeds hieruit volgt dat het in artikel 2 onder j. van het sociaal plan geen zelfstandige betekenis heeft bij de toepassing van artikel 8.3 van het sociaal plan. Zou die zelfstandige betekenis wel moeten worden aangenomen, dan zou er een innerlijke tegenstrijdigheid in het sociaal plan zijn. Immers een werknemer zou dan op grond van artikel 2 onder j. van het sociaal plan een nieuwe vestigingsplaats kunnen afwijzen omdat de maximale reistijd van 3 uur per dag wordt overschreden terwijl hij op grond van artikel 8.3 van het sociaal plan als gevolg van die afwijzing geen gebruik kan maken van het sociaal plan. In het sociaal plan is geen aanknopingspunt te vinden dat artikel 2 onder j. van het sociaal plan prevaleert boven de specifiek voor de verandering van vestigingsplaats geldende regeling van artikel 8.3 van het sociaal plan. Dit betekent dat de definitie van artikel 2 onder j. van het sociaal plan geen betekenis heeft voor de toepassing van artikel 8.3 van het sociaal plan.
4.13. Dit leidt tot de conclusie dat [verzoeker] door de afwijzing van de vestigingsplaats in Nijmegen geen gebruik kan maken van het sociaal plan omdat zijn enkele reistijd niet langer is dan twee uur.
Als gewichtige reden voor ontbinding heeft [verzoeker] aangevoerd dat van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden het dienstverband met Strukton voort te zetten, nu ten gevolge van de verhuizing van het regiokantoor van Meppel naar Nijmegen zijn functie vanwege de reistijd niet langer passend is in de betekenis van het sociaal plan.
Deze reden is niet juist omdat volgens artikel 8.3 van het sociaal plan er wel sprake is van een passende werktijd.
4.14. Voor zover [verzoeker] bedoeld heeft om niet alleen als gewichtige reden aan het verzoek ten grondslag te leggen dat er volgens het sociaal plan geen sprake is van een passende functie maar dat er voor hem, gelet op zijn persoonlijke situatie, geen sprake is van een passende functie, heeft hij zijn verzoek onvoldoende feitelijk onderbouwd. Eerst ter zitting heeft hij aangegeven dat hij als gevolg van de verhuizing een werkdag inclusief reistijd heeft van 12 uur of meer. De juistheid van deze stelling is echter niet gebleken.
Daarbij is vooral van belang dat [verzoeker] op grond van artikel 8.6.4 van het sociaal plan gedurende maximaal 3 jaar recht heeft op een reistijdcompensatie van (ongeveer) 2 uur, zodat zijn netto reistijdtoename 1 uur en 8 minuten is. Niet gebleken is dat de persoonlijke situatie van [verzoeker] zodanig is dat een dergelijke toename van de reistijd tot gevolg heeft dat de functie voor hem niet passend is. Evenmin is gesteld of gebleken dat zwaarwegende bedrijfsbelangen zich ertegen verzetten dat [verzoeker] deze compensatie onmiddellijk opneemt per dag dat hij tussen Meppel en Nijmegen heen en weer reist.
4.15. Indien [verzoeker] voorts heeft willen betogen dat de omstandigheid, dat Strukton artikel 8.3 van het sociaal plan onjuist heeft toegepast, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, volgt de kantonrechter hem daarin evenmin. Een dergelijke niet-naleving van een sociaal plan kan - zo daar sprake van zou zijn - in het algemeen niet als een gewichtige reden in de zin van artikel 7:685 BW worden aangemerkt. Desverlangd kan [verzoeker] de vraag naar de juiste toepassing van artikel 8.3 van het sociaal plan in een dagvaardings-procedure aan de rechter voor te leggen. In de onderhavige ontbindingsprocedure moet de passendheid van de functie - en daarmee die naar de gewichtigheid van de aangevoerde ontbindingsreden - worden beoordeeld aan de hand van (de uitleg van) van het sociaal plan. De vraag naar de (overeenkomstige) toepassing van de ‘directe beslissers’-regeling van hoofdstuk 6 van het sociaal plan, zou in een ontbindingsprocedure eerst aan de orde kunnen komen, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en over de toekenning van een vergoeding moet worden beslist. Dat doet zich hier niet voor.
4.16. Ook de door [verzoeker] aangevoerde vertrouwensbreuk kan op grond van het voorgaande niet als een gewichtige reden tot ontbinding worden beschouwd. Hij heeft immers gesteld geen vertrouwen in een vruchtbare samenwerking meer te hebben, omdat Strukton zijn functie als passend heeft aangemerkt en omdat zij hem geen uitkering op grond van hoofdstuk 6 van het sociaal plan heeft willen toekennen. De uitvoering van het sociaal plan heeft plaats gevonden op directieniveau en door de afdeling personeelszaken. Niet aannemelijk is daarom dat het geschil over de toepassing van het sociaal plan interfereert met de uitvoering van de bedongen arbeid.
4.17. Ten slotte overweegt de kantonrechter dat ook het feit dat Strukton - zoals ter zitting is gebleken - hem desgevraagd niet heeft willen garanderen dat hij ook na de bedrijfsverhuizing niet buiten zijn werkgebied (van Noord- en Oost-Nederland) zal worden ingezet, geen gewichtige reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op korte termijn vormt. Voorshands is er immers geen sprake van dat zijn werkzaamheden zich - zoals [verzoeker] vreest - over een groter gebied uitstrekken. Een verandering in de omstandigheden die zich mogelijkerwijs in de toekomst zou kunnen voltrekken, kan de verzochte ontbinding niet rechtvaardigen.
4.18. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verzoek wordt afgewezen. In de aard van de procedure ziet de kantonrechter reden de proceskosten te compenseren, in die zijn dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2011.