ECLI:NL:RBUTR:2011:BP3902

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
299807 / KG ZA 11-21
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Ontvanger tot executoriaal beslag op woning van derden in belastingfraudezaak

In deze zaak heeft de Ontvanger, op basis van vier dwangbevelen, executoriaal beslag gelegd op een woning die eigendom is van eisers, maar formeel op naam staat van hun zoon, gedaagde sub 2, die verdachte is in een belastingfraudeonderzoek. De Ontvanger stelt dat er sprake is van een zogenaamd stromanbeslag, waarbij de economische eigendom bij de belastingschuldige ligt, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat eisers te kwader trouw hebben gehandeld bij de aankoop van de woning. De voorzieningenrechter benadrukt dat voor het aannemen van stromanbeslag vereist is dat zowel de stroman als de schuldenaar de intentie hadden om vermogensbestanddelen buiten het bereik van schuldeisers te houden, wat in dit geval niet is aangetoond. De voorzieningenrechter concludeert dat de Ontvanger niet bevoegd is om beslag te leggen op de woning en wijst de vorderingen van eisers toe, inclusief de opheffing van het beslag en de veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel, handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 299807 / KG ZA 11-21
Vonnis in kort geding van 11 februari 2011
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. G. Bloem te ‘s-Gravenhage,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST UTRECHT-GOOI,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding te Amsterdam,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde, vrijwillig verschenen,
verschenen in persoon.
Eisers zullen hierna [eisers c.s.] worden genoemd. Gedaagde sub 1 zal worden aangeduid als de Ontvanger en gedaagde sub 2 zal [gedaagde sub 2] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 januari 2011;
- het faxbericht van [eisers c.s.] d.d. 26 januari 2011, waarin wordt meegedeeld dat conform artikel 438 lid 5 juncto artikel 456 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) ook [gedaagde sub 2] als geëxecuteerde wordt gedagvaard;
- de producties van de zijde van [eisers c.s.] (9);
- de producties van de zijde van de Ontvanger (13);
- de mondelinge behandeling van 27 januari 2011;
- de pleitnota van [eisers c.s.];
- de pleitnota’s van de Ontvanger.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers c.s.] is sinds 30 november 2004 eigenaar van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning aan de [adres] dan wel de woning). Het betreft een recreatiewoning in park [naam] te [woonplaats]. [eisers c.s.] heeft deze woning gekocht voor zijn zoon [gedaagde sub 2], die de woning bewoont. [eisers c.s.] heeft de koop gefinancierd door middel van een hypothecaire geldlening van EUR 141.000,--. Het restant van de koopsom, een bedrag van EUR 85.000,-- is door [eisers c.s.] met eigen middelen gefinancierd. [gedaagde sub 2] heeft hiervan een bedrag van EUR 25.000,-- contant aan zijn ouders betaald. De resterende EUR 60.000,-- is door [eisers c.s.] voldaan.
2.2. De Ontvanger heeft op 1 december 2010 ten laste van [eisers c.s.] executoriaal beslag op de woning gelegd uit hoofde van vier dwangbevelen ten name van [gedaagde sub 2] ten bedrage van in totaal EUR 366.239,--. Het proces-verbaal van beslaglegging is op 6 december 2010 aan [eisers c.s.] betekend. [gedaagde sub 2] is verdachte in een belastingfraudeonderzoek door de FIOD.
2.3. Op 27 januari 2011 heeft de Ontvanger uit hoofde van eerdergenoemde dwangbevelen ten laste van [gedaagde sub 2] executoriaal beslag op de woning gelegd .
3. Het geschil
3.1. [eisers c.s.] vordert - na vermeerdering van eis - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut,
1. primair: het door de Ontvanger gelegde executoriale en/of conservatoire beslag op de woning met onmiddellijke ingang op te heffen;
subsidiair: de Ontvanger te gelasten het executoriale en/of conservatoire beslag op de woning binnen 24 uur na dagtekening van dit vonnis op te heffen en te doen doorhalen in de registers, op verbeurte van een dwangsom van EUR 350.000,--;
2. de Ontvanger te veroordelen tot betaling van de door [eisers c.s.] geleden schade, in redelijkheid en billijkheid te bepalen op EUR 5.000,--, subsidiair de Ontvanger te veroordelen in de kosten van de procedure;
3. de Ontvanger te gelasten iedere vorm van executie jegens [eisers c.s.], óók uit hoofde van uitgevaardigde dan wel nog uit te vaardigen dwangbevelen jegens hun zoon [gedaagde sub 2], met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, op verbeurte van een dwangsom van EUR 350.000,--.
3.2. De Ontvanger voert verweer.
3.3. [gedaagde sub 2] voert geen inhoudelijk verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden.
4.2. De Ontvanger heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis, zodat op basis van de vermeerderde eis vonnis zal worden gewezen.
4.3. De Ontvanger heeft ter zitting verklaard dat op 1 december 2010 ten onrechte ten laste van [eisers c.s.] beslag op de woning is gelegd en heeft toegezegd dat hij dit beslag vrijwillig zal opheffen. Op 27 januari 2011 heeft de Ontvanger ten laste van [gedaagde sub 2] beslag op de woning gelegd, dat op grond van artikel 435 lid 3 Rv. jegens [eisers c.s.] als conservatoir geldt, indien [eisers c.s.] zich tegen het beslag verzet. Ter zitting is gebleken dat dit laatste het geval is. De voorzieningenrechter heeft op verzoek van [eisers c.s.] en met goedvinden van de Ontvanger de vordering van [eisers c.s.] tevens gericht geacht tegen het beslag dat ten laste van [gedaagde sub 2] is gelegd.
4.4. [eisers c.s.] stelt dat de Ontvanger niet bevoegd is om zich op de woning te verhalen. Voorts betwist hij het standpunt van de Ontvanger dat de feitelijke (economische) eigendom van de woning bij zijn zoon berust. Hij voert in dit verband aan dat hij de woning in 2004 heeft aangekocht, omdat zijn zoon zeer slecht gehuisvest was (hij sliep in een kamer bij het bedrijf waar hij toen werkte) en zelf niet over middelen beschikte om een woning te kopen. [eisers c.s.] heeft de koop gefinancierd door middel van een hypothecaire geldlening van EUR 141.000,--. Het restant van de koopsom is van zijn eigen spaargeld betaald. [gedaagde sub 2] heeft hiertoe EUR 25.000,-- op de bankrekening van [eisers c.s.] gestort. De maandelijks verschuldigde rente op de hypotheek wordt van de bankrekening van [eisers c.s.] afgeschreven, evenals de andere vaste lasten. De onroerende zaak en de hypotheekschuld worden in de aangifte inkomstenbelasting in box 3 vermeld. De woning is destijds niet gekocht met gelden uit vennootschappen van zijn zoon. Hij was toen nog in loondienst werkzaam. De vennootschappen bestonden toen nog niet. [gedaagde sub 2] is pas in 2005 voor zichzelf begonnen. Het was de bedoeling dat hij de woning in de toekomst zou overnemen, maar dat is tot op heden nog niet gebeurd. [eisers c.s.] stelt dat zijn zoon jegens hem geen recht op levering van de woning heeft. Er zijn tussen hen geen nadere afspraken of vaststellingsovereenkomsten met betrekking tot de woning gemaakt.
4.5. De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 435 lid 1 Rv. bevoegd is om de vordering die hij op [gedaagde sub 2] heeft op de woning te verhalen. De Ontvanger stelt dat sprake is van een zogenaamd stromanbeslag, waarbij beslag is gelegd op een zaak die formeel op naam staat van een derde (de stroman), maar waarbij de economische eigendom en de zeggenschap over de zaak berust bij de belastingschuldige. In die situatie is de derde/stroman verhaalsaansprakelijk en mag de schuldeiser ten laste van de schuldenaar verhaal nemen op de zaak van de stroman.
4.6. Volgens de Ontvanger gedraagt [gedaagde sub 2] zich als eigenaar en heeft hij - in tegenstelling tot [eisers c.s.] - de zeggenschap over de woning. Daarbij neemt de Ontvanger in aanmerking dat [eisers c.s.] de woning op verzoek van [gedaagde sub 2] heeft gekocht en dat laatstgenoemde vervolgens zelf een ingrijpende verbouwing en verandering aan de woning heeft doorgevoerd. [gedaagde sub 2] heeft de woning door middel van een steiger, waarop een serre rust, verbonden met de woning aan de [adres], die op naam van zijn vriendin [A] (hierna: [A]) staat. Hij heeft de keuken uit de woning verwijderd en op die plaats een washok gemaakt. Voorts heeft hij op eigen naam een nieuwe cv-ketel voor de woning besteld en heeft hij de beide woningen voorzien van rolluiken en zonnewering.
4.7. De Ontvanger stelt voorts dat [gedaagde sub 2] uiteindelijk de financiële lasten van de woning draagt en dus het economisch belang bij de woning heeft. De woning is gedeeltelijk gefinancierd met eigen middelen van circa EUR 85.000,--. [gedaagde sub 2] heeft hiervan een bedrag van EUR 25.000,-- contant aan zijn ouders betaald. De resterende EUR 60.000,-- is weliswaar door [eisers c.s.] voldaan, maar is een aantal jaren later door [gedaagde sub 2] in vijf overboekingen van EUR 12.000,-- terugbetaald. Voor de resterende koopsom heeft [eisers c.s.] een hypothecaire geldlening bij de Rabobank afgesloten. De rente wordt maandelijks afgeschreven van de rekening van [eisers c.s.], maar [gedaagde sub 2] betaalt de rente vervolgens weer aan zijn ouders terug. Hetzelfde geldt voor de andere vaste lasten van de woning. De Ontvanger wijst er voorts op dat [A] heeft verklaard dat zij de woning aan de [adres] in opdracht van [gedaagde sub 2] met geld uit diens vennootschappen heeft gekocht en dat uit een tussen hen gesloten vaststellingovereenkomst blijkt dat [gedaagde sub 2] de echte eigenaar van de woning is. Eenzelfde constructie is bedacht voor een derde recreatiewoning aan de [adres], die in opdracht van [gedaagde sub 2] formeel door [A] en [B], een vriend en zakenrelatie van [gedaagde sub 2], is gekocht en waarin thans de ouders van [A] wonen. Volgens de Ontvanger is het niet meer dan logisch dat eenzelfde constructie geldt voor de woning aan de [adres]. De Ontvanger betwist de stelling van [eisers c.s.] dat het bij de aankoop van de woning de bedoeling was dat [gedaagde sub 2] de woning uiteindelijk zou overnemen, omdat deze juist alles in het werk stelt om juist geen onroerende zaken op zijn naam te hebben staan, om te voorkomen dat zijn schuldeisers of die van zijn vennootschappen zich op hem kunnen verhalen.
4.8. De voorzieningenrechter overweegt dat voor het aannemen van een bevoegdheid van een schuldeiser om zich middels een zogenaamd stromanbeslag ten laste van een schuldenaar op een zaak van een derde te verhalen, vereist is dat de stroman en de schuldenaar tezamen het oogmerk hebben gehad om voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen buiten het bereik van de schuldeisers te brengen en te houden. Er moet derhalve sprake zijn van kwade trouw, ook aan de zijde van de stroman. Dat betekent dat er hieromtrent ten minste enige wetenschap bij de stroman aanwezig moet zijn. Omdat er met betrekking tot het civielrechtelijke stromanbeslag weinig jurisprudentie bestaat, heeft de voorzieningenrechter voornoemde criteria ontleend aan het artikel van mr. drs. R.M. Hermans, genaamd ‘Het ontmantelen van verhaalsconstructies’ (NJB 26 mei 1995, afl. 21), waar de Ontvanger ter zitting naar heeft verwezen, en aan een bijdrage van mr. L.P. Broekveld, genaamd ‘Beslagrechtelijk tekort. Een eerste verkenning van de grenzen van het beslag- en executierecht’, dat is opgenomen in de bundel ‘Knelpunten bij beslag en executie’, Serie Onderneming en Recht deel 49, Kluwer-Deventer 2009.
4.9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in deze procedure op geen enkele wijze gebleken dat [eisers c.s.] bij de aankoop van de woning te kwader trouw was en dat hij de woning als een stroman in de plaats van zijn zoon op zijn naam heeft gesteld om te verhinderen dat de schuldeisers van zijn zoon zich op de woning zouden kunnen verhalen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eisers c.s.] de woning op 30 november 2004 heeft gekocht en dat door de Ontvanger niet is betwist dat [gedaagde sub 2] toen nog in loondienst was en pas eind 2005 als ondernemer voor zichzelf is begonnen. De schulden van [gedaagde sub 2] waarop de dwangbevelen zien, hebben betrekking op de jaren 2007 tot en met 2009. Gesteld noch gebleken is dat de Ontvanger in 2004 al een vordering op hem had. Evenmin is gebleken dat [eisers c.s.] of zijn zoon in 2004 voornemens waren op enigerlei wijze te gaan frauderen. De enkele omstandigheid dat ten aanzien van de panden aan de [adres] en [adres] mogelijk twijfelachtige (eigendoms)constructies gelden, is onvoldoende om aan te nemen dat eenzelfde constructie ook met betrekking tot de woning aan de [adres] is gebruikt. Niet is gesteld of gebleken dat [eisers c.s.] en zijn zoon met betrekking tot de woning een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarin nadere afspraken over de zeggenschap van de woning zijn gemaakt, zoals op 27 mei 2009 tussen [gedaagde sub 2], [A] en [B] met betrekking tot de woningen aan de [adres] en [adres] is gebeurd. Voorts heeft [eisers c.s.] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het financiële risico van de woning draagt, omdat hij contractueel verplicht is om de vaste lasten van de woning, waaronder de hypothecaire lasten, te betalen. Hij heeft ter zitting gesteld dat deze kosten thans geheel voor zijn rekening komen, nu zijn zoon niet meer in staat is om betalingen, die hij betitelde als een soort huur, aan hem te verrichten. Dit is door de Ontvanger niet betwist. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 2] zijn ouders op enigerlei wijze heeft gevrijwaard van aansprakelijkheid voor deze kosten.
4.10. De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat [eisers c.s.] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning destijds niet als stroman voor zijn zoon heeft gekocht. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de Ontvanger op basis van de thans bekende omstandigheden niet bevoegd is om zich voor de belastingschuld van [gedaagde sub 2] op de woning te verhalen en executoriaal beslag op de woning te leggen of om jegens [eisers c.s.] enige conservatoire maatregelen te nemen.
4.11. De primaire vordering onder 1 zal daarom worden toegewezen. Nu niet bekend is of de Ontvanger het op 1 december 2010 gelegde beslag inmiddels vrijwillig heeft opgeheven, zullen beide beslagen bij dit vonnis - voor zover nodig - worden opgeheven. De vordering sub 3 zal eveneens worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom. De Ontvanger heeft ter zitting toegezegd dat hij zich aan het vonnis zal houden en de voorzieningenrechter heeft geen reden om deze toezegging in twijfel te trekken.
4.12. De primaire vordering sub 2 tot betaling van een schadevergoeding van EUR 5.000,--, bestaande uit gemaakte kosten voor fiscaal advies en juridische kosten, zal worden afgewezen. Deze vordering is door de Ontvanger betwist en is door [eisers c.s.] slechts voor een bedrag van EUR 1.603,52 onderbouwd. De vordering betreft in feite een vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten en zal - mede gelet op de door de voorzieningenrechter gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II - worden afgewezen. [eisers c.s.] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eisers c.s.] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.13. De subsidiaire vordering sub 2 zal wel worden toegewezen. De Ontvanger zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 90,81
- vast recht 258,--
- salaris advocaat 816,--
Totaal EUR 1.164,81
4.14. Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De gevorderde uitvoerbaar verklaring op de minuut zal worden afgewezen, nu [eisers c.s.], voor wie terstond na deze uitspraak een grosse beschikbaar zal zijn, daarbij geen belang heeft.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft - voor zover de Ontvanger dit zelf nog niet heeft gedaan - het beslag op dat de Ontvanger op 1 december 2010 en op 27 januari 2011 op de woning heeft gelegd;
5.2. gelast de Ontvanger iedere vorm van executie jegens [eisers c.s.], óók uit hoofde van uitgevaardigde dan wel nog uit te vaardigen dwangbevelen jegens zijn zoon [gedaagde sub 2], met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden;
5.3. veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op EUR 1.164,81;
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2011.