RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. R.I.R. Denz, advocaat te Utrecht,
de Directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW),
verweerder,
gemachtigde: mr. M.E.C.M. Paumen, advocaat te Den Haag,
Inleiding
1.1 Bij besluit van 17 maart 2009 heeft verweerder met toepassing van artikel 123, eerste lid, aanhef en onder i, van het Rechtspositiereglement RDW aan eiser per 1 april 2009 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Op 15 april 2009 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2 Op 22 oktober 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 15 april 2009.
1.3 Bij beslissing op bezwaar van 3 november 2009 heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Personele Aangelegenheden van 29 oktober 2009 (hierna de Adviescommissie), het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank acht het door eiser ingestelde beroep mede te zijn gericht tegen dit besluit.
1.4 Het beroep is behandeld ter zitting van 9 december 2010, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van mr. H. Pasman, [A], [B] en [C]. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar
2.1 Op grond van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, de schriftelijke weigering een besluit te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift staat daarom de mogelijkheid van beroep open.
2.2 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank kan zich hierbij aansluiten en is, gelet op de door verweerder op 3 november 2009 genomen beslissing op het bezwaar, van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in het kader van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gemaakte proceskosten, ad € 109,25
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift, factor 0,25).
Ten aanzien van het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 3 november 2009
2.4 De rechtbank stelt voorop dat in het ambtenarentuchtrecht niet die strikte bewijsregels gelden die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is wel noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt. De rechtbank toetst de opgelegde straf vol op rechtmatigheid. Meer in het bijzonder beoordeelt de rechtbank of verweerder bij het bepalen van de sanctie is gebleven binnen de grenzen die worden gesteld door het evenredigheidsbeginsel.
2.5 Eiser heeft betoogd dat het besluit niet draagkrachtig is gemotiveerd omdat de bezwaren onweersproken zijn gebleven. Verder blijkt niet dat verweerder het advies van de Adviescommissie aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd.
De rechtbank stelt vast dat in het besluit van 3 november 2009 is vermeld dat verweerder het bij het besluit gevoegde advies van de Adviescommissie integraal heeft overgenomen.
De aan een deugdelijke besluitvorming te stellen eisen brengen met zich dat wanneer een bestuursorgaan in het kader van zijn besluitvorming een advies inwint, hij zich op grond van de beschikbare gegevens zelfstandig een oordeel dient te vormen, in welk verband hij zich mede ervan dient te vergewissen dat aan de totstandkoming en de conclusies van dat advies geen zodanige gebreken kleven dat het besluit niet, althans niet zonder meer, op dat advies mag worden gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat het advies van de Adviescommissie voldoet aan de daaraan te stellen eisen, nu daarin de relevante feiten zijn opgenomen, de standpunten van partijen zijn weergegeven en de overwegingen zijn weergegeven waarop de conclusie en het advies zijn gebaseerd. Gelet hierop heeft verweerder kunnen volstaan met te verwijzen naar dit advies. Dit betoog slaagt niet.
2.6 Eiser heeft verder betoogd dat hij op 17 september 2008 is geschorst door [B], die daartoe niet bevoegd was. Dit betoog kan niet leiden tot vernietiging van het besluit van 3 november 2009 nu het schorsingsbesluit in dit beroep niet ter beoordeling van de rechtbank staat.
2.7 Verweerder heeft aan zijn besluit van 3 november 2009 ten grondslag gelegd dat eiser op 17 september 2008:
- in strijd met de werkinstructies (zonder geldige reden) en zonder dat er sprake was van een storing in het computersysteem of een printerstoring, handmatig een kwitantie voor een betaling van €25,-- heeft uitgeschreven; dat de doorslag daarvan ontbreekt in het dossier van het voertuig met kenteken [kentekennummer] en ook elders niet is aangetroffen.
- ten onrechte wijzigingen, te weten: ‘CK’ (controlekeuring) naar ‘GG’ (goedgekeurd), heeft aangebracht in de keuringskaart van het genoemde voertuig en dit ten onrechte in het administratieve systeem BIAS 17 heeft geregistreerd, terwijl dit geregistreerd behoorde te worden in BIAS 37. Op deze wijze is de betaling van de verrichte keuring buiten de boekhouding gehouden doordat betaling niet in BIAS 17 is geregistreerd;
- in strijd met de regels zelf het betreffende werkdossier heeft gecontroleerd;
- drie documenten, waaronder het originele keuringsrapport uit het dossier van de auto met kenteken [kentekennummer], heeft verscheurd en in zijn prullenbak heeft gedeponeerd.
Deze combinatie van handelingen heeft tot gevolg dat de betaling van de op 17 september 2008 verrichte keuring niet meer te traceren is in het financiële systeem. Niet meer is te achterhalen welke dienst het RDW heeft geleverd en welke betaling daartegenover diende te staan.
2.8 Eiser heeft hierover betoogd dat zich een printerstoring heeft voorgedaan waardoor geen nota kon worden geprint. Om deze reden heeft hij, mede gelet op de drukte aan de balie, handmatig een kwitantie uitgeschreven. Hij heeft bij een collega gewag gemaakt van deze storing en de doorslag van de nota bij de printer gelegd. Ingeval er een printerstoring is, wordt op het eind van de dag nagegaan of de verwerking van de betaling wel door het systeem is geregistreerd zonder dat een nota is uitgeprint. Op geen enkele wijze heeft verweerder aangetoond dat eiser zich € 25,-- heeft toegeëigend. Ten aanzien van de van de keuringskaart verwijderde gegevens heeft eiser verklaard dat hij slechts de ten onrechte door een collega gemaakte aantekeningen, zonder bijbedoeling, heeft weggelakt. Het verscheuren van de keuringsrapporten berustte op een vergissing, in de hectiek ontstaan tijdens het opschonen van het dossier, aldus eiser. De wijziging die hij op de keuringskaart heeft aangebracht van ‘CK’ naar ‘GG’ is gedaan omwille van een snelle afhandeling en klantvriendelijkheid.
2.9 De rechtbank ontleent aan de gedingstukken dat ingeval een klant zonder afspraak voor een herkeuring naar de RDW komt, deze keuring moet worden ingevoerd in BIAS 36 door daarin de voertuiggegevens te noteren en het keuringstype aan te geven. In het onderhavige geval, bij de auto met het kenteken [kentekennummer], zou dat ‘CK’ (controlekeuring) moeten zijn. Na het invullen in dit systeem volgt een nota uit de printer voor een bedrag van € 25,-- voor deze keuring. De klant is daarna klaar. De medewerker gaat vervolgens naar BIAS 37 en vermeldt daar ‘GG’ (goedgekeurd). Dan gaat het dossier naar de back-office, waar de keuringsresultaten verder worden verwerkt.
2.10 De rechtbank acht, gelet op hetgeen verweerder hieromtrent heeft aangevoerd, genoegzaam aannemelijk dat er op het tijdstip dat eiser de kwitantie handmatig heeft uitgeschreven, geen sprake is geweest van een printerstoring op grond waarvan eiser genoodzaakt was handmatig een kwitantie uit te schrijven. Eiser heeft verder geen deugdelijke verklaring gegeven waarom hij, in afwijking van de gebruikelijke en voorgeschreven werkwijze, het beoordelingsresultaat op de keuringskaart van ‘CK’ in ‘GG’ heeft gewijzigd. Evenmin heeft hij een plausibele reden gegeven waarom hij in BIAS 17 heeft gewerkt voor deze aanpassing in plaats van in BIAS 37, terwijl hij wist dat BIAS 17 uitsluitend na de financiële verantwoording/betaling en afwikkeling van het dossier mag worden gebruikt om eventuele fouten te herstellen of correcties aan te brengen. Op de door verweerder overgelegde camerabeelden van deze verwerking is niet gebleken van een niet geslaagde verwerking in BIAS 36 ten gevolge van een printerstoring of, terwijl de klant wachtte, van een opnieuw opstarten van de computer zoals eiser in zijn zienswijze van
24 september 2008 hierover heeft vermeld. Van enige drukte of hectiek is evenmin gebleken. Verder heeft eiser geen deugdelijke verklaring kunnen geven waarom hij het keuringsresultaat op de keuringskaart heeft gewijzigd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn verweer dat zijn handelwijze is ingegeven door klantvriendelijkheid.
2.11 Het resultaat van de handelingen van eiser is dat in strijd met de werkelijkheid in de systemen van de RDW is vastgelegd dat op 16 september 2008 één compleet afgeronde keuring heeft plaatsgevonden met het resultaat ‘GG’, terwijl er in werkelijkheid een herkeuring is geweest op de dag erna. In het systeem is niet meer terug te halen dat die herkeuring op 17 september 2008 heeft plaats gevonden en is bovendien de ontvangen betaling voor die herkeuring niet verwerkt. Daardoor is de geschiedenis van het voertuig onvolledig in de systemen weergegeven.
De rechtbank is gelet op de aard en de ernst van de gedragingen, alsmede de gevolgen daarvan, van oordeel dat verweerder de handelwijze van eiser terecht heeft aangemerkt als ernstig plichtsverzuim.
2.12 Verweerder heeft verder aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat eiser in strijd met de werkinstructies keuringsafspraken heeft gemaakt met klanten door gebruik te maken van gefingeerde initialen van niet bestaande medewerkers van het (tijdelijke) klantcontactcentrum (KCC). Eiser heeft het door het gebruik van deze initialen willen doen voorkomen alsof de afspraken door bevoegde KCC-medewerkers waren gemaakt. Het maken van afspraken behoorde niet tot eisers taak.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verklaring van 16 januari 2009 van [D] (IT auditor van het RDW) genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat deze afspraken door eiser zijn gemaakt. De rechtbank acht hiermee, alleen al door het gebruik van gefingeerde initialen, sprake van plichtsverzuim. De stelling van eiser dat het maken van afspraken door baliemedewerkers gebruikelijk was is niet aannemelijk geworden..
Deze gedragingen van eiser merkt de rechtbank eveneens aan als plichtsverzuim.
2.13 Verweerder heeft voorts aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat in eisers bureaublok diverse documenten zijn aangetroffen die betrekking hebben op voertuig- en eigenaargegevens, verkregen uit de systemen BIAS en Visyr. Eiser heeft hiermee gehandeld in strijd met de richtlijnen inzake het omgaan met gevoelige gegevens.
Eiser heeft betoogd dat hij deze gegevens nodig had voor het bestellen van auto-onderdelen voor zijn broer. Niet in geschil is dat hiermee desondanks is gehandeld in strijd met de richtlijnen. Ook hiermede acht de rechtbank sprake van plichtsverzuim.
2.14 Gelet op het vorenstaande en met name op eisers handelingen op 17 september 2008 is er sprake van ernstig plichtsverzuim als bedoeld in artikel 122 van het Rechtspositiereglement RDW op grond waarvan verweerder bevoegd is eiser disciplinair te straffen.
Eiser heeft betoogd dat het plichtsverzuim niet toerekenbaar is omdat hij al geruime tijd overspannen is en op psychische gronden volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Deze decompensatie manifesteerde zich toen hij nog aan het werk was.
De rechtbank stelt vast dat eiser zich eerst 20 januari 2009 ziek heeft gemeld. Voorts blijkt uit de door eiser overgelegde brief van Altrecht van 2 juli 2009 dat eisers psychische klachten zijn ontstaan na de schorsing van zijn werkzaamheden in september 2008. Aan dit schrijven kan de rechtbank geen aanknopingspunten ontlenen voor het oordeel dat het plichtsverzuim niet toerekenbaar zou zijn.
2.15 De vraag of verweerder bij het bepalen van de sanctie is gebleven binnen de grenzen van het evenredigheidsbeginsel, beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het eiser verweten plichtsverzuim zodanig ernstig is dat de opgelegde straf niet onevenredig is te achten. Eiser heeft het vertrouwen dat de RDW in hem moet kunnen stellen, ernstig beschaamd. Van een ambtenaar in zijn functie mag worden verwacht dat deze zich onthoudt van gedragingen die zijn integriteit en betrouwbaarheid - en daarmee die van de RDW - ondermijnen. Eiser heeft door zijn manipulaties afbreuk gedaan aan de kerntaak van de RDW, te weten het waarborgen van de veiligheid op de weg.
2.16 De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit kan worden gedragen door de daaraan gegeven motivering. Gelet op het vorenstaande behoeft hetgeen verweerder overigens nog aan het strafontslag ten grondslag heeft gelegd, onder meer aangaande eisers vermenging van privé- en zakelijke bezigheden, geen nadere bespreking.
2.17 Het beroep is ongegrond. De rechtbank acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
2.18 Artikel 8:73 van de Awb geeft de rechtbank alleen bij een gegrond beroep de mogelijkheid een partij te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. Daarom moet het verzoek van eiser om schadevergoeding worden afgewezen.
Beslissing
verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig besluiten op het bezwaarschrift van 15 april 2009 niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 3 november 2009 ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in dit geding ten bedrage van € 109,25 te betalen aan eiser.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Veenendaal, als voorzitter, mr. M.N. Noorman en mr. G.J. van Binsbergen als leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2011.
De griffier: De voorzitter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. J.W. Veenendaal
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.