ECLI:NL:RBUTR:2011:BP2988

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
287591 / HA ZA 10-1261
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van boetebeding in algemene voorwaarden en bewijslevering

In deze zaak vordert Covebo BV, een uitzendbureau, betaling van een schadevergoeding van WRF Groep B.V. wegens het onterecht overnemen van twee uitzendkrachten zonder overleg. De rechtbank Utrecht behandelt de kwestie van de terhandstelling van de algemene voorwaarden van Covebo, die als bijlage bij een brief aan WRF zouden zijn gevoegd. Covebo stelt dat de algemene voorwaarden bij de samenwerkingsafspraken zijn overhandigd, terwijl WRF betwist dat deze voorwaarden ter hand zijn gesteld. De rechtbank oordeelt dat de brief waarin de afspraken zijn vastgelegd, moet worden beschouwd als een onderhandse akte die dwingend bewijs oplevert van de stelling van Covebo, behoudens tegenbewijs van WRF. De rechtbank laat WRF toe om tegenbewijs te leveren, waarbij de procedure verder wordt aangehouden. De zaak draait om de vraag of de algemene voorwaarden geldig zijn en of WRF aan de boetebepaling in deze voorwaarden moet voldoen. De rechtbank heeft de zaak op 2 februari 2011 behandeld en zal de verdere procedure voortzetten met een getuigenverhoor.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector civiel, handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 287591 / HA ZA 10-1261
Vonnis van 2 februari 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COVEBO BV,
gevestigd te Nijkerk,
eiseres,
advocaat mr. H. van Dijk te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WRF GROEP B.V.,
a,
gedaagde,
advocaat mr. R.P.E. Halfens te Nieuwegein.
Partijen zullen hierna Covebo en WRF genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 juli 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Covebo drijft een uitzendbureau, in het kader waarvan zij aan opdrachtgevers schoonmakers uitleent. Zij werft haar uitzendkrachten in het buitenland, onder andere in Polen, waar zij vier wervingskantoren heeft. Na werving verzorgt Covebo het vervoer van een nieuwe buitenlandse werknemer naar Nederland. De daaraan verbonden kosten komen voor rekening van Covebo. Voor de huisvesting van haar buitenlandse werknemers huurt Covebo woningen in Nederland.
2.2. WRF, handelend onder de naam [naam], exploiteert een schoonmaakbedrijf. In 2008 hebben Coveb[A], directeur van WRF, samenwerkingsafspraken gemaakt met betrekking tot de in de toekomst door WRF aan Covebo te verstrekken opdrachten tot terbeschikkingstelling van uitzendkrachten (hierna: de samenwerkingsafspraken). De samenwerkingsafspraken zijn neergelegd in een brief van 24 november 2008, opgesteld en verzonden door Covebo aan WRF, die namens Covebo is ondertekend door [B] en namens WRF door [A] (hierna: de brief).
2.3. In de brief, die in totaal drie pagina's (A4) beslaat, staat in artikel 1 de werkwijze beschreven die geldt voor het verstrekken van een opdracht. In artikel 2 is bepaald dat Covebo voor het uitlenen van een schoonmaker een tarief van EUR 17,-- per uur exclusief BTW in rekening brengt. Voorts is in de brief vermeld:
onderaan bladzijde 2:
“3. Facturatie
[…]
WKA gegevens en Algemene Voorwaarden
De WKA gegevens en Algemene Voorwaarden van Covebo BV, treft u als bijlage aan bij deze samenwerkingsafspraken. Door ondertekening van deze brief, gaat u akkoord met de bijgevoegde algemene voorwaarden.”
op bladzijde 3:
4. Overige bepalingen
[…]
Op alle opdrachten die Covebo aanvaardt zijn onze Algemene Voorwaarden van toepassing welke als bijlage zijn toegevoegd. […]
[…]
Opdrachtgever verklaart door ondertekening akkoord te gaan met de inhoud van de samenwerkingsafspraken en kennis te hebben genomen van onze Algemene Voorwaarden
Namens [naam]
Naam: Dhr [A]
Datum: 24-11-2008”
Hieronder staan de handtekeningen van [A] en [B], waarna is vermeld:
“Bijlage: Algemene Voorwaarden Covebo B.V.”
2.4. Vanaf december 2008 heeft WRF aan Covebo diverse opdrachten verstrekt tot het uitlenen van schoonmakers. Twee van die schoonmakers, [C] en [D] uit Polen, zijn door Covebo aan WRF ter beschikking gesteld gedurende 17 weken ([C]) respectievelijk 15 weken ([D]). De uitleenperiode duurde voor beide werknemers tot en met 8 april 2009. Hierna zijn beiden teruggekeerd naar Polen.
2.5. Artikel 9 van de algemene voorwaarden van Covebo (hierna: de algemene voorwaarden) luidt, voor zover in deze procedure van belang, als volgt:
“a. De opdrachtgever is uitsluitend gerechtigd een rechtstreekse arbeidsverhouding aan te gaan met de uitzendkracht die ter beschikking gesteld wordt of werd, indien en voorzover wordt voldaan aan het hieronder in dit artikel bepaalde […].
b. De opdrachtgever brengt Covebo schriftelijk op de hoogte van zijn voornemen met de uitzendkracht een rechtstreeks dienstverband aan te gaan alvorens aan dat voornemen uitvoering te geven. De opdrachtgever vraagt daarbij aan Covebo tegen welk tijdstip de uitzendkracht de uitzendovereenkomst met Covebo rechtsgeldig kan doen eindigen. […]
e. Indien de opdrachtgever met de uitzendkracht een rechtstreekse arbeidsverhouding aangaat binnen zes maanden na de beëindiging van de terbeschikkingstelling van die uitzendkracht en die terbeschikkingstelling niet meer dan 2.000 gewerkte uren heeft geduurd, is de opdrachtgever aan Covebo een vergoeding verschuldigd, zoals volgt. Die vergoeding beloopt 40% van het opdrachtgeverstarief, dat voor de betrokken uitzendkracht gold tijdens de opdracht, genomen over een periode van 2.000 gewerkte uren lopende vanaf de aanvang van de rechtstreekse arbeidsverhouding. […]”
2.6. Vanuit Polen hebben [C]] en [D] WRF gevraagd of zij vacatures voor schoonmakers had. Hierna zijn zij bij WRF in dienst getreden.
2.7. In een brief van Covebo aan WRF van 4 februari 2010 staat vermeld:
“[…] Nu blijkt dat u dhr. [C] en dhr. [D] heeft overgenomen zonder overleg te plegen.
In de samenwerkingsafspraken en opdrachtbevestiging tekent u voor akkoord aangaande onze algemene leveringsvoorwaarden. In deze voorwaarden staat vermeld dat een medewerker pas kosteloos overgenomen mag worden na minimaal 2.000 uur gewerkt hebben. Dit is bij de heer [C] en [D] zeker niet het geval.
Dhr. [C] heeft namelijk 576 uur voor uur gewerkt, via Covebo.
Dhr. [D] heeft namelijk 431 uur voor uur gewerkt, via Covebo.
Vanwege het bovengenoemde zijn wij dan ook genoodzaakt de geleden schade aan u door te belasten, dit volgens de geaccepteerde algemene voorwaarden. Pagina 3, punt e.
Gewerkte Uren:
[C] 576 uur – 2000 = 1424 x € 17,- = € 24.208,-
[D] 431 uur – 2000 = 1569 x € 17,- = € 26.673,-
TOTAAL € 50.881,- x 40% = € 20.352,40
[…]”
2.8. Door middel van een factuur van eveneens 4 februari 2010 heeft Covebo dit bedrag van EUR 20.352,40 aan WRF in rekening gebracht, vermeerderd met BTW. WRF heeft deze factuur niet betaald.
3. Het geschil
3.1. Covebo vordert veroordeling van WRF, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, tot betaling van EUR 22.133,63, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over EUR 20.352,40 met ingang van de datum van de dagvaarding (12 mei 2010) en tot vergoeding van de proceskosten. Het bedrag van EUR 22.133,63 bestaat uit de hoofdsom van EUR 20.352,40, vermeerderd met EUR 623,23 terzake van de wettelijke handelsrente tot en met 12 mei 2010 en vermeerderd met EUR 1.158,-- terzake van buitengerechtelijke kosten.
3.2. Aan deze vorderingen legt Covebo primair ten grondslag dat WRF de in artikel 9 onder e van de algemene voorwaarden opgenomen vergoedingsverplichting moet nakomen en subsidiair dat WRF onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door [C] en [D] in dienst te nemen.
3.3. WRF voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Covebo, met veroordeling van Covebo in de kosten van deze procedure. WRF betoogt primair dat zij niet aan de samenwerkingsafspraken gebonden is omdat zij bij de totstandkoming van die overeenkomst onbevoegd is vertegenwoordigd. Subsidiair neemt WRF het standpunt in dat de boetebepaling van artikel 9 onder e van de algemene voorwaarden moet worden vernietigd omdat de algemene voorwaarden niet aan haar ter hand zijn gesteld. Meer subsidiair voert zij aan dat deze boetebepaling ongeldig is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid en uiterst subsidiair betoogt WRF dat de boete moeten worden gematigd.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het primaire verweer van WRF houdt in dat zij niet aan de samenwerkingsafspraken gebonden is, en dat de algemene voorwaarden dus niet van toepassing zijn, omdat [A] haar bij de totstandkoming van die overeenkomst onbevoegd heeft vertegenwoordigd. In de door de kamer van koophandel gehouden registers is niet vermeld dat [A] door WRF gemachtigd is. Naar aanleiding van dit verweer betoogt Covebo dat sprake was van (functionele) vertegenwoordiging door [A], althans dat zij onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat WRF aan [A] een toereikende volmacht had verleend. Covebo heeft deze stelling echter niet onderbouwd zodat de rechtbank het ervoor houdt dat [A] niet vertegenwoordigingsbevoegd was en dat evenmin sprake is van een aan WRF toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Toch is WRF wel gebonden aan de samenwerkingsafspraken, op grond van het volgende.
4.2. Bij dagvaarding heeft Covebo gesteld dat WRF, voor zover geen sprake is van (aan WRF toerekenbare schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid, de samenwerkingsafspraken heeft bekrachtigd in de zin van artikel 3:69 Burgerlijk Wetboek (BW). WRF heeft deze stelling niet weersproken. Bekrachtiging is in beginsel vormvrij (artikel 37 lid 1 BW) en heeft terugwerkende kracht (Parlementaire Geschiedenis boek 3, bladzijde 278). Sinds december 2008 zijn tussen partijen diverse inleenovereenkomsten tot stand gekomen met inachtneming van artikel 1 van de samenwerkingsafspraken. Covebo heeft steeds conform de samenwerkingsafspraken aan WRF gefactureerd en WRF heeft voor de door Covebo aan haar ter beschikking gestelde uitzendkrachten vergoedingen aan Covebo betaald. WRF heeft bovendien bij conclusie van antwoord zelf aangevoerd dat de samenwerkingsafspraken als bodem hebben gediend voor deze inleenovereenkomsten. Hieruit volgt dat de samenwerkingsafspraken tussen partijen van kracht zijn.
4.3. Op grond van de samenwerkingsafspraken zijn de algemene voorwaarden van Covebo tussen partijen van toepassing. WRF voert echter aan dat Covebo haar noch bij de brief noch bij latere opdrachtbevestigingen de algemene voorwaarden ter hand heeft gesteld en beroept zich in verband daarmee op vernietiging van het in artikel 9 onder e opgenomen boetebeding, op grond van artikel 6:233 onder b BW in samenhang met artikel 6:234 lid 1 onder a BW. Naar aanleiding hiervan betoogt Covebo dat haar algemene voorwaarden waren bijgesloten bij de brief. Volgens Covebo wordt dit bevestigd door de tekst van de brief. Ook zijn de algemene voorwaarden volgens Covebo aan WRF ter hand gesteld bij het verstrekken van de diverse opdrachtbevestigingen.
4.4. Bij betwisting van de terhandstelling door de wederpartij rust op de gebruiker van algemene voorwaarden de bewijslast van die terhandstelling (Hoge Raad 11 juli 2008,
NJ 2008, 416). In dit geval rust de bewijslast van de terhandstelling aan WRF van de algemene voorwaarden dus op Covebo. Haar stelling dat zij de algemene voorwaarden bij haar diverse opdrachtbevestigingen aan WRF ter hand heeft gesteld, is door Covebo niet onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook aan deze stelling voorbij en zal Covebo geen gelegenheid geven om daarvan bewijs te leveren. Met betrekking tot de stelling van Covebo dat de algemene voorwaarden waren bijgesloten bij de brief overweegt de rechtbank het volgende.
4.5. In de brief is opgenomen (zie 2.3): “De WKA gegevens en Algemene Voorwaarden van Covebo BV, treft u als bijlage aan bij deze samenwerkingsafspraken. Door ondertekening van deze brief, gaat u akkoord met de bijgevoegde algemene voorwaarden” en “Op alle opdrachten die Covebo aanvaardt zijn onze Algemene Voorwaarden van toepassing welke als bijlage zijn toegevoegd”. De brief dient te worden beschouwd als een onderhandse akte in de zin van artikel 157 lid 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). Dit brengt mee dat de brief ten aanzien van de stelling van Covebo, dat haar algemene voorwaarden als bijlage bij de brief waren gevoegd tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de waarheid van die stelling. Tegenbewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van het desbetreffende bewijsmiddel als waar aan te nemen, maar ook tegen dwingend bewijs staat tegenbewijs open (artikel 151 Rv).
4.6. Met inachtneming van het voorgaande acht de rechtbank, behoudens eventueel door WRF te leveren tegenbewijs, vooralsnog bewezen dat Covebo de algemene voorwaarden bij de brief, en dus bij het sluiten van de overeenkomst die is neergelegd in de samenwerkingsafspraken, aan WRF ter hand heeft gesteld. WRF heeft bewijs van al haar stellingen aangeboden. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij tevens bedoeld heeft om zonodig tegenbewijs te leveren. WRF zal daarom worden toegelaten tegenbewijs te leveren van de stelling van Covebo, dat de algemene voorwaarden bij de brief waren bijgesloten.
4.7. Indien WRF het tegenbewijs (mede) door middel van getuigen wenst te leveren moet er bij het oproepen van de getuigen rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.8. Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. laat WRF toe tegenbewijs te leveren van de stelling van Covebo, dat de algemene voorwaarden bij de brief waren bijgesloten,
5.2. bepaalt dat, indien WRF het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.K.J. van den Boom in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op donderdag 7 april 2011 van 13.30 tot 17.00 uur,
5.3. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.4. bepaalt dat WRF, indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel, handelskamer - en aan de wederpartij moet opgeven; in dat geval zal het getuigenverhoor geen doorgang vinden en zal de zaak naar een nader te bepalen rolzitting worden verwezen voor het nemen van een akte met dit doel door WRF,
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
2 februari 2011.
JvdB/JWF