ECLI:NL:RBUTR:2011:BP2735

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-512371-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met geweld gepleegd door meerdere verdachten op twee jongens in Utrecht

Op 1 februari 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen een straatroof heeft gepleegd. De feiten vonden plaats op 5 september 2010, toen de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], 's nachts op de fiets werden benaderd door vier jongens op scooters. De jongens hebben de slachtoffers met geweld bedreigd en gedwongen hun waardevolle spullen, waaronder mobiele telefoons en horloges, af te geven. Tijdens de beroving werd [slachtoffer 1] met een breekijzer op het hoofd geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een nauwe en volledige samenwerking hebben vertoond bij het plegen van de beroving, wat hen schuldig maakt aan medeplegen van afpersing en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 105 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om zich te houden aan de voorwaarden van de jeugdreclassering en is er een werkstraf van 140 uur opgelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor de geleden materiële en immateriële schade, en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/512371-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2011. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsvrouwe van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een gewelddadige straatroof op twee jongens.
3.1. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd, dat uit het dossier geen door verdachte verrichte uitvoeringshandelingen kunnen worden afgeleid. Uit het enkele gegeven dat verdachte heeft verklaard aanwezig te zijn geweest bij de beroving, kan geen nauwe en bewuste samenwerking worden afgeleid, zodat in de opvatting van de verdediging van medeplegen geen sprake is.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De handelingen die verdachte daartoe heeft verricht en die de rechtbank redengevend oordeelt voor de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van de beroving zijn de navolgende.
Door [slachtoffer 1] is verklaard , dat hij op 5 september 2010 samen met [slachtoffer 2], die bij hem achterop zat, ter hoogte van het ‘Rosarium’ te Utrecht fietste en dat zij door twee scooters met daarop telkens twee jongens werden ingehaald. De scooters stonden bijna stil op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hen weer passeerden. [slachtoffer 1] heeft één van de jongens horen roepen: “hé, stop eens, stop eens”. [slachtoffer 1] zag één van de personen van de scooter springen en rennend in hun richting komen. Deze persoon heeft [slachtoffer 2] hard van de fiets getrokken. [slachtoffer 1] zag dat [slachtoffer 2] direct geslagen en getrapt wordt. Hij zag twee, misschien drie jongens bij [slachtoffer 2] staan. Als [slachtoffer 1] ook naast zijn fiets is gaan staan, ziet hij dat er twee jongens op hem af komen rennen. Ook heeft hij gezien dat er een jongen achter hem op duikt. [slachtoffer 1] wordt direct op zijn hoofd en schouders geslagen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij vele klappen en vuistslagen op hoofd en nek heeft gekregen. [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat hij op een meter of 30 à 40 afstand van [slachtoffer 2] is gaan staan om er zo voor te zorgen dat deze wat minder geslagen zou worden. Daar wordt hij door drie jongens nog steeds geslagen en getrapt, zo heeft hij verklaard. Hij heeft één van de jongens horen roepen: “Doe je horloge af, want anders slaan we je dood” en “geef je spullen af”. [slachtoffer 1] heeft naar de jongens geroepen dat hij geen spullen bij zich had. Hij hoort daarop iemand zeggen: “laat voelen, laat voelen”. Hij heeft daarop gevoeld dat één van de jongens zijn broekzakken heeft betast. Later heeft hij gemerkt hij dat zijn mobiele telefoon uit zijn broekzak is gehaald. Hij heeft één van de jongens naar zijn horloge horen vragen. Zijn horloge wordt uit zijn handen gegrist. Volgens [slachtoffer 1] is dit gedaan door de jongen die [slachtoffer 2] van de fiets heeft getrokken. Hij heeft ook gezien dat deze jongen een klein breekijzer in handen heeft. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat hij door deze jongen met volle vaart en kracht met het breekijzer tegen zijn hoofd is geslagen. Na de klap heeft hij de jongens zien wegrennen in de richting van hun geparkeerde scooters.
Door [slachtoffer 2] is verklaard , dat hij samen met [slachtoffer 1] op 5 september 2010 te Utrecht omstreeks 00.00 uur van een verjaardagsfeestje is vertrokken. Hij heeft twee scooters zien passeren, met op elke scooter 2 personen. Hij heeft gezien dat één van de jongens achterop, een koevoet in handen heeft. Hij heeft één van de jongens op de scooters ‘stop’ horen zeggen. Eén van de jongens die achterop de scooter zat, is afgestapt en achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan gerend. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij door deze jongen van de fiets is getrokken. Er komt nog een jongen bij die [slachtoffer 2] heeft horen zeggen: “geeft geld, geef geld”. [slachtoffer 2] heeft daarop zijn horloge, mobiele telefoon en 10 euro afgegeven. Het horloge is door een van de jongens van zijn pols gerukt. [slachtoffer 2] heeft voorts verklaard dat toen de jongens om geld vroegen hij ook direct door hen geslagen werd. Hij zag dat de andere twee jongens bij [slachtoffer 1] waren. [slachtoffer 2] heeft verklaard, dat hij heeft gezien dat één van de jongens die bij [slachtoffer 1] stond, hem met de koevoet op zijn hoofd heeft geslagen. Hij ziet bloed over het hoofd van [slachtoffer 1] stromen. Hij heeft verder nog verklaard dat hij de jongens naar [slachtoffer 1] heeft horen roepen: “anders sla ik je dood”.
Door de medeverdachte [medeverdachte 1] is bij de politie verklaard, dat hij op 5 september 2010 te Utrecht met verdachte en twee medeverdachten op twee scooters in de buurt van het Rosarium reed, dat zij twee jongen zagen en dat hij tegen één van de jongens heeft gezegd: “Geef mij je horloge.” Door [medeverdachte 1] is voorts verklaard dat, toen de jongen zijn horloge niet wilde afgegeven, hij hem een klap heeft gegeven op zijn voorhoofd met een stalen lat en hij daarna het horloge heeft afgepakt.
Bij verdachte is een telefoon aangetroffen , die afkomstig bleek te zijn van aangever [slachtoffer 1].
Door verdachte is ter terechtzitting verklaard, dat hij op 5 september 2010 op de Prinsesselaan te Utrecht twee jongens heeft zien fietsen en dat hij de medeverdachte [medeverdachte 1], die bij hem achter op de scooter zat, heeft horen zeggen: “kom, we gaan ze pakken.” Voorts heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij met de scooter die hij bestuurde is gestopt en ook is afgestapt.
De rechtbank is van oordeel, dat uit de verklaring van verdachte volgt, dat hij wist dat de beroving ging plaatsvinden en dat hij de mogelijkheid heeft gehad om met zijn scooter weg te rijden. In plaats van zich te distantiëren is verdachte gebleven en is hij ook afgestapt. Daarbij komt dat beide aangevers hebben verklaard dat zij door vier jongens zijn beroofd. [slachtoffer 2] is door een van de jongens van de fiets getrokken waarna er nog een jongen bij kwam. Aanvankelijk hielden de twee andere jongens zich met [slachtoffer 1] bezig totdat een derde, die eerder [slachtoffer 2] had belaagd, zich daarbij voegde. De aangevers hebben voorts verklaard dat zij de vier jongens op de twee geparkeerde scooters hebben zien vertrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hierboven weergegeven gang van zaken dat verdachte en zijn medeverdachten bij de uitvoering van de beroving een zodanige rol hebben gespeeld dat er sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en volledige samenwerking bij de totstandkoming van het strafbare feit.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 05 september 2010 in de gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen,
op de openbare weg, de Prinsesselaan, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en een geldbedrag van ongeveer 10 euro en een polshorloge, toebehorende aan die [slachtoffer 2] of die [slachtoffer 1],
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een polshorloge, toebehorende aan die [slachtoffer 2] of die [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad hetzij aan zichzelf en zijn mededaders
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders
- opzettelijk gewelddadig die [slachtoffer 2] van een fiets heeft getrokken, en
- opzettelijk gewelddadig die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] tegen het lichaam hebben geschopt en tegen het hoofd en/of het lichaam hebben gestompt / geslagen, en
- opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd/geroepen: "geef geld, geef geld", en
- opzettelijk gewelddadig een polshorloge van de pols/arm van die [slachtoffer 2] heeft gerukt/getrokken, en
- opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd/geroepen: "doe je horloge af, want anders slaan we je dood" en "geef je spullen af" en "laat voelen, laat voelen", en
- opzettelijk gewelddadig een polshorloge uit een hand van die [slachtoffer 1] heeft gegrist/gepakt, en
- opzettelijk gewelddadig met een breekijzer op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Voortgezette handeling van:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad hetzij aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door drs. V.W. van den Bergh, psychiater in opleiding en drs. R.F. Zijlstra, kinder- en jeugdpsychiater, die op 2 december 2010 een rapport hebben uitgebracht.
Uit het rapport van Van den Bergh en Zijlstra blijkt, dat er bij verdachte sprake is van een aandachtstekort stoornis met hyperactiviteit (ADHD) en een oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD), gedeeltelijk in remissie. Er is volgens de deskundigen sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel ten gunste van de verbale vaardigheden. De persoonlijkheidsontwikkeling is bij uitblijven van interventies bedreigd. Door de ADHD is betrokkene vergeetachtig en sneller zijn spullen kwijt. Betrokkene is beïnvloedbaar en heeft ten tijde van het tenlastegelegde niet de keuze gemaakt afstand te nemen van medeverdachten. Het is mogelijk dat impulsiviteit een rol speelde bij het tenlastegelegde, betrokkene ontkent van plannen voor straatroof op de hoogte te zijn geweest. De verminderde performale vaardigheden van betrokkene kunnen overzicht en inzicht in bepaalde situaties beperken. Door Van den Bergh en Zijlstra wordt geadviseerd betrokkene als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen met betrekking tot de enigszins verminderde toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg afdeling Jeugdreclassering in het kader van de maatregel Hulp en Steun, ook als dit het meewerken aan FFT (functionele gezinstherapie) bij Altrecht inhoudt, een individueel traject ten behoeve van agressieregulatie en het meewerken aan psycho-educatie met betrekking tot ADHD. Voorts vordert zij een werkstraf van 140 uur, te vervangen door 70 dagen jeugddetentie als de verdachte deze niet naar behoren verricht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het over hem opgemaakte rapport van Bureau
Jeugdzorg Utrecht van 9 december 2010, de brief van Bureau Jeugdzorg van 14 januari 2011, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 januari 2011, het hiervoor genoemde rapport van de psychiaters en het verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 8 september 2010.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof op de wijze zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven. Deze beroving vond ’s nachts plaats op twee willekeurige passerende leeftijdsgenoten. Door één van de medeverdachten is daarbij met een koevoet op het hoofd van één van de slachtoffers geslagen. Dit is een ernstig strafbaar feit dat de rechtbank zwaar laat wegen. Het is bekend dat slachtoffers dergelijke gebeurtenissen als zeer traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog lange tijd last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Zoals blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen geldt dat ook voor de onderhavige slachtoffers. Ook veroorzaken dergelijke straatroven bij anderen in de samenleving een gevoel van onveiligheid.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van vergelding en normhandhaving, maar ook generale preventie – de door de officier van justitie gevorderde strafeis alleszins gerechtvaardigd is.
In het nadeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat hij nagenoeg geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn rol en die van zijn mededaders. Verdachte lijkt geen verantwoordelijkheid voor zijn daden te nemen. In dit verband weegt de rechtbank voorts mee, dat verdachte ook geen openheid van zaken heeft willen geven over andere, zich in het dossier bevindende, hem belastende zaken, die een aanwijzing vormen dat hij zich met laakbare – en wellicht strafbare zaken bezighoudt. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank ook mee dat hij al eerder is veroordeeld.
Het bewezen verklaarde feit is, zoals gezegd, ernstig en rechtvaardigt zonder meer de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Behandeling en begeleiding van verdachte dient thans naar het oordeel van de rechtbank voorrang te krijgen boven afstraffing.
Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Met deze voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht. In de duur van de jeugddetentie wil de rechtbank tot uitdrukking brengen dat naar haar oordeel zo spoedig mogelijk met behandeling dient te worden gestart. Tevens zal verdachte een werkstraf worden opgelegd.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.462,36 voor het tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot dit bedrag een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 462,36 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal ook een schadevergoedingsmaatregel opleggen zodat de overheid het toegewezen bedrag zal incasseren en de aangever bij niet betaling door verdachte een voorschot kan verkrijgen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 159,70 voor het tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot dit bedrag een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van materiële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal ook een schadevergoedingsmaatregel opleggen zodat de overheid het toegewezen bedrag zal incasseren en de aangever bij niet betaling door verdachte een voorschot kan verkrijgen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 56, 77a, 77g, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 105 dagen, waarvan 90 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg afdeling Jeugdreclassering, ook als dit
- het meewerken aan FFT (functionele gezinstherapie) bij Altrecht inhoudt;
- het meewerken aan een individueel traject ten behoeve van agressieregulatie inhoudt en
- het meewerken aan psycho-educatie met betrekking tot ADHD inhoudt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 140 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, jeugddetentie zal worden toegepast van 70 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 1.462,36, waarvan € 462,36 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1], €1.462,36 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 24 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 159,70 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], € 159,70 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.C. Oostendorp en mr. I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 februari 2011.