ECLI:NL:RBUTR:2011:BP1546

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
383374 / FA RK 10-10278
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voogdij over minderjarige in het kader van internationale ontvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 3 januari 2011 uitspraak gedaan over de voorlopige voogdij van een minderjarige, in het kader van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad verzocht om de minderjarige onder voorlopige voogdij te stellen van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, omdat er gevaar bestond dat de minderjarige zou worden onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een eerdere beschikking tot teruggeleiding naar Guatemala. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van de minderjarige, ondanks eerdere gerechtelijke beslissingen, de minderjarige onterecht naar Nederland had gebracht en niet voldeed aan de afspraken omtrent omgang met de vader. De rechtbank oordeelde dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat de moeder de minderjarige opnieuw zou kunnen onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de beschikking. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de Raad toegewezen en de voogdij-instelling belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige tot 8 februari 2011. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. Deze beslissing is genomen door kinderrechter M. Kramer, bijgestaan door griffier P. Lahman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Nevenzittingsplaats 's-Gravenhage
Sector familie- en jeugdrecht
Kinderrechter
Rekestnummer: FA RK 10-10278
Zaaknummer: 383374
Datum beschikking: 3 januari 2011
Voorlopige voogdij
Beschikking op het op 21 december 2010 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Utrecht, Locatie Utrecht (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarige:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats], Guatemala;
kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[de moeder],
wonende te [plaats A], Nederland,
en
[de vader],
wonende te [plaats B], Guatemala.
Procedure
Bij beschikking van 22 december 2010 van deze rechtbank is:
- de voogdij-instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, belast met de voorlopige voogdij over voornoemde minderjarige vanaf de datum van de beschikking tot 4 januari 2011;
- vastgesteld dat alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van voornoemde minderjarige aan Bureau Jeugdzorg worden toegekend;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de behandeling van het verzoekschrift voor het overige aangehouden tot de terechtzitting van 3 januari 2011 om 16.00 uur;
- de griffier gelast tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Centrale Autoriteit;
- de Raad voor de Kinderbescherming Regio Utrecht; locatie Utrecht;
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht;
- de vader;
- de moeder.
Op 3 januari 2011 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de Raad in de persoon van mevrouw E.K.M. Bakker, de moeder, alsmede de advocaat van de moeder, mr. J.A.M. Schoenmakers, de advocaat van de vader, mr. R. de Falco, de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. C.L. Wehrung, Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, in de persoon van mevrouw L. Bruinhart.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
De Raad verzoekt op grond van artikel 13 lid 4 van de Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen (Wet van 2 mei 1990, Stb. 202) voornoemde minderjarige tot en met de periode van teruggeleiding onder voorlopige voogdij te stellen van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht.
Beoordeeld dient te worden of er gevaar bestaat dat de minderjarige wordt onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de beschikking van deze rechtbank d.d. 10 december 2010, waarin de terugkeer van de minderjarige is gelast naar Guatemala op 7 februari 2011 en waarbij tevens bevolen is, voor het geval de moeder niet zelf met de minderjarige terugkeert, de afgifte van de minderjarige aan de vader op 7 februari 2011, opdat de vader de minderjarige mee terug kan nemen naar Guatemala.
De moeder betwist dat er gevaar bestaat dat de minderjarige wordt onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de beschikking van deze rechtbank d.d. 10 december 2010. De moeder stelt daartoe dat zij geen kant op kan, dat het haar zaak zal schaden als zij vertrekt, dat zij zelf contact heeft opgenomen met Bureau Jeugdzorg en de gezinsvoogd en dat zij zich wil focussen op de behandeling van de zaak in hoger beroep op 17 januari 2011 en het mogelijke kort geding op 25 januari 2011.
De rechtbank is van oordeel dat er wel gevaar bestaat dat de minderjarige wordt onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de beschikking van deze rechtbank d.d. 10 december 2010. Zij overweegt daartoe als volgt.
Gebleken is dat de moeder het eveneens in de beschikking van deze rechtbank van 10 december 2010 gegeven bevel om de in de Memorandum van Understanding d.d. 30 november 2009 gemaakte afspraken omtrent de omgang tussen de vader en de minderjarige, voor zolang de minderjarige zich buiten Guatemala in Nederland bevindt, naast zich neer heeft gelegd. De moeder heeft de minderjarige onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de overeengekomen omgangsregeling, waarbij de minderjarige van 17 december 2010 tot en met 26 december 2010 omgang zou hebben met de vader. De moeder heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat zij vóór genoemde periode met de minderjarige is vertrokken, terwijl zij wist dat het Openbaar Ministerie voornemens was om de beschikking met betrekking tot de omgang te executeren, zonder prijs te geven waar zij en de minderjarige in die periode verbleven. Hieruit blijkt dat de moeder in staat is en er ook toe over is gegaan de minderjarige te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een gerechtelijke beslissing, hetgeen eveneens kan gelden voor de beslissing tot teruggeleiding. Daar komt bij dat in rechte is komen vast te staan dat de moeder de minderjarige in ieder geval eenmaal ongeoorloofd heeft overgebracht vanuit Guatemala naar Nederland en dat, zoals door de rechtbank in haar beschikking van 10 december 2010 is vastgesteld, de moeder de minderjarige ook een tweedemaal ongeoorloofd heeft overgebracht vanuit Guatemala naar Nederland.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de Raad toewijzen als na te melden.
Beslissing
De kinderrechter:
belast de voogdij-instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, met de voorlopige voogdij over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats], Guatemala, tot 8 februari 2011;
stelt vast dat alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van voornoemde minderjarige aan Bureau Jeugdzorg worden toegekend tot laatstgenoemde datum;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Kramer, kinderrechter, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 januari 2011.