ECLI:NL:RBUTR:2011:BP0932
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. Perrick
- J.M. Bruins
- J. Ebbens
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit gestolen goederen
In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 4 januari 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen een veroordeelde die samenwoonde met haar partner. De kosten van levensonderhoud van de veroordeelde, haar partner en hun dochter werden (deels) gefinancierd met de opbrengst van door haar partner gestolen auto's. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde opzettelijk voordeel had genoten van deze onrechtmatige opbrengsten, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie had een vordering ingediend voor een bedrag van € 14.310,00, gebaseerd op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel over een periode van 18 maanden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, gezien de bewezen periode van 1 juni 2007 tot en met 6 november 2007, moest worden gematigd tot € 3.975,00. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen. De vordering van de officier van justitie voor het overige werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een enkelvoudige kamer, waarbij de rechters de feiten en de bewijsstukken zorgvuldig hebben gewogen. De beslissing is gegrond op de relevante bepalingen van het strafrecht, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde in staat is om aan deze verplichting te voldoen.