ECLI:NL:RBUTR:2011:BP0853

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.500357-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling van pensioengelden door verdachte in Rotterdam

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 11 januari 2011, stond de verdachte terecht voor schuldheling. De zaak betrof een geldbedrag van € 94.705,17 dat de verdachte in de periode van 12 november 2007 tot en met 31 december 2007 voorhanden had en overgedragen heeft, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geldbedrag afkomstig was van misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ondergeschikte rol had in het strafbare feit, maar dat hij wel verantwoordelijk was voor de schade die was veroorzaakt aan het pensioenstelsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde, maar achtte de schuldheling bewezen. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank legde een werkstraf van 80 uur op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij in de afgelopen tien jaar niet was veroordeeld voor strafbare feiten.

De rechtbank kende een schadevergoeding van € 5.000,-- toe aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de schuldheling. Voor het overige deel van de vordering werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De rechtbank legde ook een schademaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd om het bedrag aan de benadeelde partij te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de overwegingen heeft meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.500357-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 januari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
raadsman mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 december 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 12 november 2007 tot 31 december 2007 een geldbedrag van € 94.705,17 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of had moeten weten dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig was, dan wel dat verdachte medeplichtig is aan heling of verduistering van dat bedrag.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het primair en het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en zij zal verdachte daarom van deze feiten vrijspreken.
4.2 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.3 De bewijsoverwegingen
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een bedrag van € 5.000,-- zou ontvangen van de heer [A] wanneer deze een geldbedrag toebehorend aan diens broer op de bankrekening van verdachte zou mogen storten en verdachte dit bedrag vervolgens door zou storten. Verdachte heeft voorts verklaard dat de heer [A] hem meerdere keren heeft verzekerd dat het eerlijk was. De rechtbank overweegt dat verdachte alleen al op grond van het feit dat hij zo’n groot geldbedrag zou ontvangen voor handelingen die hem zeer weinig moeite of tijd zouden kosten redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hier geen sprake was van eerlijke zaken en dat het geldbedrag door misdrijf verkregen was.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 12 november 2007 tot en met 31 december 2007 te Rotterdam, een geldbedrag van 94.705,17 Euro voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat geldbedrag redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Meer subsidiair: schuldheling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht (het primair ten laste gelegde) gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ingeval van een bewezenverklaring verzocht om verdachte een werkstraf op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling door een geldbedrag van € 94.705,17 voorhanden te hebben en over te dragen, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Dit geldbedrag betrof pensioengelden, die door andere verdachten in deze zaak waren gestolen. Verdachte heeft een –zij het ondergeschikte- rol gehad bij het plegen van dit strafbare feit. Door zijn bankrekening ter beschikking te stellen en een geldbedrag door te storten heeft verdachte schade veroorzaakt aan het pensioenstelsel zoals dat in Nederland bestaat. De rechtbank merkt daarbij op dat een pensioen bedoeld is om mensen, die vanwege hun hoge leeftijd niet meer in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Indien diefstal van deze voorzieningen op grote schaal plaats zou vinden, zou aan het pensioenstelsel afbreuk worden gedaan en zouden uiteindelijk de mensen die op een dergelijke voorziening zijn aangewezen daarvan de dupe worden. De rechtbank houdt verdachte dan ook verantwoordelijk voor wat hij heeft gedaan.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Nu de rechtbank het meer subsidiaire bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat een werkstraf van 80 uur passend is. Bij dit oordeel heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 12 november 2010, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen tien jaren niet is veroordeeld voor strafbare feiten.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 757.273,15 voor het tenlastegelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 5.000,-- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit ter zake van materiële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Meer subsidiair: schuldheling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 5.000,-- ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten van rechtsbijstand, in die zin dat verdachte en benadeelde partij elk de eigen kosten betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 5.000,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting van dat bedrag aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. P.M.E. Bernini en mr. H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 januari 2011.