ECLI:NL:RBUTR:2011:BP0643
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsanering
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 6 januari 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door [verzoeker] tegen de Rabobank Financieringsmaatschappij. Het verzoek was gebaseerd op artikel 287a van de Faillissementswet (Fw), waarbij [verzoeker] een schuldregeling had aangeboden aan zijn schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] geen verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling had ingediend, noch de intentie had om dit te doen. Dit was een cruciaal punt, aangezien een verzoek op grond van artikel 287a Fw en een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
De rechtbank heeft verder overwogen dat het aanbod van [verzoeker] niet het uiterste was waartoe hij financieel in staat was. Er was onvoldoende inzicht in de financiële situatie van [verzoeker], met name met betrekking tot zijn inkomsten en verplichtingen. De rechtbank merkte op dat [verzoeker] een leaseauto had, maar dit niet was meegenomen in de berekening van het vrij te laten bedrag. Bovendien had hij geen procedure gestart om zijn alimentatieverplichting te verlagen, wat ook van invloed was op zijn financiële ruimte.
De rechtbank concludeerde dat het verzoek van [verzoeker] niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het niet was ingediend door een onafhankelijke partij, zoals vereist door de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). De vertegenwoordiger van [verzoeker], mr. De Graaf, was niet in staat om als onafhankelijke partij op te treden, aangezien hij de belangen van de familie van [verzoeker] vertegenwoordigde. Hierdoor ontbrak de noodzakelijke onafhankelijkheid in de procedure, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord.