parketnummer: 16/512392-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 januari 2011
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats].
Raadsman: mr. J.J.J.L. Maalsté, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 december 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met anderen bij een inbraak bij [slachtoffer] 256 zonnebrillen heeft gestolen;
feit 2: samen met anderen een auto heeft gestolen dan wel samen met anderen die auto heeft geheeld;
feit 3: samen met een ander een nabootsing van een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en
2 subsidiair heeft begaan.
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. De raadsman wijst daarbij op het volgende.
Terzake van feit 1:
Het loopspoor is niet eenduidig terug te voeren naar de plaats delict. Er zijn twee loopsporen aangetroffen, waarvan één loopspoor op niets duidt en het andere loopspoor wordt onderbroken. Voorts zijn door getuigen twee respectievelijk drie personen gezien. Er zijn echter vier jongens aangehouden in het schuurtje. De vraag of verdachte in de aangetroffen auto heeft gezeten, kan niet worden beantwoord.
Terzake van feit 2:
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde verwijst de raadsman naar hetgeen hij terzake van feit 1 heeft aangevoerd.
Met betrekking tot feit 2 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte op 13 september 2010 in de aangetroffen auto heeft gezeten. Zelfs dan indien verdachte wel in de auto zou hebben gezeten, kan het onder 2 subsidiair tenlastegelegde niet bewezen worden verklaard, omdat verdachte zich er niet van bewust was dat de auto van diefstal afkomstig was en er evenmin bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet. Er ontbrak weliswaar een kentekenplaat aan de achterzijde van de aangetroffen auto, maar dit was ook de getuige niet opgevallen. De kentekenplaat kan op enig moment van de auto afgevallen zijn, zodat verdachte dit niet eens gezien kan hebben. Daarnaast was er ook geen braakschade aan de auto.
Terzake van feit 3:
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de doorzoeking in de woning op 13 september 2010 onrechtmatig is. Het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming is gedateerd 16 september 2010. Dit proces-verbaal is geantidateerd op
13 september 2010. Het enige wat er op 13 september 2010 bekend was, was dat er een inbraak in Breukelen had plaatsgevonden. De rechter-commissaris is verkeerd geïnformeerd. Daarnaast betrof het een heterdaad situatie. Verdachte kan dus niet eerst in zijn woning zijn geweest. In zijn woning zouden dan ook geen stukken kunnen liggen die opheldering zouden kunnen geven over dit feit. Daarnaast bevat het dossier geen proces-verbaal waaruit blijkt dat de bewoners van de betreffende woning toestemming tot binnentreden hebben verleend. Het proces-verbaal van doorzoeking moet uitgesloten worden van het bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen omdat het wapen aangetroffen is in een ruimte waarin meerdere mensen verblijven en er geen bewijs voorhanden is dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen, laat staan dat vast is komen te staan dat het wapen van verdachte was.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Rechtmatigheid doorzoeking
De rechtbank heeft vastgesteld dat de door de rechter-commissaris verleende toestemming tot doorzoeking van de woning van verdachte zag op het feit gepleegd in Breukelen op
13 september 2010.
Het enkele feit dat het op 13 september 2010 niet waarschijnlijk was dat de verdachten van de inbraak na de inbraak en vóór het moment van hun aanhouding nog naar huis zijn geweest, neemt niet weg dat er andere stukken met betrekking tot dit feit in hun woning aangetroffen zouden kunnen worden die opheldering zouden kunnen verschaffen over dit feit. De rechtbank acht de doorzoeking dan ook rechtmatig.
Feiten 2 primair en 3:
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor bewezenverklaring van de aan verdachte onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten, zodat de rechtbank verdachte van die feiten zal vrijspreken.
Feit 1:
Uit de aangifte van [benadeelde] volgt dat er op 13 september 2010 omstreeks 2:45 uur is ingebroken bij [slachtoffer], welke winkel is gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Daarbij is het raam links van de toegangsdeur kapot geslagen. Er zijn rekken weggenomen met daarop zonnebrillen bevestigd alsmede een kassalade.
Volgens de Gemeenschappelijke Meldkamer Utrecht zouden drie personen bij de inbraak betrokken zijn en zouden zij zich verplaatsen in een donkerkleurige personenauto, een stationmodel, van het merk Ford of Volvo.
Op de straat voor [slachtoffer] wordt op 13 september 2010 enkele minuten na 2:47 uur een nummerbord met het kenteken [kenteken], duplicaat 1, aangetroffen.
Kort hierna meldt een getuige dat er langs de A2 rechts ter hoogte van hectometerpaal 54.9 drie personen lopen.
Op 13 september 2010 omstreeks 3:00 uur treffen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij voornoemde hectometerpaal een zwarte Ford Mondeo stationwagen aan, waarvan de achterlichten brandden, de rechter achterband lek was en de velg beschadigd was. De auto was aan de voorzijde voorzien van het kenteken [kenteken]. Aan de achterzijde van deze auto was geen kentekenplaat aanwezig. In de kofferbak van deze auto zijn brillenrekken met daarop 196 zonnebrillen bevestigd, aangetroffen. Aangever [benadeelde] heeft deze zonnebrillen herkend als zijnde afkomstig uit [slachtoffer].
Gelet op het geringe tijdsverloop tussen het tijdstip waarop de inbraak is gepleegd en het moment waarop de auto met daarin de van [slachtoffer] afkomstige brillen is aangetroffen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de daders na de inbraak in deze auto zijn weggereden.
In de berm voor de aangetroffen auto uit liep een spoor van platgelopen gras waarlangs de inzittenden/verdachten vermoedelijk waren weggelopen. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] volgen dit spoor en treffen na ongeveer 100 meter van de aangetroffen auto, op een afstand van minder dan twintig centimeter van elkaar, een moker, een voorwerp gelijkend op een kassalade alsmede de autosleutel van de aangetroffen Ford Mondeo aan. De zichtbare delen van de voorwerpen waren ogenschijnlijk droog en hadden geen contact met het natte gras. Halverwege de steel van de moker bevond zich een op bloed gelijkende vlek. Het zichtbare deel van de moker waarop de op bloed gelijkende vlek zat, was niet in contact met het natte gras.
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] volgen het spoor verder in de richting van de Maarsseveenseweg te Vleuten. Het spoor liep door tot waar de Maarssenveenseweg over de A2 liep.
Op 13 september 2010 omstreeks 3:48 uur worden verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], rijdende op de Haarrijnse Rading te Utrecht, gewenkt door de bestuurder van een passerende auto. Deze vertelde hen dat hij ongeveer 50 meter voor het fietsviaduct zag dat twee jongens de rijbaan overstaken en dat zij het gras inliepen. De verbalisanten rijden daarop naar de door de bestuurder aangegeven plek. De verbalisanten zien dat het gras van de groenstrook langs de Haarrijnse Rading erg hoog was en dat er langs de groenstrook een sloot van ongeveer drie meter breed was. Na enkele meters zoeken treffen de verbalisanten een plek aan waar het hoge gras platgelopen was. Ook het gras aan de overzijde van de sloot was platgelopen. Op het asfalt van de rijbaan zien zij natte loopsporen komende uit de richting van de wijk de Tol. De natte loopsporen komen uit op de plek waar het gras platgelopen was. De verbalisanten krijgen sterk het vermoeden dat de verdachten de sloot overgestoken waren. De verbalisanten rijden vervolgens via de Enghlaan naar de Alexandre Leqocksingel. Aldaar, nabij het daar gelegen bruggetje, zien de verbalisanten op de straatstenen wederom een nat loopspoor. De verbalisanten volgen dit spoor. Het spoor liep door de Arthur Sillivanhof op. Vanaf de Arthur Sillivanhof liep het natte loopspoor een steeg in welke steeg uitkwam op de Franz von Suppehof. Het natte loopspoor liep door naar de Heinrich Bertestraat. Op de hoek van de Heinrich Bertestraat en de Carl Zellerhof zien de verbalisanten veel natte grote plekken op de straatstenen. De natte loopsporen liepen door naar een schuur in de achtertuin van het perceel [adres] in Utrecht. In deze schuur bevinden zich [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 3]. Geen van de aangetroffen verdachten is woonachtig op dit adres. [medeverdachte 2] had een ontbloot bovenlijf, droeg een natte spijkerbroek en droeg geen schoenen. Ook de kleding die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] droegen was nat. De geur die [medeverdachte 3] om zich heen had herkenden de verbalisanten als die van slootwater. Verbalisanten constateerden tijdens de fouillering van [verdachte] dat ook zijn kleding nat was en dat deze naar bagger rook. Op de grond in de schuur lag een drietal natte jassen en een nat vest alsmede een breekijzer. De voornoemde personen zijn aangehouden.
De rechtbank heeft geconstateerd dat er door verbalisanten een spoor is gevolgd welke dood liep. Dit neemt echter niet weg dat een ander spoor dat door verbalisanten is gevolgd naar de voormelde schuur heeft geleid. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat de verdachten op zoek waren naar een vluchtweg, dat één of meerdere van hen eerst het ene spoor hebben gevolgd, maar dat zij uiteindelijk toch allen het andere spoor hebben bewandeld.
De drie in de schuur aangetroffen natte jassen en het natte vest zijn onderzocht op de aanwezigheid van glassplinters. In één van de jassen zijn drie kleine glassplinters aangetroffen. Alle drie de jassen bevatten op één of meerdere plekken scheuren met scherpe snijranden. Het vest bevat een scheur op de linker schouder.
Tijdens het onderzoek in de aangetroffen Ford Mondeo zijn in de achterbak, op de zitting van de achterbank en de zitting van de passagiersstoel kleine glassplinters aangetroffen.
Het op de steel van de moker aangetroffen spoor is bemonsterd, verpakt en gewaarmerkt als AACQ1885NL. Uit het daarmee verkregen DNA-profiel is een match gevonden met een DNA-profiel in DNA-profielcluster 15658. Het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte 3] maakt deel uit van dit cluster en kan zodoende van hem afkomstig zijn. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Op grond van het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met drie mededaders het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. De omstandigheid dat door getuigen wordt gesproken over twee respectievelijk drie personen doet daaraan niet af, nu niet onaannemelijk is dat de getuigen niet volledig zicht hebben gehad op de verschillende situaties, gelet op de omstandigheid dat het donker was en een en ander zich in een kort tijdsbestek heeft afgespeeld. Gelet op de plaats van het achterlaten van de aangetroffen Ford Mondeo, de lekke band en het achterlaten van de buit in de auto is niet aannemelijk dat een of meer verdachten afgesproken hadden aldaar de auto achter te laten dan wel aldaar de auto op te wachten, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat alle in het schuurtje aangetroffen verdachten daadwerkelijk in de Ford Mondeo hebben gezeten. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte geen enkele verklaring heeft afgelegd over de reden van zijn aanwezigheid in de schuur de bewuste nacht, terwijl de omstandigheden waaronder hij en zijn mededaders zijn aangetroffen vragen om uitleg.
Feit 2 subsidiair:
Uit de aangifte van [aangever] volgt dat op 17 juli 2010 bij het zwembad De Zwoer te Driebergen-Rijssenburg, binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug, een sleutelbos is weggenomen, waaronder de sleutel van de zwarte Ford Mondeo met het kenteken [kenteken]. Toen aangever op de parkeerplaats ging kijken, zag hij dat zijn auto weggenomen was.
De rechtbank heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen geacht. Derhalve staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte en zijn mededaders op 13 september 2010 de voornoemde auto voorhanden hebben gehad.
Bij de beoordeling of verdachte en zijn mededaders wisten dan wel redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat deze auto van diefstal afkomstig was acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
De langs de A2 ter hoogte van hectometerpaal 54.9 aangetroffen zwarte Ford Mondeo was aan de voorzijde voorzien van het kenteken [kenteken]. Kort na de gepleegde inbraak is op de straat voor [slachtoffer] een nummerbord met het kenteken [kenteken], duplicaat 1, aangetroffen. Nu aan de achterzijde van de bij de A2 aangetroffen auto geen kentekenplaat aanwezig was, gaat de rechtbank ervan uit dat de aangetroffen kentekenplaat hoort bij de aangetroffen auto.
Aangezien er twee opvallend verschillende kentekenplaten op de auto waren bevestigd, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte en zijn mededaders redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat de voornoemde auto van diefstal afkomstig was.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode vóór
13 september 2010 de betreffende auto voorhanden heeft gehad, zodat de rechtbank verdachte van dat deel zal vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 september 2010 te Breukelen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een winkel gelegen aan de [adres] aldaar heeft weggenomen een grote hoeveelheid zonnebrillen toebehorende aan [slachtoffer],
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak op een raam;
in de periode van 17 juli 2010 tot en met 13 september 2010 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, tezamen en in vereniging met anderen een personenauto (Ford Mondeo, kenteken [kenteken]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of anderen ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
- feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- feit 2 subsidiair:
medeplegen van schuldheling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 81 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarde de maatregel hulp en steun. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft voorts opheffing gevorderd van het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop het vonnis onherroepelijk wordt.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte 39 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten, dat verdachte een first offender is en dat er geen ruimte is voor oplegging van een hogere straf dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich in de nachtelijke uren, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan een inbraak bij een opticiën en heling van een auto.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich met grof geweld –door met een moker in te slaan op een ruit– de toegang tot die winkel verschaft.
De rechtbank acht de bewezenverklaarde feiten, met name de inbraak, zeer ernstig. Niet alleen is grote financiële schade aan het pand veroorzaakt, ook is bij de inbraak voor een groot bedrag aan zonnebrillen ontvreemd. Dit alles moet een grote impact hebben gehad op de eigenaar van de getroffen winkel.
Meer in het algemeen veroorzaakt een dergelijk brutaal misdrijf in de samenleving gevoelens van grote onrust en onveiligheid.
Daarnaast heeft de rechtbank ten nadele van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen verantwoording heeft afgelegd voor de door hem gepleegde feiten.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat hij niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank wat betreft de persoon van de verdachte kennis genomen van een de verdachte betreffend rapport van Bureau Jeugdzorg van 16 november 2010, waaruit blijkt dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Door de reclassering wordt geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen alsmede een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde de maatregel hulp en steun.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 november 2010 waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde de maatregel hulp en steun.
Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie alsmede een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank ziet op grond van de bevindingen van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel de maatregel hulp en steun te verbinden. Met de voorwaardelijke straf en de bijzondere voorwaarde wordt niet alleen beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, maar evenzeer om verdachte een kader te bieden waarbinnen hij tot gedragsverandering kan komen.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ([slachtoffer]) hoofdelijk toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman verzocht om de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ([slachtoffer]) toe te wijzen tot een bedrag van € 500,--. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de gederfde inkomsten niet het rechtstreeks gevolg zijn van het ten laste gelegde feit, aldus de raadsman.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde] ([slachtoffer]) vordert als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit een schadevergoeding van € 749,95, bestaande uit het eigen risico ad € 500,-- en € 249,95 aan extra gewerkte uren.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 500,-- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt met nader onderbouwende stukken zodat zij de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 81 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel hulp en steun moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 25 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] ([slachtoffer]) van
€ 500,-- ter zake van materiële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] ([slachtoffer]), € 500,-- te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 januari 2011.
Mr. Y.A.T. Kruijer en mr. M.C. Oostendorp zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.