ECLI:NL:RBUTR:2011:BP0216

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.511742-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Eendaadse samenloop van belediging en aanzetten tot haat of discriminatie, meermalen gepleegd, en diefstal van kentekenplaten.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 11 januari 2011, stond de verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder het zich in het openbaar opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun godsdienst en/of ras, en het aanzetten tot haat of discriminatie. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, maar dat er tegelijkertijd wel sprake was van een strafbaar feit waarvoor aanhouding buiten heterdaad was toegestaan, namelijk bedreiging. De rechtbank constateerde een vormverzuim, maar besloot niet tot strafvermindering over te gaan. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd bepaald dat een deel van de onvoorwaardelijke werkstraf, 16 uren, uitgevoerd moest worden in het Anne Frank Huis te Amsterdam. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor vermogenscriminaliteit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij specifieke bedreigingen had geuit. De beslissing berustte op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.511742-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 januari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 december 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- zich schuldig heeft gemaakt aan belediging, aanzetten tot haat of discriminatie dan wel bedreiging van joden (feit 1 en 2);
- zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal of heling van kentekenplaten (feit 3).
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder 2. ten laste gelegde vrijgesproken moet worden, omdat de bewoordingen die verdachte heeft gebruikt niet specifieke, door hemzelf te verrichten handelingen inhouden jegens joden, die maken dat sprake is van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling. Bovendien is in de tenlastelegging niet aangegeven wie specifiek door verdachte zou zijn bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.2 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.3 De bewijsoverwegingen
Met betrekking tot feit 3:
Gelet op het korte tijdsverloop dat heeft plaatsgevonden tussen de diefstal van de kentekenplaten en het aantreffen van de kentekenplaten op de auto waarin verdachte zich bevond, en gelet op de aanwezigheid van een vingerafdruk van verdachte op een van deze kentekenplaten, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de kentekenplaten heeft gestolen. Verdachte wordt immers naar het oordeel van de rechtbank kort na het plegen van het misdrijf -gelet op bovenstaande- aangetroffen in het bezit van het weggenomene zonder dat hij daarover een redelijke dan wel aannemelijke verklaring heeft afgelegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 28 januari 2010 tot en met 16 maart 2010 te Utrecht, zich in het openbaar, mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen (te weten joden), wegens hun godsdienst en/of ras, immers heeft verdachte in winkelcentrum Hoog Catherijne in een interview tegenover een verslaggever van de website www.geenstijl.nl en/of op de website www.geenstijl.nl telkens opzettelijk beledigend een of meer van de volgende woorden uitgesproken:
- "De joden moeten uitgeroeid worden" en
- "Ik wil ze gelijk prikken, ik heb een kraspen" en
- "Ik haat de Israëlische joden" en
- "Ik wil als ik een jood zie met een tempeltje gelijk gaan prikken",
en
in de periode van 28 januari 2010 tot en met 16 maart 2010 te Utrecht, in het openbaar, mondeling, heeft aangezet tot haat tegen of discriminatie van mensen (te weten joden), wegens hun godsdienst en/of ras, immers heeft verdachte in winkelcentrum Hoog Catherijne in een interview tegenover een verslaggever van de website www.geenstijl.nl en/of op de website www.geenstijl.nl (telkens) een of meer van de volgende woorden uitgesproken:
- "De joden moeten uitgeroeid worden" en/of
- "Ik wil ze gelijk prikken, ik heb een kraspen" en/of
- "Ik haat de Israëlische joden" en/of
- "Ik wil als ik een jood zie met een tempeltje gelijk gaan prikken".
3.
Primair
hij op 06 februari 2010 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen kentekenplaten, toebehorende aan [benadeelde].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Eendaadse samenloop van zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun godsdienst en/of ras, meermalen gepleegd en
in het openbaar mondeling aanzetten tot haat of discriminatie tegen mensen wegens hun godsdienst en/of ras, meermalen gepleegd
Feit 3 primair: diefstal
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 80 uur werkstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, en te bepalen dat van de onvoorwaardelijke werkstraf een gedeelte dient te worden uitgevoerd in het Anne Frankhuis. De officier van justitie vordert een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden dat verdachte de aanwijzingen van de jeugdreclassering opvolgt, ook als dit inhoudt deelname aan een ITB Criem-traject en het project Titan.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is geweest van vormverzuimen rond de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte. De raadsman concludeert dat verdachte als gevolg hiervan en als gevolg van de negatieve publiciteit rond zijn persoon in de media inmiddels voldoende is gestraft en dat kan worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf. Mocht de rechtbank hier anders over denken -aldus de raadsman- dan dient bovenstaande te leiden tot strafvermindering overeenkomstig het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan strafbare feiten die schadelijk zijn voor de maatschappij en grote onrust kunnen veroorzaken tussen de diverse bevolkingsgroepen in de samenleving. Verdachte heeft met zijn uitlatingen bovendien een groep mensen beledigd en gekwetst. Dat als gevolg van het bekend worden van deze strafbare feiten in de media kwetsende uitlatingen zijn gedaan over verdachte en de bevolkingsgroep waar verdachte toe behoort, heeft verdachte aan zijn eigen gedrag te wijten. Hij wist immers dat hij een gesprek voerde met een verslaggever van de website www.geenstijl.nl, dat dit gesprek opgenomen werd en mogelijk ook verder verspreid zou worden.
De rechtbank zal om die reden het aspect van negatieve publiciteit voor verdachte niet meewegen als strafverminderende factor.
Ook zal de rechtbank geen strafvermindering toepassen vanwege de door de raadsman aangevoerde vormverzuimen. De rechtbank is van oordeel dat het bevel tot inverzekeringstelling weliswaar niet het juiste wetsartikel vermeldt, maar dat uit het verhoor van inverzekeringstelling van verdachte blijkt dat de inverzekeringstelling op grond van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht heeft plaatsgevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim op dit punt, maar van een kennelijke misslag bij het opstellen van de stukken. De rechtbank is wel van oordeel dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest, omdat uit de stukken blijkt dat de aanhouding van verdachte niet is toegepast voor een strafbaar feit waarvoor aanhouding buiten heterdaad was toegelaten. Verdachte werd tegelijkertijd echter wel verdacht van een strafbaar feit waarvoor aanhouding buiten heterdaad is toegelaten, namelijk voor bedreiging. De rechtbank zal daarom volstaan met de enkele constatering dat hier een vormverzuim heeft plaatsgevonden.
De rechtbank houdt rekening met de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 27 augustus 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogenscriminaliteit. De rechtbank houdt voorts rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
De rechtbank zal verdachte daarom een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk en voorts bepalen dat een deel van de onvoorwaardelijke werkstraf, groot 16 uren, zal worden uitgevoerd in het Anne Frank Huis te Amsterdam. De rechtbank zal bovendien een proeftijd bepalen van twee jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat verdachte de aanwijzingen van de jeugdreclassering opvolgt, ook als dat inhoudt deelname aan het ITB Criem-traject en het project Titan, zoals verzocht ter terechtzitting en in het rapport d.d. 28 mei 2010 van de deskundige van de Raad voor de Kinderbescherming.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 55, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 137c, 137d en 310 van het Wetboek van Strafrecht
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2. tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Eendaadse samenloop van zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun godsdienst en/of ras, meermalen gepleegd en
in het openbaar mondeling aanzetten tot haat of discriminatie tegen mensen wegens hun godsdienst en/of ras, meermalen gepleegd
Feit 3 primair: diefstal
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat van het onvoorwaardelijke deel van deze werkstraf 16 uren ten uitvoer worden gelegd in het Anne Frankhuis te Amsterdam;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt deelname aan het ITB Criem-traject en/of het project Titan;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. M.P. Gerrits-Janssens en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 januari 2011.
Mr. Gerrits-Janssens is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.