RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde: mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat, advocaat te Houten,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen, verweerder;
gemachtigde: Th.G. Florissen, werkzaam bij de gemeente Rhenen.
Inleiding
1.1 Bij besluiten van 4 april 2008 heeft verweerder aan [A] en [B] op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van vrijstaande woningen met garage op de percelen [percelen] te [woonplaats] (hierna: de percelen). De aan [A] verleende bouwvergunning is op grond van artikel 10.3 van de gemeentelijke bouwverordening op 23 april 2008 overgedragen aan [C] (hierna: de vergunninghouder). Eisers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 december 2008 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Daartegen hebben eisers beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is op 11 oktober 2010 ter zitting behandeld, waar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door gemachtigde mr. Slagmaat, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [D], eveneens werkzaam bij de gemeente Rhenen. Tevens is vergunninghouder [E] verschenen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 Het bouwplan ziet op het oprichten van twee vrijstaande woningen met garage. Vaststaat dat de bouwplannen ten tijde van de primaire besluiten in strijd zijn met het op dat moment ter plaatste geldende bestemmingsplan “Buitengebied”.
2.2 Vanwege de strijdigheid met het hiervoor genoemde bestemmingsplan heeft verweerder de bouwaanvraag op grond van artikel 46, derde lid, van de Woningwet aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Aangezien volgens verweerder het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing in de vorm van het ontwerpbestemmingsplan Boslandweg Oost en het gemeentelijke vrijstellingsbeleid als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO heeft verweerder op 4 april 2008 besloten met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan en de gevraagde bouwvergunningen verleend.
2.3 Eisers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben zij een verzoek ingediend bij deze rechtbank om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummers SBR 08/1372 en 08/1373). Op 7 juli 2008 zijn eisers door de commissie bezwaarschriften gehoord. Deze commissie heeft vervolgens diezelfde dag schriftelijk geadviseerd de bestreden besluiten in stand te laten. Daarbij heeft de commissie geoordeeld dat het ontwerpbestemmingsplan “Boslandweg Oost” is aan te merken als een goede ruimtelijke onderbouwing zoals verplicht is gesteld in artikel 19 en 19a van de WRO. Daarbij heeft de commissie in aanmerking genomen dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd en op 15 juli 2008 ter vaststelling zal worden voorgelegd aan de gemeenteraad.
2.4 Het verzoek om een voorlopige voorziening is op 9 juli 2008 ter zitting behandeld, waarna bij uitspraak van 16 juli 2008 het verzoek is afgewezen. Daarbij is onder meer overwogen dat het ontwerpbestemmingsplan “Boslandweg- Oost” en de Beleidsregels van juli 2004 inzake toepassing artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen dienen als een goede ruimtelijke onderbouwing van de verleende vrijstellingen.
2.5 Op 15 juli 2008 heeft de gemeenteraad het ontwerp bestemmingsplan Boslandweg- Oost gewijzigd vastgesteld en zijn de beide bouwpercelen [percelen] buiten dat bestemmingsplan gelaten. Daarmee blijft het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend.
2.6 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten (verder: GS) kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid van de WRO, bevat het vrijstellingsbesluit, bedoeld in artikel 19, tweede lid, een beschrijving van het betrokken project, de ruimtelijke onderbouwing en de afweging die aan het verlenen van vrijstelling ten grondslag liggen.
2.7 GS van de provincie Utrecht hebben ter invulling van artikel 19, tweede lid, van de WRO in hun “Circulaire artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening” (hierna: de Circulaire) aangegeven in welke categorieën van gevallen vrijstelling kan worden verleend van een bestemmingsplan zonder dat een voorafgaande verklaring van geen bezwaar van GS is vereist. In deze Circulaire, gedateerd 4 juli 2006 en in werking getreden op 1 september 2006, is in artikel 3.1.2 (de limitatieve vrijstellingslijst), onder B, opgenomen dat burgemeester en wethouders in het Stedelijk gebied, ongeacht de maatvoering, zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling van het bestemmingsplan kunnen verlenen voor de realisering, verandering, vervanging, verbouwing en/of uitbreiding van woningen tot een maximum van - in dit geval - 30 woningen. Een project in deze categorie mag geen onevenredige hinder of belemmeringen veroorzaken voor aangrenzende functies of bestemmingen.
2.8 Bij het bestreden besluit heeft verweerder als motivering van zijn beslissing verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften, de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2008 en naar het positieve advies van de gemeenteraad van 28 oktober 2008. In dat laatgenoemde advies heeft de gemeenteraad een positief advies gegeven voor beide bouwvergunningen.
2.9 Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de twee verleende bouwvergunningen voor de percelen op onjuiste gronden tot stand zijn gekomen. Hierna zullen de afzonderlijke gronden waarop het beroep steunt worden besproken.
2.10 Het standpunt van eisers dat de termijn van de op 13 december 2005 verleende algemene verklaring van geen bezwaar ten tijde van de afgifte van de bouwvergunningen in april 2008 al was verstreken, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de algemene verklaring van geen bezwaar maar van de limitatieve lijst als bedoeld in 3.1.2 onder B van de Circulaire. Op grond van die limitatieve lijst kan zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling worden verleend voor realisering woningen ongeacht de maatvoering tot een maximum van 30 woningen. Deze grond slaagt niet.
2.11 Eisers hebben verder betoogd dat de percelen zijn gelegen in landelijk gebied buiten de bebouwde kom, gelet op de aard van de omgeving en de begrenzing aan de Ecologische Hoofdstructuur. Er is dan ook volgens hen sprake van bouwen in Landelijk gebied, zoals opgenomen in artikel 3.1.2, onder C, van de Circulaire, zodat wel een verklaring van geen bezwaar van GS had moeten worden gevraagd. Dat het bord “bebouwde kom” is opgeschoven is volgens eisers onvoldoende om ervan uit te gaan dat de percelen thans in stedelijk gebied liggen in plaats van landelijk gebied. De percelen zijn in het bestemmingsplan “Boslandweg Oost” ook bestempeld als agrarisch.
2.12 Artikel 19, tweede lid, van de WRO biedt verweerder juist de mogelijkheid vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan in door GS aangegeven categorieën van gevallen. Het is aan GS om te bepalen welke gevallen hiervoor in aanmerking komen en voor welke gevallen en onder welke voorwaarden eventueel een verklaring van geen bezwaar is vereist. Indien aanduidingen in het bestemmingsplan zouden prevaleren boven - in dit geval - de Circulaire zou de bevoegdheid van GS om een en ander vast te stellen worden doorkruist.
2.13 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat de bouwplannen worden gerealiseerd in stedelijk gebied zoals bedoeld in artikel 3.1.2, onder B, van de Circulaire. Daarbij betrekt de rechtbank de op pagina 9 van de Circulaire opgenomen noot dat onder stedelijk gebied wordt verstaan: die delen van de gemeente die in het Streekplan 2005-2015 zijn begrensd met een rode contour. Dat de beide percelen binnen de rode contour zijn gelegen, wordt niet betwist. Dat het bord “bebouwde kom” zou zijn verplaatst is niet relevant in dit toetsingskader, evenmin waar het bord staat of heeft gestaan.
Zo speelt in dit kader ook geen rol dat, zoals eisers ter zitting aan de hand van een foto hebben willen benadrukken, de omgeving een landelijke uitstraling heeft. Ook deze grond slaagt niet.
2.14 Ten slotte betogen eisers dat met het onthouden van goedkeuring door de gemeenteraad aan de voorgenomen bestemmingswijziging voor de percelen [percelen], de basis voor een goede ruimtelijke onderbouwing is komen te ontvallen. Daarbij komt naar de mening van eisers dat verweerder zich niet op het positieve advies van de commissie bezwaarschriften en de conclusie van de voorzieningenrechter had mogen baseren omdat deze niet bekend waren met de gewijzigde vaststelling door de gemeenteraad. Verder stellen eisers dat het advies van de gemeenteraad van 28 oktober 2008 geen waarde heeft en niet kan dienen als goede ruimtelijke onderbouwing.
2.15 De rechtbank stelt vast dat, nu goedkeuring door de gemeenteraad aan het ontwerpbestemmingsplan “Boslandweg-Oost” is onthouden voor de beide onderhavige percelen, verweerder bevoegd was van artikel 19, tweede lid van de WRO gebruik te maken. Ook indien recent door de gemeenteraad een bestemmingsplan is vastgesteld, is het college bevoegd tot het verlenen van vrijstelling van een bestemmingsplan. De bevoegdheid van het college tot het verlenen van vrijstelling is in de WRO gegeven en staat los van de bevoegdheid van de gemeenteraad tot het vaststellen van een bestemmingsplan. Verwezen zij naar onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 september 2010, LJN: BN8566.
2.16 Met eisers is de rechtbank van oordeel dat het ontwerpbestemmingsplan “Boslandweg-Oost” als zodanig geen status meer had nadat de gemeenteraad op 15 juli 2008 dit plan had vastgesteld. In zoverre valt niet in te zien dat verweerder naar dit ontwerpbestemmingsplan verwijst in zijn besluit van 3 december 2008. Uit de ter zitting gegeven toelichting van verweerder begrijpt de rechtbank dat met deze verwijzing bedoeld is dat de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan nog steeds als goede ruimtelijke onderbouwing kan worden gebruikt. Daarbij heeft verweerder eveneens ter zitting gewezen op de omstandigheid dat de commissie bezwaarschriften zich positief heeft uitgelaten over de mogelijkheid tot bouwen van de twee woningen, gelet op de afstand tot de belendende percelen en de openbare weg. Verder heeft verweerder met het advies van 28 oktober 2008 zich ervan vergewist dat er van de zijde van de gemeenteraad geen ruimtelijke bezwaren bestaan tegen de twee aangevraagde bouwvergunningen.
Gelet op deze ter zitting gegeven uitleg is de rechtbank van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de in artikel 19, tweede lid, van de WRO gestelde eisen en dat het door verweerder aan zijn vrijstellingsbesluit ten grondslag mocht worden gelegd.
2.17 De rechtbank is evenwel van oordeel dat het bestreden besluit niet op deugdelijke wijze is gemotiveerd, nu het ontwerpbestemmingsplan en de commissie bezwaarschriften in zijn advies van een andere toekomstige situatie uitging dan die gold ten tijde van het bestreden besluit. Eerst ter zitting heeft verweerder helderheid verschaft welke (inhoudelijke) argumenten hij aan de vrijstelling ten grondslag heeft gelegd. Daarom zal de rechtbank het besluit van 3 december 2008 vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb de rechtsgevolgen in stand laten.
2.18 De rechtbank ziet tevens aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers in beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Tevens dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 3 december 2008;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644,-;
3.5 bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 145,- aan hen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. van Es-de Vries en in het openbaar uitgesproken op
7 januari 2011.
mr. M.S.D. de Weerd mr. J.R. van Es-de Vries
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.