ECLI:NL:RBUTR:2011:4454

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
288700 - HA ZA 10-1386
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van verklaring derdenbeslag en de gevolgen voor de vorderingen van de beslaglegger

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, betreft het een betwisting van een verklaring die is afgelegd in het kader van een executoriaal derdenbeslag. De eiseres, een besloten vennootschap, heeft een vordering ingediend tegen de Stichting Beheer Derden gelden Aberson Advocaten, die als derde-beslagene fungeert. De eiseres vorderde onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat de door de Stichting afgelegde verklaring niet juist en niet volledig was, en dat de Stichting een nieuwe, correcte verklaring moest afleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet heeft gevorderd dat de Stichting wordt veroordeeld tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de rechter aan haar zal toekomen, waardoor de procedure niet als een verklaringsprocedure kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseres geen ander belang heeft gesteld voor haar vorderingen, wat heeft geleid tot de afwijzing van de vorderingen. De vordering tot het verstrekken van volledige openheid van zaken is eveneens afgewezen, omdat niet is gebleken dat de Stichting enige toezegging heeft gedaan over het gebruik van de overwaarde van de verkochte onroerende zaken. De rechtbank heeft de eiseres als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op EUR 1.167,00. Het vonnis is uitgesproken op 5 oktober 2011 door mr. L. Jongen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK UTRECHT

288700 / HA ZA 10-13865 oktober 2011
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 288700 / HA ZA 10-1386
Vonnis van 5 oktober 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat: mr. M.J.W. van Osch, voorheen mr. L.J. Benistant,
tegen
de stichting
STICHTING BEHEER DERDENGELDEN ABERSON ADVOCATEN,
gevestigd te Maarssen,
gedaagde,
advocaat: mr. S.D. Kurz.
Partijen zullen hierna [eiseres] en De Stichting worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 september 2010
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2010
  • de akte van De Stichting
  • de antwoordakte van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 22 juli 2008 van de rechtbank Utrecht zijn de heer [A] en mevrouw [B] als beherend vennoten van Grondbedrijf [A] v.o.f. alsmede deze v.o.f. (hierna: [A] c.s.), in staat van faillissement verklaard. [eiseres] heeft haar (voorlopige) vordering van EUR 52.883,09 op [A] c.s. bij de curator ingediend, welke indiening door de curator is bevestigd.
2.2.
Op 22 augustus 2008 is het faillissement van [A] c.s. door het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, vernietigd.
2.3.
Gedurende het faillissement zijn onroerende zaken van het echtpaar [A] verkocht, waarop onder andere [eiseres] bewarend beslag had gelegd. De curator heeft op
22 augustus 2008 de overwaarde van de verkochte onroerende zaken na aftrek van kosten, per saldo EUR 536.338,05, overgemaakt op de derdengeldrekening van De Stichting.
2.4.
Op 1 december 2009 heeft [eiseres] ten laste van de heer [A] en mevrouw [B] executoriaal beslag gelegd onder De Stichting op alle vorderingen die de heer [A] en mevrouw [B] op De Stichting hadden of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zouden verkrijgen, zomede op hem/haar toebehorende roerende zaken, niet zijnde registergoederen, die onder De Stichting mochten berusten.
2.5.
Op 26 januari 2010 heeft De Stichting aan de deurwaarder verklaard dat er op de datum van beslaglegging (1 december 2009) tussen De Stichting en de heer [A] en mevrouw [B] een rechtsverhouding bestond, te weten een tegoed op de derdengeldrekening van De Stichting, op grond waarvan De Stichting EUR 50.180,00 aan de heer [A] en mevrouw [B] verschuldigd is.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht verklaart dat de door De Stichting afgelegde verklaring niet juist en niet volledig is;
De Stichting veroordeelt om een nieuwe, juiste en volledige schriftelijke en door haar ondertekende gerechtelijke verklaring af te leggen met in achtneming van hetgeen [eiseres] in de dagvaarding heeft gesteld van hetgeen De Stichting van [A] c.s. onder zich heeft en of aan [A] c.s. verschuldigd is en of uit een reeds bestaande rechtsverhouding van [A] c.s. zal verkrijgen en of uit een reeds bestaande rechtsverhouding aan [A] c.s. verschuldigd is;
De Stichting veroordeelt om volledige openheid van zaken te verstrekken waar het de gelden betreft welke zij van de curator in het faillissement van [A] c.s. heeft ontvangen, in bijzonderheid welke, aan wie en wanneer uitbetalingen door De Stichting zijn verricht;
De Stichting veroordeelt tot betaling van een dwangsom van EUR 1.000,- per dag voor iedere dag dat zij na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan de veroordeling tot het afleggen van de juiste en volledige wettelijk voorgeschreven verklaring te voldoen, zulks met een maximum van EUR 200.000,-;
De Stichting veroordeelt in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien en voor zover deze niet binnen 14 dagen na het vonnis zijn betaald, tot aan de dag van de uiteindelijke voldoening.
3.2.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van haar vorderingen dat de door De Stichting afgelegde verklaring van 26 januari 2010 niet juist kan zijn. Het gerechtshof heeft met zoveel woorden overwogen dat met de opbrengst (overwaarde) van de verkoop van de onroerende zaken van [A] c.s. voor de erkende en betwiste vorderingen in het faillissement voldoende overbleef, zodat [A] c.s. niet langer in een toestand verkeerde, dat zij had opgehouden te betalen. Volgens [eiseres] kan tegen deze achtergrond niet waar zijn dat anderhalf jaar na het storten door de curator van de overwaarde op de derdengeldrekening van De Stichting het bedrag van de overwaarde niet meer toereikend is om de vordering van [eiseres] te voldoen, terwijl er tenminste nog één beslaglegger is met een voorlopig geschatte opeisbare vordering van EUR 140.000,- op [A] c.s. Onduidelijk is waar het bedrag van de overwaarde is gebleven. De Stichting heeft het bedrag kennelijk aan anderen dan de schuldeisers in het faillissement uitgekeerd, aldus [eiseres].
3.3.
De Stichting voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om een executoriaal derdenbeslag ex artikel 475 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Uit dit artikel volgt dat dergelijke beslagen kunnen worden gelegd op vorderingen die de geëxecuteerde op de derde-beslagene heeft of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen. De derde-beslagene is op grond van artikel 476a Rv verplicht verklaring te doen van de vorderingen (en zaken) die door het beslag zijn getroffen.
4.2.
De beslaglegger is vervolgens bevoegd de aldus afgelegde onderhandse verklaring geheel of ten dele te betwisten, dan wel aanvulling daarvan te eisen. Dit dient ingevolge artikel 477a lid 2 Rv te geschieden door de derde binnen twee maanden nadat hij zijn onderhandse verklaring heeft afgelegd, te dagvaarden en te vorderen dat hij (thans) in rechte (een gerechtelijke) verklaring doet en dat hij zal worden veroordeeld tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling van de rechter aan de beslaglegger zal toekomen (de zogenoemde verklaringsprocedure, hierna ook aldus te noemen).
4.3.
In het systeem van de wet is het derhalve zo dat de derde, indien met zijn onderhandse verklaring geen genoegen wordt genomen, op de voet van art. 477a lid 2 Rv. ten overstaan van de rechter een gerechtelijke verklaring zal dienen af te leggen. Deze verklaring wordt vaak gedaan ter rolle, in de vorm van een akte of geïncorporeerd in de conclusie van antwoord. Indien de beslaglegger ook deze verklaring betwist is het aan de rechtbank om de juiste inhoud van de verklaring derdenbeslag vast te stellen. Het vonnis in een verklaringsprocedure doet tussen de beslaglegger en derde-beslagene vaststaan wat door het beslag is getroffen.
4.4.
In de onderhavige procedure stelt de rechtbank echter vast dat [eiseres] niet (ook) heeft gevorderd dat De Stichting wordt veroordeeld tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling van de rechter aan haar zal toekomen. Dit betekent dat de onderhavige procedure niet kwalificeert als een verklaringsprocedure.
4.5.
Het systeem, in het bijzonder de vervaltermijn, van artikel 477a lid 2 Rv, zou zich ertegen verzetten dat [eiseres] ter zake van een nieuwe verklaring, tot aflegging waarvan zij De Stichting veroordeeld wil zien, alsnog een verklaringsprocedure zou kunnen aanvangen – met daarbij dan dus wel een vordering tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling van de rechter aan haar zal toekomen – of in de onderhavige procedure haar eis nog in die zin zou kunnen aanvullen. In zoverre zou de gevraagde verklaring voor recht of de gevraagde veroordeling tot het afleggen van een nieuwe (juiste) verklaring, dan ook geen functie kunnen vervullen. Nu [eiseres] ook geen ander belang heeft gesteld voor haar vorderingen als genoemd in 3.1. sub 1 en 2, zullen deze worden afgewezen.
4.6.
De vordering tot het verstrekken van volledige openheid van zaken, zoals weergegeven onder 3.1 sub 3, zal eveneens worden afgewezen. Daartoe overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat De Stichting op enige wijze jegens [eiseres] heeft toegezegd dat het door de curator overgemaakte geld (de overwaarde) enkel en alleen zou worden aangewend om de ten tijde van het faillissement bestaande, ‘oude’, schuldeisers te voldoen, althans dat het geld niet zou worden aangewend om anderen dan de schuldeisers in het faillissement te voldoen en dat zij deze toezegging niet is nagekomen, dan wel dat zij ter zake enige andere verplichting had jegens [eiseres] en dat zij deze niet is nagekomen. Dat het gerechtshof in het kader van het faillissement heeft overwogen dat het saldo toereikend zou zijn om de erkende en betwiste schuldeisers te voldoen, betekent niet dat daarmee is bepaald dat alleen deze schuldeisers met het geld zouden mogen worden voldaan.
4.7.
Gelet op het voorgaande zal ook de vordering tot het opleggen van een dwangsom, zoals weergegeven onder 3.1 sub 4, worden afgewezen.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Stichting worden begroot op:
- griffierecht 263,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.167,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van De Stichting tot op heden begroot op EUR 1.167,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Jongen en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.(LJ