In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een faillissement, heeft de rechtbank Utrecht op 14 december 2011 een vonnis gewezen in een incident. De eiser, in hoedanigheid van curator in het faillissement van een bedrijf, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in het incident als eiser optreedt. De gedaagde heeft verzocht om inzage in bepaalde bescheiden, waaronder notulen en correspondentie van de ondernemingsraad van het failliete bedrijf, op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel biedt de mogelijkheid om inzage te vorderen van bescheiden als er sprake is van een rechtmatig belang.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een rechtmatig belang bij de gevorderde inzage. De rechtbank overweegt dat een rechtmatig belang aanwezig moet zijn indien de gevorderde bescheiden van belang zijn voor het onderbouwen van een niet kansloze vordering of verweer. De gedaagde heeft echter nagelaten te onderbouwen op welke wijze de gevraagde stukken relevant zijn voor zijn verweer. De rechtbank concludeert dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat er een geschil bestaat over de feiten die relevant zijn voor zijn vordering.
Daarom heeft de rechtbank de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op een later moment weer op de rol komen voor conclusie na enquête en contra-enquête aan de zijde van de gedaagde. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechter.