ECLI:NL:RBUTR:2011:1759

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 juli 2011
Publicatiedatum
29 april 2013
Zaaknummer
SBR 07/119
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van arbeidsongeschiktheid bij WAO-uitkering met betrekking tot chronisch vermoeidheidssyndroom

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening van de WAO-uitkering van de eiser. De eiser, die sinds 1997 arbeidsongeschikt is door chronische vermoeidheid, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn uitkering, die door het Uwv was vastgesteld op 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere deskundigenrapporten van psychiater drs. G.T. Gerssen, internist prof. dr. L. Abraham-Inpijn en neuroloog dr. H.J. Vroon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische onderzoeken niet tot een eenduidig oordeel hebben geleid over de beperkingen van de eiser. De rechtbank heeft de conclusies van psychiater Gerssen gevolgd, die oordeelde dat de eiser in staat was om 38 uur per week te werken, en heeft de noodzaak voor een urenbeperking afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische gegevens geen aanleiding geven om te twijfelen aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/119

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. H.J.A. Aerts, advocaat te Roermond
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder,
gemachtigde: M. Florijn

Inleiding

1.1
Bij besluit van 9 februari 2006 heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de Wet
op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 9 april 2006 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45 %. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 december 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.2
Het geding is behandeld ter zitting van 3 juli 2007, waar eiser is verschenen, bijgestaan
door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde.
1.3
Na de behandeling van het beroep ter zitting is de rechtbank gebleken dat het onderzoek
niet volledig is geweest. In verband daarmee is het onderzoek geschorst en heeft de rechtbank psychiater prof. dr. G.F. Koerselman als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Nadat van de zijde van eiser bezwaren waren geuit tegen de vooringenomenheid van deze deskundige, heeft de rechtbank drs. G.T. Gerssen, psychiater, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Op 5 maart 2008 heeft Gerssen een rapport aan de rechtbank uitgebracht. Partijen hebben op het door de deskundige uitgebrachte rapport gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft nadat zij het onderzoek op 8 oktober 2008 had gesloten en gebleken
was dat aanvullend onderzoek was aangewezen door een andere deskundige, het onderzoek andermaal heropend. De rechtbank heeft prof. dr. L. Abraham-Inpijn, internist, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Op 20 januari 2009 heeft Abraham een rapport aan de rechtbank uitgebracht. De rechtbank heeft vervolgens de neuroloog dr. H.J. Vroon als deskundige benoemd voor het instellen van aanvullend onderzoek. Deze deskundige heeft op 19 mei 2009 een rapport uitgebracht. Partijen hebben ook op deze rapporten hun commentaar gegeven.
1.5
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten en
bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

2.1
Eiser, geboren op [1962], was laatstelijk werkzaam als organisatie adviseur en is op 21 oktober 1997 uitgevallen wegens klachten van chronische vermoeidheid, geduid als een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Met ingang van 20 oktober 1998 is eiser in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Begin 2004 is voor eiser een urenbeperking van 20 uur per week gesteld en is zijn mate van arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden ongewijzigd gebleven.
2.2
Na medisch heronderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiser in staat is om werk te verrichten dat in overeenstemming is met zijn beperkingen zoals weergeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Op basis van arbeidskundig onderzoek zijn voor eiser passende functies geselecteerd en heeft verweerder eisers WAO-uitkering met ingang van 9 april 2006 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.3
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de WAO is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde mensen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder eerstgenoemde arbeid wordt op grond van het vijfde lid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
2.4
Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen dient dan ook eerst te worden vastgesteld welke medische beperkingen eiser heeft en vervolgens wat de invloed van deze beperkingen is op zijn verdienvermogen.
2.5
Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten geen duurzame benutbare arbeidsmogelijkheden heeft. Volgens eiser hebben de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zijn medische beperkingen bij een langdurige belasting onderschat. Eiser kan zich ook niet verenigen met het niet langer aannemen van een medische urenbeperking. Gezien de forse energetische problemen acht eiser een dergelijke urenbeperking wel aan de orde. Eiser heeft ter onderbouwing verwezen naar medische onderzoeksrapporten van neuroloog dr. [A], van psychiater prof. dr. [B], van psycholoog drs. [C] en van zenuwarts dr. [D]. Eiser verzoekt de rechtbank ten slotte te bepalen dat verweerder de wettelijke rente vergoedt over de te laat betaalde WAO-uitkeringen waarop hij recht heeft.
2.6
De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens en hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, aanleiding gezien een onderzoek in te laten stellen door de door de rechtbank als deskundige benoemde psychiater drs. G.T. Gerssen.
2.7
Psychiater Gerssen heeft na onderzoek geconcludeerd dat op 9 april 2006 bij eiser sprake is van chronische vermoeidheidsklachten in aansluiting op een kort verblijf in de tropen in 1989, volgens de DSM-classificatie op As III aangeduid als Chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Volgens de psychiater gelden voor eiser beperkingen bij het verrichten van werkzaamheden op het gebied van het persoonlijk functioneren, doordat eiser is aangewezen op voorspelbare werksituaties.
De psychiater kan instemmen met de beperkingen die door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn geformuleerd in de FML Ook kan de psychiater zich verenigen met het standpunt van verweerder dat eiser op de datum in geding in staat is om 38 uur te werken. Voor de aanhoudende lichamelijke klachten van eiser geeft psychiater Gerssen de rechtbank in overweging om een nader onderzoek door een internist te laten verrichten.
2.8
De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien nader onderzoek in te laten stellen door een internist en heeft daarvoor Prof. dr. L. Ahraham-Inpijn als tweede deskundige benoemd. Internist Abraham-Inpijn heeft na onderzoek geconcludeerd dat op het overgangsgebied met de interne geneeskunde er bij eiser sprake is van een chronisch vermoeidheidssyndroom, waarbij algemeen aanvaard wordt dat, ondanks het ontbreken van aantoonbare afwijkingen, sprake is van een verminderde belastbaarheid. De internist is het niet eens met een aantal beperkingen in de FML. Zij acht eiser meer beperkt ten aanzien van het horen, de geluidsbelasting, het trappenlopen, geknield of gehurkt zijn en voor de werktijden. De deskundige acht voorts een urenbeperking van 20 uur per week aangewezen om geen overbelasting te bewerkstelligen. Voor nader onderzoek naar de oorzaak van de permanente spierklachten van eiser mogelijk als gevolg van een in 1989 tijdens verblijf in de tropen doorgemaakte St. Louis encefalitis (virusinfectie), acht de internist Abraham-Inpijn nader onderzoek aangewezen door een neuroloog met belangstelling voor spierziekte en tropische geneeskunde.
2.9
De rechtbank heeft daaraan gehoor gegeven en neuroloog dr. H.J. Vroon als derde deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De neuroloog heeft na onderzoek geconcludeerd dat op neurologisch gebied geen afwijkingen zijn gevonden en voor eiser geen beperkingen aanwezig zijn. Voor het chronisch vermoeidheidssyndroom van eiser heeft de neuroloog Vroon verwezen naar de beperkingen die de internist Abraham-Inpijn in haar rapport van 29 januari 2009 heeft aangegeven. Op neurologisch gebied kan de neuroloog instemmen met verweerder standpunt dat eiser op de datum in geding in staat was om 38 uur per week te werken.
2.1
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2009, LJN: BK8190, wordt het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel gevolgd. In dit geval is evenwel sprake van drie door de rechtbank benoemde deskundigen, terwijl deze deskundigen niet op alle onderdelen tot een eensluidend oordeel zijn gekomen met betrekking tot de medische beperkingen en de noodzaak voor een urenbeperking voor eiser. De rechtbank dient derhalve te bezien aan welk oordeel doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. Daarbij zal de rechtbank tevens acht slaan op hetgeen verweerder, bij monde van de bezwaarverzekeringsarts, naar aanleiding van de verschillende rapportages naar voren heeft gebracht.
2.11
De rechtbank overweegt dat als eerste deskundige is benoemd psychiater Gerssen. Gerssen heeft het dossier bestudeerd, inclusief de zich daarin bevindende medische stukken, hij heeft vervolgens zelf een uitgebreid onderzoek afgenomen en komt vervolgens tot een een diagnose en tot een beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen.
2.12
Het onderzoek door de internist Abraham-Inpijn leidt tot de conclusie dat bij eiser sprake is van het chronisch vermoeidheidssyndroom, welke diagnose overeenstemt met die van Gerssen. Abraham-Inpijn constateert dat er geen aantoonbare organische afwijkingen zijn aangetroffen.
Desondanks is zij van mening dat bij eiser verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen dan door de bezwaarverzekeringsarts waren vastgesteld. Ook acht Abraham-Inpijn een urenbeperking op zijn plaats, vanwege de dreiging van overbelasting, leidend tot decompensatie. Zij heeft in dat verband verwezen naar het gedeelte van haar rapport over het verdere beloop van de ziektegeschiedenis. In haar aanvullend rapport van 17 juli 2010 licht zij dit nog nader toe door te verwijzen naar het schrijven van Altrecht van 26 mei 2008, waaruit blijkt dat bij eiser excacerbaties van angst, depressie en suïcidaliteit zijn opgetreden. De internist is ten slotte van oordeel dat nader onderzoek zou moeten plaatsvinden naar de gevolgen van de doorgemaakte St. Louis encephalitis virusinfectie. Dat onderzoek is door Vroon verricht.
2.13
De rechtbank overweegt dat Gerssen blijkens zijn rapportage van 5 maart 2008 een zorgvuldig onderzoek heeft verricht op zijn eigen deskundigheidsterrein en dat hij zijn oordeel gemotiveerd en op consistente heeft geformuleerd. Hij heeft, kennelijk om uit te sluiten dat er toch sprake is van een lichamelijke stoornis, een aanvullend onderzoek geadviseerd. De rechtbank constateert dat Abraham-Inpijn geen lichamelijke oorzaken heeft vastgesteld in haar aanvullend rapport van 17 juli 2010 en dat ook Vroon tot de conclusie komt dat op neurologisch gebied afwijkingen noch beperkingen aanwezig zijn. Nu Gerssen in zijn rapport slechts een (impliciet) voorbehoud heeft gemaakt voor wat betreft lichamelijke afwijkingen en deze door beide aanvullende onderzoeken niet zijn vastgesteld, ziet de rechtbank aanleiding om Gerssen aan te merken als de onafhankelijke deskundige als onder 2.10 omschreven en diens conclusies te volgen. De rechtbank ziet in hetgeen Abraham-Inpijn adviseert met betrekking tot verdergaande beperkingen en een urenbeperking, geen aanleiding om aan de conclusies van Gerssen te twijfelen. De internist vindt immers geen afwijkingen op haar eigen onderzoeksterrein en onderbouwt voorts in onvoldoende mate waarom op een aantal onderdelen meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen. De rechtbank kan wat dat betreft de bezwaarverzekeringsarts, tot wiens specifieke deskundigheid het behoort om op basis van de medisch objectiveerbare klachten de beperkingen ter zake van het verrichten van arbeid vast te stellen, in zijn nadere reacties van 2 februari 2009 en van 12 juni 2009 volgen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat Abraham-Inpijn ter onderbouwing van de noodzaak voor een urenbeperking verwijst naar psychische klachten die door de neuro-psycholoog Prins zijn vastgesteld, terwijl Gerssen, die bij uitstek deskundig mag worden geacht op het gebied van psychische klachten, in de eerder bij eiser voorgevallen exacerbaties van angst, depressie en suicidaliteit geen aanleiding heeft gezien voor een urenbeperking. Overigens is ook Vroon van oordeel dat een urenbeperking niet noodzakelijk is.
2.14
Gelet op het voorgaande en gezien alle medische gegevens ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser te volgen in zijn betoog dat hij vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten geen duurzame benutbare arbeidsmogelijkheden heeft. Evenmin geven de medische gegevens grond voor de conclusie dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 april 2006 zijn lichamelijke beperkingen bij een langdurige belasting door arbeid hebben onderschat. Het betoog slaagt niet.
2.15
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet in staat is de door de bezwaararbeidsdeskundige geduide functies te verrichten. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien de medische beperkingen van eiser, kan de rechtbank eiser niet volgen in deze stelling.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn (herziene) rapportage van 13 oktober 2006 uitvoerig en toereikend heeft gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van eiser, zoals neergelegd in de gewijzigde FML van 10 januari 2006 en 10 oktober 2006, niet overschrijden. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding deze toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige voor onjuist te houden.
2.16
Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt voorts dat eiser met de functies waarop de schatting is gebaseerd, een verlies aan verdiencapaciteit heeft van 41,79 % en om die reden een zodanig inkomen kan verdienen dat hij voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt in zin van de WAO moet worden beschouwd.
2.17
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.N. Noorman, als rechter en in het openbaar uitgesproken op
7 juli 2011.
De griffier: De rechter:
mr. L.E. Mollerus mr. M.N. Noorman
(de griffier is buiten staat om de
uitspraak mede te ondertekenen)
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.