ECLI:NL:RBUTR:2010:BZ7800

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
SBR 10/1059
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering aan Turkse zelfstandige zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 november 2010 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een WW-uitkering aan eiser, een Turkse zelfstandige. Eiser had verzocht om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) na het beëindigen van zijn dienstverbanden. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 15 juli 2009 geweigerd om eiser een uitkering toe te kennen, omdat hij geen rechtmatige arbeid in Nederland had verricht. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 22 februari 2010, waarna hij beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank overwoog dat eiser, die geen verblijfsvergunning had, niet kon worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW. De rechtbank stelde vast dat eiser ten tijde van zijn werkzaamheden bij twee bedrijven geen tewerkstellingsvergunning had en dus niet voldeed aan de voorwaarden voor legale arbeid. Eiser betoogde dat hij recht had op een WW-uitkering op basis van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldeed aan de vereisten voor legale arbeid en derhalve geen rechtmatig verblijf had.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet als werknemer kon worden aangemerkt en dat hij daarom geen aanspraak kon maken op een WW-uitkering. Het verzoek om terugbetaling van onverschuldigd betaalde premies werd niet in deze procedure behandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de voorwaarden waaronder Turkse zelfstandigen recht hebben op sociale zekerheid in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/1059
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te Utrecht, eiser,
gemachtigde: mr. B. Anik, advocaat te Arnhem
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Tiemersma
Inleiding
1.1 Bij besluit van 15 juli 2009 heeft verweerder geweigerd om eiser per 18 mei 2009 en/of 11 juni 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 februari 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 14 oktober 2010, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft zich op 25 juni 2009 tot verweerder gewend met het verzoek om hem een WW-uitkering toe te kennen in verband met het aflopen van zijn dienstverbanden op 17 mei 2009 bij [bedrijf 1]. en op 10 juni 2009[bedrijf 2]]
2.2 Verweerder heeft eiser een WW-uitkering geweigerd omdat hij niet rechtmatig arbeid verrichtte in Nederland. Hij kan niet worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 3, derde lid, van de WW, zodat hij niet verzekerd was voor de WW.
2.3 Eiser betoogt in beroep dat hij zich thans in de aanvraagfase bevindt voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Als Turkse zelfstandige mag hij op grond van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 december 1980 (hierna: Besluit 1/80) en de op 12 september 1964 tussen de toenmalige Europese Economische Gemeenschap (hierna: EEG) en Turkije gesloten Asssociatieovereenkomst (hierna: Associatieovereenkomst) arbeid als zelfstandige in Nederland verrichten.
Daarnaast betoogt eiser dat hij rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beslissing van de Immigratie en Naturalisatiedienst (hierna: IND) van 23 februari 2009. In dit besluit zijn o.a. de bezwaren van eiser tegen de beslissingen om hem geen verblijfsvergunning te verlenen en de afwijzing voor een vergunning regulier verblijf onder de beperking arbeid in loondienst , ongegrond verklaard.
Verder betoogt eiser dat hij over zijn loon premies voor de werknemersverzekeringen en loonbelasting heeft afgedragen. Ter zitting heeft eisers gemachtigde de rechtbank verzocht te bepalen dat hiervoor genoemde onverschuldigd betaalde premies moeten worden terugbetaald.
2.4 Op grond van artikel 15 van de WW heeft de werknemer die werkloos is recht op uitkering.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de WW is de werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de WW wordt niet als werknemer beschouwd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 luidt voor zover hier van belang als volgt.
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
(…)
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
2.5 Eiser is geen gemeenschapsonderdaan. De rechtbank stelt vast, gelet op de aan de Gemeentelijke basisadministratie en het besluit van de IND van 23 februari 2009 ontleende gegevens, dat eiser ten tijde van het verrichten van zijn werkzaamheden bij [bedrijf 1]. en [bedrijf 2], geen verblijfsvergunning had als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met d van de Vreemdelingenwet. Ter zitting heeft eisers gemachtigde nog vermeld dat eisers beroep gericht tegen de beslissing van de IND van 23 februari 2009 - naar haar weten - ongegrond is verklaard. Hij heeft daarmee geen rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, aanhef en a tot en met e, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.6 Met betrekking tot de vraag of eiser een verblijfsrecht kan ontlenen aan het Besluit 1/80 als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder l van de Vreemdelingenwet 2000, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 januari 2008, LJN BC1100, als volgt.
2.7 In artikel 12 van de Associatieovereenkomst is overeengekomen geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tussen de EEG en Turkije tot stand te brengen. De bij de Associatieovereenkomst ingestelde Associatieraad heeft op 19 september 1980 Besluit 1/80 vastgesteld.
2.8 Artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 luidt:
“1. Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort:
- na een jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in de Lid-Staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;
- na vier jaar legale arbeid, in die Lid-Staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.’’
2.9 Uit de hiervoor weergegeven tekst van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 volgt dat de Associatieraad de bedoeling heeft gehad het vrije verkeer van werknemers te reguleren, uitsluitend indien en voor zover die werknemers ten minste één jaar legale arbeid verrichten en aldus deel uitmaken van de legale arbeidsmarkt.
2.10 Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de EG, zoals bijvoorbeeld de arresten van
19 november 2002, Kurz, C-188/00 en 26 november 1998, Birden, C-1/97, volgt dat het begrip ‘legale arbeidsmarkt’ vooronderstelt dat de in artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 bedoelde werknemer alle wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de betreffende lidstaat inzake binnenkomst op zijn grondgebied en arbeid heeft nageleefd en dus het recht heeft verworven in die lidstaat een beroepsactiviteit uit te oefenen.
2.11 In Nederland bevat de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: WAV) de regels met betrekking tot de tewerkstelling van vreemdelingen. In artikel 2, eerste lid, van de WAV is bepaald dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2.12 De rechtbank stelt vast dat uit de in rechtsoverweging 2.5 genoemde gegevens niet is gebleken dat eiser ten tijde van het verrichten van de genoemde werkzaamheden en zijn aanvraag om een WW-uitkering, op grond van een tewerkstellingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de WAV arbeid verrichtte.
Dit maakt dat de bij [bedrijf 1]. en [bedrijf 2] door eiser verrichtte arbeid niet is aan te merken als ‘legale arbeid’ in de zin van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80.
2.13 Omdat eiser geen legale arbeid verrichtte is op hem (artikel 6 van) het Besluit 1/80 niet van toepassing. Eiser heeft daarom evenmin rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder l, van de Vreemdelingenwet 2000.
Dat eiser een aanvraag heeft gedaan voor verblijf als zelfstandige doet aan het vorenstaande niet af, nu deze aanvraag eerst dateert van september 2009, zoals eiser heeft vermeld op de hoorzitting van 30 oktober 2009.
2.14 Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser niet als werknemer in de zin van artikel 3 van de WW kan worden aangemerkt. Op grond van artikel 15 van die wet heeft hij daarom geen aanspraak op een WW-uitkering.
2.15 Met betrekking tot het verzoek tot terugbetaling van de door eiser, naar hij stelt onverschuldigd betaald premies, merkt de rechtbank op dat, daargelaten dat verweerder niet het bevoegde orgaan is daarover te besluiten, eventuele terugbetaling van premies geen onderdeel uitmaakt van deze procedure.
2.16 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T. Pavicevic, als rechter en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2010.
De griffier: De rechter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. T. Pavicevic
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.