ECLI:NL:RBUTR:2010:BY5430

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-2153, 06-3784, 06-3786, 06-3788, 06-3789 en 06-3790
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van beroepen wegens ontbreken van procesbelang na ontslag eiseres bij Rijkswaterstaat

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen verschillende besluiten van de Minister van Verkeer en Waterstaat, waarbij haar bezwaren tegen de niet-plaatsing in diverse functies en het ontslag zijn behandeld. Eiseres, werkzaam bij Rijkswaterstaat, heeft in totaal zes beroepen ingesteld, die zijn geregistreerd onder de nummers SBR 06/2153, 06/3784, 06/3786, 06/3788, 06/3789 en 06/3790. De rechtbank heeft op 17 september 2010 uitspraak gedaan en de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen procesbelang meer had na haar ontslag per 1 april 2010. De rechtbank overwoog dat eiseres met haar beroepen niet beoogde terug te keren naar haar functie bij Rijkswaterstaat, en dat de vergoedingen die haar waren toegekend bij het ontslag voldoende waren om haar schade te dekken. Eiseres had ter zitting verklaard dat zij inmiddels een andere functie had aanvaard, waardoor haar belang bij de beroepen was komen te vervallen. De rechtbank concludeerde dat de enkele wens van eiseres om een principiële uitspraak te verkrijgen over de rechtmatigheid van de besluiten niet voldoende was om procesbelang aan te nemen. De rechtbank heeft daarom de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en is niet toegekomen aan de overige geschilpunten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 06/2153, 06/3784, 06/3786, 06/3788, 06/3789 en 06/3790
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 17 september 2010
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 april 2006, waarbij verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 2 december 2004 (persoonlijk overhandigd bij besluit van 4 januari 2005) en 7 maart 2005 ongegrond heeft verklaard. Bij besluit van 2 december 2004 is eiseres op grond van artikel 49d van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) als herplaatsingskandidaat aangewezen en is eiseres tevens meegedeeld dat zij niet wordt geplaatst in de functie van afdelingshoofd Projectadvisering (M7) en in de functie van afdelingshoofd Beleidsadvisering (M6). Bij besluit van 7 maart 2005 is de functie van eiseres van taakveldleider kosten met ingang van 1 juli 2004 opgeheven. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer SBR 06/2153.
1.2 Eiseres heeft voorts op 23 oktober 2006 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van verweerder op het door haar ingediende bezwaarschrift van 23 juni 2006 tegen het besluit van verweerder van 15 mei 2006. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder besloten eiseres niet te benoemen in de functie van Peoplemanager bij Rijkswaterstaat, dienst Noordzee. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer SBR 06/3784.
Bij besluit van 5 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 mei 2006 ongegrond verklaard. Bij brief van 26 maart 2008 is door de griffier van de rechtbank aan partijen meegedeeld dat het beroep van eiseres met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht wordt geacht tegen het besluit van verweerder van 5 februari 2008.
1.3 Eiseres heeft op 23 oktober 2006 eveneens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van verweerder op het door haar ingediende bezwaarschrift van 20 juni 2006 tegen het besluit van verweerder van 22 mei 2006. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder besloten eiseres niet te plaatsen in de functie van Manager Ondersteuning Projecten, afdeling inkoopondersteuning BIO. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer SBR 06/3786.
1.4 Eiseres heeft op 23 oktober 2006 ook beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van verweerder op het door haar ingediende bezwaarschrift van 20 oktober 2004 tegen het besluit van verweerder van 5 oktober 2004. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiseres niet geplaatst in de functie van afdelingshoofd Projectadvisering (M7) en in de functie van afdelingshoofd Beleidsadvisering (M6). Dit beroep is geregistreerd onder nummer SBR 06/3788.
1.5 Eiseres heeft op 23 oktober 2006 eveneens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van verweerder op het door haar ingediende bezwaarschrift van 20 juni 2006 tegen het niet plaatsen in de functie van senior project adviseur, ECO functienummer SPA04. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer SBR 06/3789.
1.6 Eiseres heeft op 23 oktober 2006 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van verweerder op het door haar ingediende bezwaarschrift van 20 juni 2006 tegen het besluit van verweerder van 22 mei 2006. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder besloten eiseres niet te plaatsen in de functie van Kennisveldmanager kostprijs Bouwdienst RWS. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer SBR 06/3790.
1.7 De beroepen zijn behandeld ter zitting van 15 april 2008, waar eiseres in persoon is verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. F. Verschuren, werkzaam bij Rijkswaterstaat.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64 van de Awb geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Partijen zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om zich in gesprekken te beraden op de toekomst.
1.8 De beroepen zijn vervolgens behandeld ter zitting van 9 januari 2009, waar eiseres in persoon is verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. E.R. van Dinther, mr. M.A. Schneider en W.F.S. Holleman, allen werkzaam bij Rijkswaterstaat. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64 van de Awb wederom geschorst en bepaald dat partijen gedurende vier maanden de gelegenheid krijgen om tot een oplossing van het hen verdeeld houdende geschil te komen.
1.9 De beroepen zijn vervolgens behandeld ter zitting van 11 augustus 2010, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [echtgenoot]. Namens verweerder zijn verschenen mr. S. van Heukelom-Verhage, advocaat te ’s-Gravenhage, en drs. E.R. van Dinther voornoemd.
Overwegingen
2.1 Eiseres is per 1 februari 2000 in dienst getreden bij Rijkswaterstaat, afdeling Rijkswaterstaat Steunpunt Opdrachtgeverschap (RSO) in de functie van Taakveldleider Kosten. De functie werd bezoldigd volgens salarisschaal 13.
Medio 2003/2004 vond er een reorganisatie plaats bij de afdeling RSO, waarbij uiteindelijk het Expertisecentrum Opdrachtgeverschap (ECO) is gevormd. In de nieuwe afdeling ECO is de functie van eiseres van Taakveldleider Kosten niet teruggekeerd.
In het kader van een belangstellingsregistratie heeft eiseres haar belangstelling kenbaar gemaakt voor de functies van afdelingshoofd Projectadvisering (M7) en in de functie van afdelingshoofd Beleidsadvisering (M6), hetgeen heeft geleid tot de onder 1.1 genoemde besluiten van verweerder.
Ook bij latere besluiten van verweerder, genoemd onder 1.2 tot en met 1.6, is eiseres niet geplaatst in de door haar gewenste functies.
2.2 Bij besluit van 29 maart 2010, kenmerk SDG 2010/508, heeft verweerder eiseres op haar verzoek met ingang van 1 april 2010 eervol ontslag verleend, onder meer onder toekenning van een bedrag gelijk aan één bruto jaarsalaris op basis van het maximum in schaal 14 met één periodiek in de naast hogere schaal. Tevens heeft verweerder bij besluit van 29 maart 2010, kenmerk SDG 2010/507, eiseres een schadevergoeding toegekend, onder meer bestaande uit een vergoeding wegens verlies aan salaris, vergoeding van advocaatkosten en vergoeding van immateriële schade. Tegen beide besluiten van 29 maart 2010 heeft eiseres beroep ingesteld. Eiseres heeft ter zitting van de rechtbank meegedeeld dat zij met ingang van 1 april 2010 een functie heeft aanvaard buiten Rijkswaterstaat, welke functie hetzelfde salarisniveau heeft als de functie die zij bij verweerder vervulde.
2.3 Verweerder heeft ter zitting van de rechtbank aangevoerd dat met het ontslagbesluit van 29 maart 2010 een einde is gekomen aan de rechtspositionele relatie tussen eiseres en Rijkswaterstaat. Gelet op die omstandigheid is verweerder van mening dat eiseres geen belang meer heeft bij de door haar ingestelde beroepen tegen de opheffing van haar functie, de afwijzing van sollicitaties en de niet plaatsing in diverse functies, zodat eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in die beroepen. Voor zover eiseres schade zou hebben geleden als gevolg van de bestreden besluiten, zou zij dit dienen aan te tonen, waarbij verweerder erop wijst dat bij de besluiten van 29 maart 2010 aan eiseres ruime vergoedingen voor materiele en immateriële schade zijn toegekend.
2.4. Eiseres heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij weliswaar niet uitsluit dat zij in de toekomst weer bij Rijkswaterstaat zou komen te werken, doch dat zij per 1 april 2010 een betrekking elders heeft aanvaard, zodat een terugkeer in een functie bij Rijkswaterstaat door haar niet wordt beoogd. Eiseres heeft voorts desgevraagd aan de rechtbank medegedeeld dat de schade die zij naar haar mening heeft geleden als gevolg van de thans voorliggende besluiten en die zij vergoed wenst te zien, door verweerder bij de besluitvorming inzake haar ontslag per 1 april 2010, zoals neergelegd in de besluiten van verweerder van 29 maart 2010, in aanmerking is genomen. Eiseres heeft uitdrukkelijk verklaard dat er geen (andere) schadeposten of schadesoorten voortvloeiende uit de bestreden besluiten zijn aan te wijzen welke niet reeds bij het ontslag zijn benoemd. Eiseres heeft opgemerkt dat zij zich voelt aangetast in haar eer en goede naam, maar dat zij niet weet hoe dat moet worden opgelost. Eiseres wil ten slotte met haar beroepen bereiken dat verweerder erkent en dat ook de rechtbank zal oordelen dat de thans voorliggende besluiten onrechtmatig zijn en dat verweerder de onderliggende dossiers vernietigt.
2.5 De rechtbank overweegt dat de enkele wens van eiseres om een principiële uitspraak te verkrijgen over de rechtmatigheid van de voorliggende besluiten, volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 12 oktober 2006, www.rechtspraak.nl, LJN AZ0627) niet voldoende is om procesbelang aan te nemen. Dit geldt temeer nu eiseres met haar beroepen niet beoogt om in de toekomst bij Rijkswaterstaat terug te keren.
2.6 Voorts overweegt de rechtbank dat, eveneens volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 9 december 2004, www.rechtspraak.nl, LJN AR7791), in beginsel het enkele feit dat door een betrokkene wordt gesteld - en niet op voorhand volstrekt onaannemelijk is - dat ten gevolge van het door hem bestreden besluit schade is (of zal worden) geleden, voldoende grond vormt om nog een belang van betrokkene bij een inhoudelijke beoordeling door de rechter van het geschil en een daaruit mogelijk volgende vernietiging van het bestreden besluit aanwezig te achten.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat hiervan in dit geval geen sprake is, aangezien verweerder bij de besluiten van 29 maart 2010 in de eerste plaats vergoedingen in het kader van een afvloeiingsregeling, alsmede - subsidiair - een vergoeding als bedoeld in artikel 99, tweede lid, van het ARAR, en in de tweede plaats een aantal afzonderlijk genoemde schadevergoedingen aan eiseres heeft toegekend. Verweerder heeft in zijn besluiten zowel de voorgeschiedenis, waarvan ook de bestreden besluiten uitmaken, als de verschillende schadeposten gedetailleerd weergegeven. Tegen de besluiten van 29 maart 2010 heeft eiseres beroep ingesteld. Nu eiseres ter zitting heeft verklaard dat uit de bestreden besluiten geen andere schade voortvloeit dan de schade waarvoor in de besluiten van 29 maart 2010 vergoedingen zijn toegekend, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank bij een uitspraak over de bestreden besluiten geen concreet belang meer. Eiseres zal, voor zover zij het niet eens is met de hoogte of de onderbouwing van de verschillende soorten (schade)vergoedingen, deze gronden in het lopende beroep tegen de besluiten van 29 maart 2010 kunnen aanvoeren.
2.7 Nu eiseres geen procesbelang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de voorliggende besluiten, verklaart de rechtbank de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk. Aan de overige geschilpunten komt de rechtbank daardoor niet meer toe. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M.N. Noorman en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2010.
De griffier: De rechter:
W.B. Lakeman mr. M.N. Noorman
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.