ECLI:NL:RBUTR:2010:BX6834

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
273197 / HA ZA 09-2030
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsverplichting door borgtochtovereenkomst

In deze zaak vorderde Creditforce B.V. betaling van een bedrag van EUR 25.000,00 van [gedaagde] op basis van een borgtochtovereenkomst. De rechtbank Utrecht heeft op 28 april 2010 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. Creditforce B.V. had Flex-Partners B.V. meerdere keren aangesproken om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen, maar deze had niet betaald. Daarom werd [gedaagde] aangesproken als borg. De rechtbank oordeelde dat het faillissement van [gedaagde] geen gevolgen had voor de borgtochtovereenkomst, en dat [gedaagde] gehouden was tot betaling. De rechtbank wees de vordering van Creditforce B.V. toe, inclusief de contractuele rente van 1% per maand vanaf 8 juli 2009 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast werden de beslagkosten en proceskosten aan de zijde van Creditforce B.V. toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat Creditforce B.V. niet voldoende had onderbouwd welke werkzaamheden hiervoor waren verricht. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 273197 / HA ZA 09-2030
Vonnis van 28 april 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CREDITFORCE B.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres,
advocaat mr. H.M. Eijking,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. C.H.J. van der Maas.
Partijen zullen hierna Creditforce B.V. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 november 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 10 februari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Creditforce B.V. is een onderneming die diverse diensten verleent, onder andere op het gebied van kredietmanagement.
2.2. Creditforce B.V. en Flex-Partners B.V. zijn op 4 september 2007 een factoringovereenkomst en een kredietverzekeringsovereenkomst overeengekomen. Tevens heeft Flex-Partners B.V. zich via Creditforce B.V. verzekerd bij Trade Credit Re Insurance Company N.V. (hierna: ‘TCRe’) tegen het risico van niet-betalende debiteuren.
2.3. Creditforce B.V. en [gedaagde] hebben op 13 september 2007 een akte van borgtocht gesloten (hierna: ‘Borgtochtovereenkomst’) waarbij [gedaagde] zich borg heeft gesteld voor Flex-Partners B.V. tot een bedrag van maximaal EUR 25.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
2.4. Creditforce B.V. heeft Flex-Partners B.V. verzocht een bedrag van
EUR 131.454,17 te voldoen. Flex-Partners B.V. heeft Creditforce B.V. niet betaald.
2.5. Creditforce B.V. heeft zich op basis van de Borgtochtovereenkomst tot [gedaagde] gewend. [gedaagde] heeft niet voldaan aan het verzoek tot betaling van EUR 25.000,00.
2.6. [gedaagde] is op 18 februari 2003 in staat van faillissement verklaard. Dit faillissement is nog niet afgewikkeld.
3. Het geschil
3.1. Creditforce B.V. vordert voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 25.000,00 (hoofdsom), te vermeerderen met de overeengekomen rente, vanaf 8 juli 2009 tot de datum der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten conform Rapport Voor-Werk II ter hoogte van EUR 1.158,00;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de door Creditforce B.V. gemaakte kosten in het kader van het ten laste van [gedaagde] gelegde beslag ad P.M. te vermeerderen met het salaris advocaat (liquidatietarief III, 1 punt) ter hoogte van EUR 579,00;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten van het geding te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de uitspraak, en, indien voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van de uitspraak;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten tot een bedrag van EUR 131,00 indien er geen betekening van de uitspraak plaatsvindt, dan wel een bedrag van EUR 199,00 indien er wel betekening van de uitspraak plaatsvindt.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Creditforce B.V. stelt dat zij Flex-Partners B.V. verschillende keren heeft aangesproken om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Aangezien Flex-Partners B.V. niet heeft betaald, heeft Creditforce B.V. [gedaagde] aangesproken op basis van de Borgtochtovereenkomst.
4.2. Kort samengevat, bestaan de verweren van [gedaagde] uit een drietal onderdelen, namelijk: 1.) het faillissement van [gedaagde], 2.) Creditforce B.V. had eerst Flex-Partners B.V. in rechte moeten betrekken en 3.) de ontoereikende verzekering van Flex-Partners B.V. dient voor risico van Creditforce B.V. te komen. De rechtbank zal deze verweren een voor een beoordelen.
Faillissement [gedaagde]
4.3. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de door partijen gesloten Borgtochtovereenkomst door het faillissement van [gedaagde] nietig dan wel vernietigbaar is. Bovendien had deze niet verifieerbare vordering niet tegen hem maar tegen de curator moeten worden ingesteld nu de vordering van Creditforce B.V. op [gedaagde] is ontstaan na het uitspreken van het faillissement.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat het verweer van [gedaagde] geen doel treft. [gedaagde] heeft door zijn faillietverklaring weliswaar de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen verloren (artikel 23 Faillissementswet), maar zijn handelingen na het faillissement zijn niet ‘absoluut’ nietig. Verbintenissen van [gedaagde] die zijn ontstaan na de faillietverklaring zijn slechts ten opzichte van de curator nietig. Na 18 februari 2003 kon [gedaagde] nog steeds overeenkomsten sluiten, maar daarmee niet de boedel binden. [gedaagde] zelf kan wel worden gebonden. Dit geldt ook voor het instellen van rechtsvorderingen. Gelet op artikel 25 lid 2 Faillissementswet is het mogelijk om een rechtsvordering in te stellen tegen [gedaagde] in plaats van de curator. Een eventuele veroordeling van [gedaagde] heeft echter geen werking tegenover de failliete boedel.
4.5. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het faillissement van [gedaagde] geen gevolgen heeft voor de in 2007 tussen Creditforce B.V. en [gedaagde] tot stand gekomen Borgtochtovereenkomst. De rechtbank zal in het hiernavolgende de overige stellingen en verweren, voor zover van belang, beoordelen.
In rechte betrekken van Flex-Partners B.V.
4.6. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat eerst Flex-Partners B.V. in rechte betrokken had moeten worden om de vordering te doen vaststellen alvorens nakoming van [gedaagde] op basis van de Borgtochtovereenkomst kan worden gevorderd.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat het niet noodzakelijk is dat eerst Flex-Partners B.V. in rechte dient te worden betrokken alvorens [gedaagde] kan worden aangesproken. Het verweer van [gedaagde] slaagt derhalve niet. Op grond van artikel 7:855 lid 1 Burgerlijk Wetboek is het voldoende dat Flex-Partners B.V. de verbintenis met Creditforce B.V. niet is nagekomen. Dit is het geval nu Flex-Partners B.V. Creditforce B.V., ook na aanmaning, niet heeft betaald.
Verzekering Flex-Partners B.V.
4.8. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat door toedoen van Creditforce B.V. ten behoeve van Flex-Partners B.V. een ontoereikende verzekering bij TCRe is afgesloten. Dit dient voor rekening en risico van Creditforce B.V. te komen en te blijven. Flex-Partners B.V. heeft daarom niet aan het betalingsverzoek van Creditforce B.V. voldaan. Als Flex-Partners B.V. niets aan Creditforce B.V. is verschuldigd, is [gedaagde] als borg ook niet gehouden om iets aan Creditforce B.V. te voldoen, aldus [gedaagde].
4.9. Ter comparitie stelt [gedaagde] dat hij reeds bij het arrangement met Creditforce B.V. had aangegeven dat er al een kredietverzekering bestond bij [X], maar dat die verzekering op dat moment niet kon worden opgezegd. Dat was, aldus [gedaagde], volgens Creditforce B.V. geen probleem. Er zou, zo stelt [gedaagde], bij TCRe een nieuwe overeenkomst worden afgesloten en de oude zou slapende blijven. Om die reden heeft [gedaagde] de schades niet gemeld bij [X] en wel bij Creditforce B.V. die deze schades heeft gemeld bij TCRe.
4.10. Creditforce B.V. stelt ter comparitie dat zij pas van het bestaan van de eerdere verzekering op de hoogte kwam toen twee grote debiteuren niet wilden betalen. Toen stelde TCRe zich op het standpunt dat zij niet tot uitkering verplicht was. Creditforce B.V. betwist dat haar kan worden verweten dat TCRe niet tot uitbetaling is overgegaan. Kort samengevat, zou Creditforce B.V. - indien zij eerder van de eerste verzekering op de hoogte was - geadviseerd hebben de claim tijdig bij die verzekeringsmaatschappij neer te leggen. Ook zou de verzekeringspolis dan zijn verpand aan de financieringsmaatschappij.
4.11. Creditforce B.V. doet voorts een beroep op artikel 8 van de overeenkomst ‘Debiteurengarant’ die tussen Creditforce B.V. en Flex-Partners B.V. tot stand is gekomen. Op grond van dat artikel is Creditforce B.V. niet aansprakelijk voor de door Flex-Partners B.V. geleden schade als gevolg van het niet onder de dekking van de verzekering vallen van enig gerealiseerd non-betalingsrisico, behoudens die gevallen waarin kan worden aangetoond dat het niet onder de dekking vallen van het gerealiseerde non-betalingsrisico te wijten is aan opzet of grove schuld van de zijde van Creditforce B.V. Opzet of grove schuld is hier niet aan de orde, aldus Creditforce B.V.
4.12. Voor zover [gedaagde] betoogt dat sprake is van opzet of grove schuld, dan wel betoogt dat sprake is van een grove zorgplichtschending door Creditforce B.V. waardoor Flex-Partners B.V. niets aan Creditforce B.V. is verschuldigd, oordeelt de rechtbank als volgt.
4.13. Nu Creditforce B.V. de stellingen van [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist, had [gedaagde] zijn stelling dat sprake is van opzet of grove schuld, dan wel van een grove zorgplichtschending, nader dienen te onderbouwen. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat sprake is van opzet of grove schuld, dan wel van een grove zorgplichtschending. Daar waar [gedaagde] ter comparitie heeft gesteld dat sprake is van een grove zorgplichtschending door de rol die Creditforce B.V. bij de twee verzekeringen en het melden van de schades heeft gespeeld, gaat dit naar het oordeel van de rechtbank niet op. [gedaagde] heeft gesteld dat Creditforce B.V. reeds voor het sluiten van de verzekering bij TCRe op de hoogte was van het bestaan van de eerste verzekering. Of dit inderdaad het geval was, is niet vast komen te staan. [gedaagde] heeft geen (nadere) concrete feiten en/of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn stellingen. Nu een nadere toelichting van de stellingen van [gedaagde] ontbreekt, gaat de rechtbank derhalve uit van de juistheid van de stellingen van Creditforce B.V., mede gelet op haar stelling dat bij wetenschap van de eerste verzekering deze zou zijn verpand aan de financieringsmaatschappij, wat niet is gebeurd.
4.14. Gelet op het bovenstaande slaagt het verweer van [gedaagde] niet. De rechtbank is van oordeel dat, nu Flex-Partners B.V. haar verplichtingen die zij heeft tegenover Creditforce B.V. niet is nagekomen, [gedaagde] op grond van de Borgtochtovereenkomst is gehouden tot betaling. De door Creditforce B.V. gevorderde hoofdsom van EUR 25.000,00 zal worden toegewezen.
4.15. Nu de rechtbank oordeelt dat de door Creditforce B.V. gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen, dient de rechtbank een beslissing te nemen over de gevorderde contractuele rente. Creditforce B.V. vordert op basis van artikel 4 Borgtochtovereenkomst de contractuele rente van 1% per maand over de periode dat [gedaagde] zelf in verzuim is met de nakoming van zijn verplichting, te weten vanaf 8 juli 2009 tot de dag van volledige betaling. [gedaagde] heeft het bovenstaande niet, althans niet voldoende betwist, zodat de vordering van Creditforce B.V. op dit onderdeel zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. Creditforce B.V. heeft nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan Creditforce B.V. vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Beslagen
4.17. Creditforce B.V. vordert [gedaagde] tevens te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Creditforce B.V. heeft beslag doen leggen onder derden. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de kosten voor de gelegde beslagen door het faillissement van [gedaagde] zinloos zijn. [gedaagde] doet een beroep op artikel 33 Faillissementswet en stelt dat de gelegde beslagen nietig zijn.
4.18. Het tweede lid van artikel 33 Faillissementswet ziet op beslagen die voorafgaande aan het faillissement zijn gelegd: deze gelegde beslagen vervallen. De beslagen zijn niet nietig, maar vallen in het algemene faillissementsbeslag, tenzij de goederen waarop beslag is gelegd niet tot de failliete boedel behoren. In deze zaak zijn de derdenbeslagen gelegd ná het faillissement van [gedaagde]. Artikel 33 Faillissementswet ziet niet specifiek op deze situatie. De rechtbank is van oordeel dat na faillissementsverklaring het leggen van beslag mogelijk is, indien het beslag niet ligt op vermogensbestanddelen die onder het faillissement vallen of er niet toe strekt het beginsel van de paritas creditorum te doorbreken. Dat beslaglegging in deze zaak tegen deze achtergrond niet mogelijk is, is niet gebleken. De rechtbank gaat op grond van de overgelegde beslagstukken ervan uit dat Creditforce B.V. beslagkosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
4.19. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. Voor het verzoekschrift tot beslaglegging wordt voor het salaris van de advocaat EUR 579,00 gerekend (1,0 punt). De beslagkosten worden begroot op EUR 515,49 voor verschotten, te weten EUR 454,32 voor de betekening aan de drie derde-beslagenen (EUR 151,44 × 3) + EUR 61,17 voor de overbetekening van het beslag aan [gedaagde]. Voor zover Creditforce B.V. ook vast recht voor de beslagrekesten vordert, zal dat worden afgewezen, omdat dit vast recht al is verrekend met het vast recht dat in deze zaak verschuldigd is. In totaal worden de beslagkosten begroot op EUR 1.094,49.
Proceskosten en nakosten
4.20. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Creditforce B.V. worden begroot op:
- dagvaarding EUR 72,25
- vast recht 575,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punt × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.805,25
4.21. De nakosten, waarvan Creditforce B.V. betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Creditforce B.V. te betalen een bedrag van EUR 25.000,00 (vijfentwintig duizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand over het bedrag van EUR 25.000,00 vanaf 8 juli 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 1.094,49,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Creditforce B.V. tot op heden begroot op EUR 1.805,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.